Hof Arnhem-Leeuwarden, 28-02-2013, nr. 24-002374-12
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2740, Terugverwijzing: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
28-02-2013
- Zaaknummer
24-002374-12
- LJN
BZ2740
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ2740, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 28‑02‑2013; (Hoger beroep)
Na terugverwijzing door: ECLI:NL:HR:2010:BO2966, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGRO:2010:BO0132, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:1500, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Wetingang
art. 289 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 28‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Het hof heeft op 28 februari 2013 een verdachte veroordeeld wegens moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren. Voorbedachte raad: Uit de feiten en omstandigheden blijkt, dat verdachte tussen het moment dat hij vanuit de woning met het mes naar het balkon liep waar het slachtoffer stond, op haar in begon te steken en minutenlang bleef dóórsteken, voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof heeft vastgesteld dat het slachtoffer alleen op het balkon stond toen verdachte haar vanuit de keuken benaderde en hij haar vervolgens begon te steken. Dit aspect heeft het hof dan ook in de beoordeling van de tijdspanne meegenomen. Bij het tijdsaspect neemt het hof tevens in aanmerking dat uit de sectiebevindingen volgt dat al de door de verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsels een bijdrage hebben geleverd aan het intreden van de dood. Hierdoor is ook de tijdsduur van het steken van verdachte van belang. Uit de stukken blijkt dat verdachte zich een aantal specifieke details van het steekincident nog weet te herinneren. Deze herinneringen van verdachte op detailniveau sporen niet met een scenario waarbij verdachte het slachtoffer heeft gestoken in een vlaag van woede waarbij het hem zwart voor de ogen is geworden en hij - naar hijzelf zegt - niet wist wat er gebeurde. Het hof acht derhalve niet aannemelijk dat verdachte heeft gestoken in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, waarbij het hem zwart voor de ogen werd. Het hof heeft ook voorts geen aanwijzingen gevonden van het tegendeel. Nu het hof ook geen andere contra-indicaties heeft aangetroffen die een bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg staan acht het hof op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Partij(en)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-002374-12
Uitspraak d.d.: 28 februari 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 11 oktober 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1958],
thans verblijvende in [verblijfplaats]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 februari 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. L.S. Wachters, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij (wiens werkelijke naam is [verdachte], geboren op [1963] te [geboorteplaats] op of omstreeks 21 maart 2010 te [plaats], opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer], zich noemende [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen genoemde [slachtoffer], met een mes in haar gezicht, hoofd, borst en rug en/of elders in het lichaam gestoken en/of gesneden, althans getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. Dit in de tenlastelegging verwoorde verwijt wordt door/van de zijde van de verdachte ook niet bestreden. Wel bestreden wordt de door het openbaar ministerie betrokken stelling dat sprake is geweest van voorbedachte raad.
Het hof gaat uit van de volgende aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden.
Verdachte, die in Egypte is geboren als Abdel [verdachte], is in 1988 onder de naam [verdachte], als politiek vluchteling uit Irak, naar Nederland gekomen. Uit het dossier blijkt dat deze laatstgenoemde gegevens (naam en land van herkomst) vals zijn. Verdachte trouwt in 1995/1996 in Egypte met [slachtoffer]. Zij krijgen in 1997 een zoon, [zoon]. In 1998 komt [slachtoffer] naar Nederland. [slachtoffer] en verdachte krijgen samen nog drie kinderen.
In 2001 wordt het huwelijk tussen verdachte en [slachtoffer] voor de wet ontbonden. Hun islamitische huwelijk blijft wel bestaan. Vanaf de scheiding staan ze op verschillende adressen ingeschreven, zij blijven echter feitelijk op één adres, [adres] te [plaats], wonen.
Vanaf januari 2010 wil [slachtoffer] niet meer dat verdachte aan de [adres] slaapt. Verdachte woont sinds die tijd aan de [adres] in [plaats], waar hij overigens sinds 2001 al stond ingeschreven. In verband met het werk van [slachtoffer] past verdachte overdag na schooltijd wel op de kinderen in het huis aan de [adres].
