Taxichaffeursarrest, HR 28 maart 2006, LJN AU8087, NJ 2006, 509 m.nt. Y. Buruma.
HR, 12-07-2011, nr. 10/00264
ECLI:NL:HR:2011:BQ6720
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-07-2011
- Zaaknummer
10/00264
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BQ6720
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ6720, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑07‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ6720
ECLI:NL:PHR:2011:BQ6720, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑05‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ6720
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Noodweer(exces). De vraag of de verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken, is niet in algemene zin te beantwoorden. Het komt aan op de omstandigheden van het geval (vgl. HR LJN BM7508). ’s Hofs oordeel dat van de verdachte onder de gegeven omstandigheden mocht worden gevergd zich te onttrekken aan de confrontatie is zonder nadere motivering die ontbreekt niet begrijpelijk. Voor zover het Hof daarnaast aan de verwerping van het verweer ten grondslag heeft gelegd dat de wijze waarop de verdachte en zijn broer zich hebben verdedigd disproportioneel is te noemen, kan dit de verwerping van het beroep op noodweerexces niet dragen, omdat het bij noodweerexces juist gaat om een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging en om de vraag of die overschrijding verontschuldigbaar is. In zoverre is de bestreden uitspraak ontoereikend gemotiveerd.
12 juli 2011
Strafkamer
nr. 10/00264
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 december 2009, nummer 21/000527-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping van het beroep op noodweer dan wel noodweerexces.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 19 augustus 2006 te Harderwijk met een ander aan de openbare weg, Waltorenstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit
- het slaan en/of stompen tegen het hoofd of elders tegen de lichamen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en
- het slaan met de achterkant van een schroevendraaier tegen de lip van [slachtoffer 1] en
- het maken van stekende bewegingen met een mes, althans een soortgelijk voorwerp naar het lichaam van deze [slachtoffer 1] en
- het maken van stekende bewegingen met een schroevendraaier of mes, althans een soortgelijk voorwerp naar het hoofd en/of nek en/of elders naar het lichaam van [slachtoffer 2];
- het steken met een schroevendraaier en/of een mes, althans een soortgelijk voorwerp op/in het hoofd en/of elders tegen/op/in het lichaam van [slachtoffer 2]."
2.2.2. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op zaterdag 19 augustus 2006 werd ik gebeld door mijn broer [medeverdachte]. Hij vroeg mij of ik naar Harderwijk wilde komen om daar bij onze zaak een aantal sloten van de toegangsdeuren te vervangen. Wij waren ongeveer om 19.00 uur in Harderwijk. Ik heb eerst het slot aan de voorzijde vervangen. Dit is aan de zijde van de Vuldersbrink. Daarna ben ik begonnen met het slot van de achterzijde.
Tijdens het vervangen van het slot aan de achterzijde zat ik op mijn knieën en mijn broer [medeverdachte] stond naast me. Ik zag toen dat er een witte Volkswagen type Golf 2 kwam aanrijden. Deze auto stopte en ik zag dat er 3 mannen uitstapten. Ik kende ze niet. Ik zat op dat moment in de zaak terwijl ik het slot aan het vervangen was.
Ik heb geslagen."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
"Ik ben op 19 augustus 2006 om 19.00 uur met mijn jongste broer, genaamd [verdachte] (het hof leest hier [verdachte]) naar de winkel in Harderwijk gegaan om de sloten te veranderen. Ongeveer een half uur later kwamen drie mannen aan de achterzijde van de winkel. Die mannen waren (onder andere) [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Daarna begon een grote vechtpartij."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"Ik doe aangifte van openlijk geweld in vereniging gepleegd tegen personen. Dit feit vond plaats op 19 augustus 2006 te Harderwijk tussen 19.00 en 20.00 uur aan de openbare weg, de Waltorenstraat aldaar.
