Einde inhoudsopgave
Europese standaard tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen
Artikel 24.02 Erkenning en vermelding in het binnenschipcertificaat
Geldend
Geldend vanaf 07-10-2018
- Bronpublicatie:
07-09-2018, Stcrt. 2018, 50756 (uitgifte: 26-09-2018, regelingnummer: IENW/BSK-2018/156621)
- Inwerkingtreding
07-10-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-09-2018, Stcrt. 2018, 50756 (uitgifte: 26-09-2018, regelingnummer: IENW/BSK-2018/156621)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
Voor de erkenning van een vaartuig als ‘traditioneel vaartuig’ moet
- a)
een initieel onderzoek dat voorafgaat aan de eerste afgifte van een binnenschipcertificaat of
- b)
een bijzonder onderzoek voor de afgifte van een gewijzigd binnenschipcertificaat na de ombouw of de wijziging van de bestemming van een vaartuig tot traditioneel vaartuig worden uitgevoerd.
2.
Aan de Commissie van deskundigen moeten met de aanvraag van het onderzoek, behalve de reglementair voorgeschreven bescheiden, de volgende documenten worden voorgelegd:
- a)
een advies van een instantie voor monumentenzorg met de desbetreffende kennis of van een erkend deskundige voor traditionele vaartuigen, dat is opgesteld op grond van een inspectie die binnen een termijn van drie maanden vóór de indiening van de aanvraag is uitgevoerd, en waarin wordt bevestigd dat aan de eisen van artikel 24.01, eerste lid, wordt voldaan en dat moet worden uitgegaan van een geschiktheid voor een gebruik als bedoeld in artikel 1.01, lid 1.29, en het dientengevolge de moeite waard is het vaartuig te behouden;
- b)
het gebruiksconcept;
- c)
een veiligheidsconcept dat is gebaseerd op het in onderdeel b bedoelde gebruiksconcept;
- d)
de uit de volgende delen bestaande documentatie van het traditionele vaartuig:
- aa)
gegevens betreffende de staat qua bouw, inrichting en uitrusting van het voor het onderzoek aangeboden vaartuig door middel van beschrijvingen, tekeningen, foto's en overige documenten;
- bb)
lijst van de op de gekozen historische datum geldende voorschriften en kopieën daarvan, voor zover deze voor de motivering van de afwijkingen van de eisen van de delen II en III van deze standaard nodig zijn;
- cc)
bewijs dat de staat qua bouw, inrichting en uitrusting geschikt is om het vaartuig als een traditioneel vaartuig te exploiteren;
- dd)
krachtens deze standaard vereiste tekeningen, ontwerpen, berekeningen en bewijzen. Deze moeten overeenkomen met de stand van het vaartuig op de datum van de indiening van de aanvraag;
- ee)
lijst van de afwijkingen van de staat van de bouw, inrichting en uitrusting overeenkomstig de in onderdeel aa bedoelde gegevens ten opzichte van de op de datum van de indiening van de aanvraag geldige technische voorschriften van deze standaard;
- ff)
gegevens over de bemanning van het traditionele vaartuig op de gekozen historische datum.
3.
De aanvrager vermeldt de historische datum voor het traditionele vaartuig, waarbij deze datum niet vóór de datum van de eerste ingebruikneming van het vaartuig mag liggen. Bij de replica van een traditioneel vaartuig blijkt de historische datum uit het advies overeenkomstig het tweede lid, onderdeel a.
4.
Op grond van de bovengenoemde bescheiden en van het onderzoek als bedoeld in het eerste lid, wordt door de Commissie van deskundigen de geschiktheid overeenkomstig artikel 1.01, lid 1.29, en artikel 24.01 vastgesteld en de erkenning door de vermelding ‘traditioneel vaartuig’ onder nummer 2 van het binnenschipcertificaat ingeschreven.
De geschiktheid mag hierbij niet worden vastgesteld in tegenspraak met de uitspraak van de erkend deskundige voor traditionele vaartuigen of met het advies zoals bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.
5.
Buiten de vermelding ‘traditioneel vaartuig’ wordt de bijlage ‘traditioneel vaartuig’ volgens het model uit bijlage 3, deel V, afgegeven. De volgende aantekening moet onder nummer 52 van het binnenschipcertificaat worden gemaakt:
‘zie Bijlage traditioneel vaartuig’.
6.
Indien in de documentatie overeenkomstig het tweede lid, onderdeel d, onderdeel ee, of bij het onderzoek als bedoeld in het eerste lid, afwijkingen worden vastgesteld ten opzichte van de op de datum van aanvraag geldende versie van deze standaard
- a)
mogen tijdens de vaart uitsluitend bemanningsleden of personen die zich om dienstredenen aan boord bevinden, zich aan boord ophouden en
- b)
is de werking van vrij toegankelijke machines of mechanisch aangedreven inrichtingen uitsluitend toegestaan indien zich geen andere personen aan boord ophouden dan de bemanning of personen die zich om dienstredenen aan boord bevinden.
De volgende aantekening wordt ingeschreven onder nummer 52 van het binnenschipcertificaat:
‘Andere personen dan de bemanning of dan personen die zich om dienstredenen aan boord bevinden, mogen zich uitsluitend aan boord ophouden, indien het vaartuig veilig gemeerd is en vrij toegankelijke machines en mechanisch aangedreven inrichtingen niet in werking zijn.’