Op zondag 21 maart 2010 haalt verdachte ’s ochtends rond 10:00 uur de twee middelste kinderen op om ze naar de moskee te brengen, waar zij Arabische les krijgen. Als verdachte terugkomt van de moskee laat hij zijn oudste zoon [zoon] aan zijn moeder vragen of verdachte tot 12:00 uur bij haar in het huis aan de [adres] mag wachten, totdat de kinderen vrij zijn. [slachtoffer] laat weten dit niet te willen. Na deze mededeling vraagt verdachte of [zoon] ook naar de moskee wil voor Arabische les. Nadat [zoon] dit aan zijn moeder heeft gevraagd en zij daarmee heeft ingestemd, brengt verdachte ook [zoon] naar de moskee. Daarna is verdachte op enig moment naar de woning aan de [adres] teruggegaan. Hij is vervolgens de woning met geweld, door een ruit van de voordeur in te slaan, binnengedrongen. In de keuken van de woning heeft de verdachte het mes in handen, [slachtoffer] vlucht het balkon op, de verdachte volgt haar.
[slachtoffer] heeft vanaf 10:17 tot 10:52 uur onafgebroken gebeld met haar collega [collega]. Deze hoort aan het eind van het gesprek een knal, alsof er iets breekt, waarop de verbinding plotseling wordt verbroken. Omstreeks 11:08 uur krijgt de meldkamer van de Regiopolitie Groningen een eerste melding van wat eerst wordt aangemerkt als de mishandeling van [slachtoffer].
Omwonenden zien [slachtoffer] op het balkon staan, alleen, schreeuwend en hangend over (de reling van) het balkon. Vervolgens komt verdachte het balkon op. Verdachte maakt slaande, dan wel stekende bewegingen naar [slachtoffer], naar later blijkt met een mes in zijn hand. Even later ligt [slachtoffer] als gevolg van het op haar uitgeoefende geweld op de vloer van het balkon. Verdachte, die voorovergebogen over haar heen zit of staat, blijft slaande/stekende bewegingen maken. Al die tijd blijft [slachtoffer] gillen. Dit steken duurt enige minuten. Daarna houdt het gegil op. Verdachte loopt even later naar buiten waar hij een paar minuten later wordt aangehouden. Als medewerkers van de politie en even later de ambulancemedewerkers bij [slachtoffer] arriveren, is zij nog in leven. De ruit van de voordeur blijkt inderdaad kapot. Zij verlenen uit alle macht eerste hulp aan [slachtoffer], maar dit blijkt tevergeefs. Om 11:40 uur wordt haar dood geconstateerd.
Uit sectie op het lichaam blijkt van 25 scherprandige perforaties aan hoofd, borst, rug, hals en armen, waarvan een deel met substantieel snijletsel. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig klievend/snijdend en perforerend geweld. Enkele van de letsels gingen gepaard met onder andere samenvallen van beide longen en algeheel bloedverlies. Het intreden van de dood wordt zonder meer verklaard door de hierdoor opgetreden weefselschade door bloedverlies en functieverlies van de longen. Gezien het feit dat alle letsels hebben bijgedragen aan het bloedverlies, hebben al deze letsels een bijdrage geleverd aan het intreden van de dood.
Voorbedachte raad
De Hoge Raad heeft in voornoemd verwijzingsarrest met betrekking tot voorbedachte raad het volgende overwogen.
“Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012/518).”
Uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden blijkt, dat verdachte tussen het moment dat hij vanuit de woning met het mes naar het balkon liep waar [slachtoffer] stond, op haar in begon te steken en minutenlang bleef dóórsteken, voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De raadsvrouw gaat in haar betoog dat er onvoldoende tijd en gelegenheid is geweest uit van de verklaring van verdachte dat verdachte het mes van [slachtoffer] heeft afgepakt toen zij op de drempel van de keuken en het balkon stond. Het hof heeft evenwel hiervoor vastgesteld dat [slachtoffer] alleen op het balkon stond toen verdachte haar vanuit de keuken benaderde en hij haar vervolgens begon te steken. Dit aspect heeft het hof dan ook in de beoordeling van de tijdspanne meegenomen. Bij het tijdsaspect neemt het hof tevens in aanmerking dat uit de sectiebevindingen volgt dat al de door de verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsels een bijdrage hebben geleverd aan het intreden van de dood. Hierdoor is ook de tijdsduur van het steken van verdachte van belang.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, hetgeen door haar feitelijk hetzelfde als plotselinge hevige drift wordt gezien. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte duizelig werd en dat het zwart voor zijn ogen werd. Verdachte heeft aldus de raadsvrouw gehandeld in een roes, met een waas voor zijn ogen nadat hij hoorde dat [slachtoffer] hem had gezegd: 'Ik houd van iemand anders'.
Uit de stukken blijkt dat verdachte zich een aantal specifieke details van het steekincident nog weet te herinneren. Wanneer verdachte gevraagd wordt naar hoe het steken met het mes in zijn werk is gegaan, geeft verdachte verschillende gedetailleerde verklaringen. Verdachte weet te vertellen waar hij het mes van [slachtoffer] heeft afgepakt, hij weet zich te herinneren dat hij [slachtoffer] daarna het balkon heeft opgeduwd en hij weet zich nog te herinneren dat [slachtoffer] vanaf het balkon om hulp heeft geschreeuwd naar omwonenden. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij weet dat hij [slachtoffer] vijf maal heeft gestoken en heeft hij verklaard dat hij zag dat hij zijn arm heel snel heen en weer bewoog op het moment dat hij [slachtoffer] de messteken heeft toegebracht.
Deze herinneringen van verdachte op detailniveau sporen niet met een scenario waarbij verdachte [slachtoffer] heeft gestoken in een vlaag van woede waarbij het hem zwart voor de ogen is geworden en hij - naar hijzelf zegt - niet wist wat er gebeurde. Het hof acht derhalve niet aannemelijk dat verdachte heeft gestoken in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, waarbij het hem zwart voor de ogen werd. Het hof heeft ook voorts geen aanwijzingen gevonden van het tegendeel.
Nu het hof ook geen andere contra-indicaties (de door de raadsvrouwe verder aangevoerde contra-indicaties “korte tijdspanne” en “gelegenheid beraad pas tijdens uitvoering” vinden hun weerlegging in hetgeen hiervoor is overwogen door het hof) heeft aangetroffen die een bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg staan acht het hof op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het hof bezigt het rapport Analyse (mogelijk) eergerelateerd geweld van het Landelijk Expertise Centrum d.d. 25 mei 2010 niet voor het bewijs van het tenlastegelegde feit. Hetgeen de raadsvrouw met betrekking tot dit rapport naar voren heeft gebracht behoeft dan ook geen nadere bespreking.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij (wiens werkelijke naam is [verdachte], geboren op [1963] te [geboorteplaats] op 21 maart 2010 te [plaats], opzettelijk en met voorbedachte rade, [slachtoffer], zich noemende [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [slachtoffer], met een mes in haar gezicht, hoofd, borst en rug en elders in het lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Omtrent verdachte is door J.H. van Renesse, psychiater, en A.T. Spangenberg, klinisch psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht naar aanleiding van het ten laste gelegde feit een rapport d.d. 9 september 2010 uitgebracht, welk rapport - zakelijk weergegeven - als conclusie inhoudt dat bij verdachte geen ziekelijke stoornis van de geestvermogens wordt vastgesteld. Evenmin kan bij verdachte op grond van de aanwezige informatie en de onderzoeksbevindingen een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens worden vastgesteld. Er zijn op basis van de beschikbare collaterale informatie geen duidelijke aanwijzingen die duiden op een duurzaam patroon van disfunctioneren bij verdachte (en daarmee op de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis). Het beperkte verstandelijke vermogen van verdachte alsmede zijn bijzondere culturele achtergrond nopen daarbij ook tot terughoudendheid in het vaststellen van een eventuele persoonlijkheidsstoornis. In het onderzoek zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat er bij verdachte, rekening houdend met zijn culturele achtergrond, sprake is van een extra gevoeligheid voor krenkingen op grond van narcistische aspecten in zijn persoonlijkheid. Verdachte wordt (volledig) toerekeningsvatbaar geacht.