Samen met mijn neef [betrokkene 1] ben ik naar mijn broer [slachtoffer 1] gegaan. Wij zijn met de auto naar de Vuldersbrink (te Harderwijk) gegaan om mijn nicht [betrokkene 2] mee te nemen naar huis. Wij hebben de auto geparkeerd op de Waltoren aan het begin van de parkeerplaats. Ik liep richting de winkel van [medeverdachte]. Ik zag dat [medeverdachte] de winkel uitkwam. Ik zag dat [medeverdachte] op mijn broer [slachtoffer 1] afging. Ik zag dat [medeverdachte] een schroevendraaier in zijn rechterhand had. Ik zag dat [medeverdachte] [slachtoffer 1] een vuistslag gaf. Ik zag dat mijn broer in zijn gezicht geraakt werd. Mijn broer viel op de grond. Ik zag een andere Turkse man ook richting [slachtoffer 1] gaan. Die man kwam ook uit de schoenmakerij. Hij riep naar [medeverdachte] "Abi", dat betekent broertje. [Slachtoffer 1] lag nog op de grond en [medeverdachte] was mijn broer aan het slaan. Ik zag dat die andere Turkse man [medeverdachte] hielp en [slachtoffer 1] ook begon te slaan. Ik ben rennend op hen afgegaan. Ik heb de jongen (het hof leest hier de broer van [medeverdachte]) een schop gegeven. Hij viel van mijn broer af. Ik zag dat hij weer overeind kwam en ik zag dat hij een mes in zijn rechterhand had. In zijn linkerhand had hij een schroevendraaier. Ik zag dat hij met dat mes naar mij stak; hij raakte mij in mijn linkerpols. Ik gaf hem een kopstoot tegen zijn hoofd. Hij pakte mij bij mijn hoofd. Hij stak mij in mijn hoofd nabij mijn rechteroor. Ik heb meer snij- en kraswonden op mijn lichaam."
d. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige]:
"Mijn café is vlak naast de winkel van de schoenmaker. Het adres is [a-straat 1].
De winkels waren dicht. Ik hoorde buiten geschreeuw van [betrokkene 2]. Ik liep naar buiten om te kijken wat er aan de hand was. [Medeverdachte] (het hof leest telkens [medeverdachte] in plaats van [medeverdachte]), de eigenaar van de zaak, en zijn broer waren beiden in de zaak. De broer was bezig het slot van de zaak te vervangen. [Betrokkene 2] stond buiten. Ik hoorde dat [medeverdachte] in het Turks zei dat hij [betrokkene 2] niet meer wou en dat hij haar wegstuurde. [Betrokkene 2] bleef schreeuwen. Een kwartiertje later hoorde ik schreeuwen op de parkeerplaats. Ik stond nog voor mijn winkel. Een van mijn vrienden riep dat er een vechtpartij op de parkeerplaats was. Ik liep daar via het poortje naartoe. Toen zag ik [slachtoffer 1] en [medeverdachte] en de broer van [medeverdachte] met elkaar vechten. Even later kwam [slachtoffer 2] over de parkeerplaats aanrennen. Hij ging meteen meevechten. Toen de ruzie afgelopen was zag ik de broer van [medeverdachte] met een schroevendraaier in zijn handen naar de zaak teruglopen. Ik heb bij [slachtoffer 2] bloed gezien."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Ik heb telefonisch gesproken met [medeverdachte]. Hij gaf aan dat de vechtpartij had plaatsgevonden voor de deur van zijn schoenmakerij. Voornoemde schoenmakerij heeft twee in- c.q. uitgangen. Een uitkomende op de Grote Haverstraat en de andere uitkomende op de parkeerplaats van de Waltorenstraat te Harderwijk. De vechtpartij had plaatsgevonden vlak voor de deur welke uitkomt op de parkeerplaats op de Waltorenstraat."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik zag dat [medeverdachte] (het hof leest telkens [medeverdachte] in plaats van [medeverdachte]) op mijn oom [slachtoffer 1] afging en hem vastpakte. [Medeverdachte] pakte mijn oom van achteren bij zijn schouders vast en draaide hem in de richting van [verdachte]. Ik zag toen dat [medeverdachte] mijn oom [slachtoffer 1] losliet en hem gelijk een vuistslag in zijn gezicht gaf. [Verdachte] stond toen naast mijn oom [slachtoffer 1]. [medeverdachte] en [verdachte] sloegen beiden mijn oom [slachtoffer 1]. Ik zag op de Waltorenstraat mijn andere oom [[slachtoffer 2] aan komen rennen. Ik zag dat [slachtoffer 2] [verdachte] schopte. [Verdachte] draaide zich naar [slachtoffer 2] toe. Toen hij dat deed zag ik dat hij een voorwerp, volgens mij een mes, in zijn rechterhand had. Ik zag dat [verdachte] de linkerpols van [slachtoffer 2] raakte. Ik zag dat [slachtoffer 2] hevig bloedde.
[Slachtoffer 2] en [verdachte] begonnen te vechten. Er werd over en weer geslagen. Toen [verdachte] op de grond lag, zag ik dat hij [slachtoffer 2] hem met dat mes in zijn gezicht stak."
g. een medische verklaring opgemaakt door L.A. Sikkema betreffende [slachtoffer 2], voor zover inhoudende:
"Op 19-08-2006 zag ik om ca. 20:29 uur patiënt [slachtoffer 2] op de afdeling Spoedeisende Hulp. Reden van verwijzing: geweld. Anamnese: Betrokken geraakt bij een steekpartij. Diverse snijwonden. Lichamelijk onderzoek: Snijwond op linkerarm en -pols, ventral zijde. Snijwond rechterkaakhoek. Snijwondje achter het rechteroor. Diverse oppervlakkige snijwonden op de romp.
Diagnose: diverse snijwonden na een steekpartij. Beleid: Hechtingen: gelaat, rechterkaakhoek en linkerarm."
h. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
"Ik ben vanavond betrokken geweest bij een vechtpartij bij de schoenmaker aan de Waltorenstraat op de parkeerplaats. Ik heb daarbij letsel opgelopen aan de bovenlip. Ik ben daar met de achterkant van een schroevendraaier geslagen en ik heb een sneetje aan mijn linkerpink. Dat is door een mes veroorzaakt.
Ik schat dat mijn broer [slachtoffer 2] mij rond 20:00 uur vanavond op kwam halen met de auto, een witte Volkswagen Golf. Hij was samen met die andere [betrokkene 1]. Hij kwam ons ophalen om naar de Waltorenstraat te Harderwijk te gaan. Daar op de parkeerplaats kwam ik de schoenmaker tegen. De schoenmaker was kwaad en hij had een schroevendraaier in de hand. Met de achterkant van de schroevendraaier sloeg hij mij op de lip. Ik begon toen met de schoenmaker te vechten en samen kwamen wij op de grond terecht. Tijdens de vechtpartij haalde de schoenmaker het mes uit de zak en maakte een steekbeweging in mijn richting. Hij maakte een paar keer een steekbeweging in mijn richting, onderhands in de richting van mijn buik, maar hij raakte mij niet. Bij het afweren van deze steekbeweging raakte het mes mijn linkerpink, waardoor een klein sneetje ontstond."
2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft ter zitting van het hof betoogd dat verdachte behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe primair een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces (...).
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte en zijn broer genoodzaakt waren zich te verweren tegen een wederrechtelijke aanval van de zijde van [slachtoffers] omdat zij geen kant op konden. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat bij verdachte en zijn broer gerede vrees bestond dat eerdere geuite ernstige bedreigingen van de zijde van [slachtoffers] daadwerkelijk uitgevoerd zouden worden. Verdachte en zijn broer stonden derhalve bloot aan een van buitenkomende drang waaraan zij redelijkerwijs geen weerstand konden bieden en waardoor zij hebben toegegeven aan hetgeen hen ten laste is gelegd.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is vast komen te staan dat er vanwege sterk conflicterende belangen bij beide partijen sprake is geweest van heftige emoties - het hof laat daarbij in het midden of die emoties zijn veroorzaakt door culturele aspecten dan wel boosheid - waarbij zij elkaar over en weer hebben geslagen. Het hof is met de eerste rechter van oordeel dat de feitelijke gang van zaken onduidelijk blijft en derhalve niet met zekerheid kan worden vastgesteld welke partij de aanval heeft geopend.