Gelet op de inhoud van het rapport van Van Renesse en Spangenberg kan het hof zich verenigen met de conclusie in dit rapport dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Het hof neemt deze conclusies dan ook over en maakt die tot de zijne.
Nu is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde volledig valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op zijn (ex-)vrouw [slachtoffer] door haar op haar balkon, in het aangezicht van een groot aantal buurtbewoners, 25 keren met een mes te steken. De steekpartij zelf heeft minutenlang geduurd. De als gevolg hiervan ontstane verwondingen zijn haar ruim een half uur na de steekpartij fataal geworden. De gruwelijke, meedogenloze wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht, getuigt van het ontbreken van elke vorm van respect voor haar leven. Het slachtoffer moet - gelet op het geconstateerde letsel en het tijdsverloop - een afschuwelijke doodsstrijd hebben gevoerd. Deze doodsstrijd heeft ze alleen moeten doorstaan nu verdachte na zijn daad zijn vrouw voor dood heeft achtergelaten op het balkon, waarbij hij zelfs de deur van het balkon heeft dichtgedaan. De verklaringen van buurtbewoners die getuige zijn geweest van de moord geven blijk van angst, onmacht, verdriet en verslagenheid.
Deze moord heeft de samenleving ernstig geschokt. De vier jonge kinderen van verdachte en het slachtoffer - de jongste dochter was ook nog in het huis aanwezig tijdens de moord op haar moeder - zijn niet alleen hun moeder verloren, zij moeten ook leven met de wetenschap dat de laatste momenten van het leven van hun moeder bijzonder beangstigend en pijnlijk moeten zijn geweest én dat hun eigen vader dit op zijn geweten heeft. Aan hen is onherstelbaar leed aangedaan.
Het hof heeft kennisgenomen van het verdachte betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 15 januari 2013.
Hetgeen hiervoor is overwogen kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur dient te worden opgelegd. Deze straf dient met name ter vergelding van het leed dat verdachte het slachtoffer, haar nabestaanden en haar vrienden heeft aangedaan. Het hof heeft voor de hoogte van de straf – naast het voorgaande – ook rekening gehouden met de schok die het door verdachte begane misdrijf in de rechtsorde teweeg heeft gebracht.
Alles overziende acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde 18 jaren gevangenisstraf passend en geboden. In de door de verdediging ter zitting naar voren gebrachte omstandigheden ziet het hof geen reden voor een mildere straf.
Beslag
Overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal gelast het hof
dat de inbeslaggenomen goederen zoals in het dictum weergegeven worden teruggegeven aan verdachte.
Eveneens overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de overige in het dictum nader vermelde goederen.
Het belang van strafvordering verzet zich hier niet tegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
opgerolde krant met opschrift "ik hou van jou"
papier dubbelzijdig beschreven in het Arabisch
schrift met handgeschreven teksten in Nederlands
geschreven papier mogelijk in het Arabisch
brief in het Arabisch geschreven
ringband met beschreven vellen papier met Arabisch en Nederlands geschrift
- 7.
bankbiljetten van € 500,- in een enveloppe
telefoon Samsung
papier met 06-nummers
document afspraak UMCG [verdachte] aan verdachte.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
5 papieren Arabisch met officiële stempel
telefoon Samsung KL: zwart inclusief datalink
ABN-AMRO bankbescheiden ten name van [slachtoffer] [bankrekeningnummer]
Visa bankpas ten name van [slachtoffer]
bankpas ten name van [slachtoffer]
identiteitskaart [nummer]
Panasonic Dmc-F27 boek (agenda) reisdocument travel itinerary ten name van mr. [naam] en mr. [naam]
reisdocument: electronisch vliegticket 2 juli 2009
CD-rom tekst Arabisch
PC Packard Bell Imedia 5504.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 28 februari 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.