Wat daar ook van zij, zelfs indien aangenomen zou moeten worden dat [slachtoffers] zijn begonnen, dan nog is niet aannemelijk geworden dat in casu sprake is geweest van een noodweersituatie. Volgens verdachte en zijn broer stonden zij vóór de winkel van verdachte, toen zij [slachtoffers] zagen aankomen. Verdachte en zijn broer hadden die confrontatie kunnen vermijden door zich terug te trekken in de winkel van verdachte. Daarenboven is ook de wijze waarop verdachte en zijn broer zich hebben verdedigd (met een mes of een daarop gelijkend voorwerp) disproportioneel te noemen nu uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat (een of meer van) [slachtoffers] de beschikking had(den) over dergelijke voorwerpen. Het hof verwerpt derhalve het beroep op noodweer dan wel noodweerexces."
2.4. Het Hof heeft de verwerping van het beroep op noodweer dan wel noodweerexces in de eerste plaats doen steunen op de grond dat geen sprake is geweest van een noodzaak tot verdediging omdat de verdachte en zijn medeverdachte, die buiten de winkel stonden en [slachtoffers] zagen aankomen, de gestelde confrontatie met hen hadden kunnen vermijden door zich terug te trekken in de winkel.
2.5. De vraag of de verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken, is niet in algemene zin te beantwoorden. Het komt aan op de omstandigheden van het geval (vgl. HR 6 oktober 2009, LJN BM7508, NJ 2010/301).
2.6. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is het kennelijke oordeel van het Hof dat van de verdachte onder de gegeven omstandigheden mocht worden gevergd zich te onttrekken aan de confrontatie, niet begrijpelijk. De bestreden uitspraak is in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
2.7. Voor zover het Hof daarnaast aan de verwerping van het verweer ten grondslag heeft gelegd dat de wijze waarop de verdachte en zijn broer zich hebben verdedigd disproportioneel is te noemen, kan dit de verwerping van het beroep op noodweerexces niet dragen, omdat het bij noodweerexces juist gaat om een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging en om de vraag of die overschrijding verontschuldigbaar is.
2.8. Het Hof heeft het verweer derhalve op ontoereikende wijze verworpen. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier
E. Schnetz, en uitgesproken op 12 juli 2011.
Conclusie 24‑05‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Bij arrest van 21 december 2009 is verzoeker door het gerechtshof te Arnhem wegens openlijke geweldpleging veroordeeld tot een werkstraf van 160 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk.
2.
Namens verzoeker heeft mr V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur een middel van cassatie voorgedragen.
3.
De zaak hangt samen met de zaak [medeverdachte] (10/00263), in welke zaak ik eveneens vandaag concludeer.
4.
Het middel bevat de klacht dat het hof op dubbelzinnige wijze het beroep op noodweer en noodweerexces heeft verworpen.
5.
Ten laste van verzoeker is bewezen verklaard dat:
‘hij op 19 augustus 2006 te Harderwijk met een ander aan de openbare weg, Waltorenstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit
- —
het slaan en/of stompen tegen het hoofd of elders tegen de lichamen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en
- —
het slaan met (de achterkant van) een schroevendraaier tegen de lip van [slachtoffer 1] en
- —
het maken van stekende bewegingen met een mes, althans een soortgelijk voorwerp naar het lichaam van deze [slachtoffer 1] en
- —
het maken van stekende bewegingen met een schroevendraaier of mes, althans een soortgelijk voorwerp naar het hoofd en/of nek en/of elders naar het lichaam van [slachtoffer 2];
- —
het steken met een schroevendraaier en/of een mes, althans een soortgelijk voorwerp op/in het hoofd en/of elders tegen/op/in het lichaam van [slachtoffer 2].’
6.
Het hof heeft het verweer van de raadsman als volgt samengevat en verworpen:
‘Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ter zitting van het hof betoogd dat verdachte behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe primair een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces en subsidiair op psychische overmacht.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte en zijn broer genoodzaakt waren zich te verweren tegen een wederrechtelijke aanval van de zijde van [slachtoffers] omdat zij geen kant op konden. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat bij verdachte en zijn broer gerede vrees bestond dat eerdere geuite ernstige bedreigingen van de zijde van [slachtoffers] daadwerkelijk uitgevoerd zouden worden. Verdachte en zijn broer stonden derhalve bloot aan een van buitenkomende drang waaraan zij redelijkerwijs geen weerstand konden bieden en waardoor zij hebben toegegeven aan hetgeen hen ten laste is gelegd.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is vast komen te staan dat er vanwege sterk conflicterende belangen bij beide partijen sprake is geweest van heftige emoties — het hof laat daarbij in het midden of die emoties zijn veroorzaakt door culturele aspecten dan wel boosheid — waarbij zij elkaar over een weer hebben geslagen. Het hof is met de eerste rechter van oordeel dat de feitelijke gang van zaken onduidelijk blijft en derhalve niet met zekerheid kan worden vastgesteld welke partij de aanval heeft geopend.
Wat daar ook van zij, zelfs indien aangenomen zou moeten worden dat [slachtoffers] zijn begonnen, dan nog is niet aannemelijk geworden dat in casu sprake is geweest van een noodweersituatie. Volgens verdachte en zijn broer stonden zij vóór de winkel van verdachte, toen zij [slachtoffers] zagen aankomen. Verdachte en zijn broer hadden die confrontatie kunnen vermijden door zich terug te trekken in de winkel van verdachte. Daarenboven is ook de wijze waarop verdachte en zijn broer zich hebben verdedigd (met een mes of een daarop gelijkend voorwerp) disproportioneel te noemen nu uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat (een of meer van) [slachtoffers] de beschikking had(den) over dergelijke voorwerpen. Het hof verwerpt derhalve het beroep op noodweer dan wel noodweerexces.’
Het hof verwerpt ook het beroep op psychische overmacht, nu uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat verdachte (en zijn broer) eerder ernstig zijn bedreigd door [slachtoffers].
Verdachte is strafbaar nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
7.
Blijkens het proces-verbaal van de appèlzitting zijn de in de bewezenverklaring genoemde [slachtoffers] zelf ook gestraft voor hun aandeel in de openlijke geweldpleging.
8.
Volgens de toelichting op het middel heeft het hof twee argumenten gecombineerd ter verwerping van het beroep op noodweer, ten gevolge waarvan het onduidelijk is voor verzoeker op welke grond het beroep op noodweer is verworpen. Het hof redeneert enerzijds dat onduidelijk is gebleven welke partij met de aanval is begonnen; anderzijds dat zelfs als de aanval door [slachtoffers] is geopend, verzoeker zich had kunnen terugtrekken en zich bovendien op disproportionele wijze heeft verdedigd.
9.
Op zichzelf is het toelaatbaar indien de rechter de feitelijke toedracht van een gebeurtenis in het midden laat, indien het handelen van een verdachte hoe dan ook strafbaar is, namelijk om de door de rechter uiteengezette redenen. In zoverre faalt de klacht.
10.
Echter, blijkens de hierboven geciteerde overweging van het hof heeft het zich op het standpunt gesteld dat verzoeker en zijn broer [medeverdachte], die buiten de winkel stonden en [slachtoffers] zagen aankomen, de confrontatie met hen hadden kunnen vermijden door zich terug te trekken in de winkel. Aldus stelt het hof een eis aan een beroep op noodweer die net een stap te ver gaat. Hoe aanbevelenswaardig het misschien ook is om in een dreigende conflictsituatie de verstandigste te zijn en het conflict te vermijden: verzoeker was gerechtigd om buiten vóór zijn winkel te staan en te blijven staan. Zo is men ook gerechtigd om te proberen een vordering te innen bij iemand van wie men weet dat hij daardoor agressief kan worden;1. en zo behoeft men ook niet zijn woonwagen te verlaten als kort tevoren is opgebeld dat er gewapende mannen in aantocht zijn.2. In zoverre geeft het oordeel van het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
11.
Het tweede anker waarvoor het hof is gaan liggen betreft de disproportionele wijze van verdedigen. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat er een (ordinaire) knokpartij begonnen werd. Daarbij is het op zijn minst onsportief om — van de zijde van verzoeker — met steekinstrumenten op de proppen te komen (bewijsmiddelen 3, 4, 5). In zoverre is het oordeel van het hof dat de verdediging disproportioneel was begrijpelijk en rechtens niet onjuist.
12.
Het middel faalt. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑05‑2011
Juliët-bende: HR 21 december 2004, LJN AR3687, NJ 2007, 469 m.nt. D.H. de Jong.