Voor zover thans van belang. Zie de tussenvonnissen van de kantonrechter te Amsterdam van 25 januari 2008 en 22 augustus 2008 en het eindvonnis van 13 maart 2009. De kantonrechter heeft geen feiten vastgesteld.
HR, 21-01-2011, nr. 09/02506
ECLI:NL:HR:2011:BP1498
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21-01-2011
- Zaaknummer
09/02506
- Conclusie
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
BP1498
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP1498, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑01‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP1498
ECLI:NL:PHR:2011:BP1498, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑11‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP1498
- Wetingang
art. 332 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Cassatieberoep tegen uitspraak kantonrechter waartegen ingevolge art. 332 Rv. wegens hoogte van de vordering geen hoger beroep openstaat. Eindvonnis kantonrechter in strijd met fundamentele beginselen van procesrecht tot stand gekomen; schending beginsel hoor en wederhoor.
21 januari 2011
Eerste Kamer
09/02506
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
BER B.V.,
gevestigd te Emmen,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en BER.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de navolgende vonnissen in de zaak 914235 CV EXPL 07-37246 van de kantonrechter te Amsterdam van 25 januari 2008 (tussenvonnis), 22 augustus 2008 (tussenvonnis) en 13 maart 2009 (eindvonnis).
Het eindvonnis van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindvonnis heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen BER is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In de door BER tegen [eiseres] aangespannen procedure heeft de kantonrechter, na conclusiewisseling, bij tussenvonnis van 22 augustus 2008 een comparitie van partijen gelast, in het bijzonder teneinde alsdan in te gaan op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld met betrekking tot de, door BER gestelde en door [eiseres] betwiste, totstandkoming van de overeenkomst waarop de vordering stoelt. In dit vonnis is de zaak verwezen naar de rolzitting van 5 september 2008 voor het bepalen van het tijdstip waarop partijen dienen te verschijnen. Blijkens het eindvonnis van 13 maart 2009 heeft de comparitie op 10 februari 2009 plaatsgevonden, waarbij namens BER haar gemachtigde is verschenen en [eiseres] noch haar gemachtigde zijn verschenen. Een proces-verbaal van deze gehouden comparitie bevindt zich niet bij de stukken die in cassatie zijn overgelegd.
3.2 In cassatie heeft [eiseres] gesteld dat de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Zij heeft daartoe in onderdeel A van het middel en de toelichting daarop het volgende aangevoerd.
De gemachtigde van [eiseres] heeft bij (fax)brief van 23 december 2008 zijn verhinderdata opgegeven tot en met eind maart 2009. Toen de gemachtigde op 6 maart 2009 nog niet had gehoord wanneer de comparitie zou plaatsvinden, heeft hij telefonisch contact opgenomen met het kantongerecht. Hij heeft toen te horen gekregen dat de comparitie inmiddels had plaatsgevonden en de zaak voor vonnis stond. Bij (fax)brief van 6 maart 2009 van de gemachtigde aan het kantongerecht heeft deze aan de kantonrechter laten weten dat een oproep voor de comparitie of een mededeling dat de zaak voor vonnis staat hem niet heeft bereikt, dat hij verzoekt om hem het proces-verbaal van de comparitie te doen toekomen en dat hij in de gelegenheid wenst te worden gesteld daarop zonodig te reageren. De gemachtigde heeft het verzochte proces-verbaal niet ontvangen en niet de gelegenheid gehad te reageren op hetgeen zijdens BER ter comparitie naar voren zou zijn gebracht.
3.3 Op verzoek van de Hoge Raad heeft [eiseres] alsnog fotokopieën van de hiervoor in 3.2 bedoelde faxberichten doen overleggen. Daaruit blijkt de door [eiseres] gestelde inhoud, alsmede de verzending aan en de ontvangst door het kantongerecht van die faxberichten. In dit licht kan ervan worden uitgegaan dat de stellingen van [eiseres] juist zijn. Daaruit volgt dat het beginsel van hoor en wederhoor niet in acht genomen is. Het eindvonnis van de kantonrechter is dan ook in strijd met fundamentele beginselen van procesrecht tot stand gekomen. Het vonnis kan dus niet in stand blijven. Onderdeel A slaagt.
3.4 Onderdeel B van het middel behoeft geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector Kanton, Locatie Amsterdam, van 13 maart 2009;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt BER in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 3.080,16 in totaal, waarvan € 3.001,91 op de voet van art. 243 Rv. te betalen aan de Griffier, en € 78,25 aan [eiseres].
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 21 januari 2011.
Conclusie 12‑11‑2010
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Eiseres]
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BER B.V.
Deze zaak betreft een op de voet van art. 80 lid 1 RO ingesteld cassatieberoep.
1. Procesverloop1.
1.1
Verweerster in cassatie, BER, heeft eiseres in cassatie, [eiseres], bij inleidende dagvaarding van 15 november 2007 gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, en heeft daarbij — kort gezegd — veroordeling van [eiseres] gevorderd om aan haar een bedrag van € 1.229,85 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 974,40 vanaf 7 november 2007, ter zake van een door [eiseres] online afgesloten abonnement.
1.2
[Eiseres] heeft bij conclusie van antwoord betwist dat zij met BER heeft gecontracteerd en voorts dat zij buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd.
1.3
Na verdere conclusiewisseling en een op 10 februari 2009 gehouden comparitie heeft de kantonrechter [eiseres] bij vonnis van 13 maart 2009 veroordeeld tot betaling aan BER van een bedrag van:
- —
€ 974,40 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 november 2007;
- —
€ 150,- aan buitengerechtelijke kosten en
- —
€ 105,45 aan rente, berekend tot 7 november 2007.
1.4
[Eiseres] is tijdig2. van dit eindvonnis in cassatie gekomen.
Tegen BER is verstek verleend.
[Eiseres] heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht.
2. Ontvankelijkheid
2.1
Tegen het bestreden vonnis van de kantonrechter stond ingevolge art. 332 Rv. geen hoger beroep open nu het bedrag waarover de kantonrechter had te beslissen, niet meer beliep dan € 1.750,-3. en derhalve op de voet van art. 398, aanhef en onder 1o Rv. wel beroep in cassatie. Hoewel ingevolge art. 80 RO op straffe van niet-ontvankelijkheid niet kan worden geklaagd over schending van het recht, heeft de Hoge Raad bij arrest van 16 maart 2007 beslist dat tevens als grond voor cassatie moet worden aanvaard dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken4..
3. Beoordeling van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatieberoep bevat twee onderdelen.
Middelonderdeel A betoogt dat [eiseres] en haar gemachtigde buiten hun schuld niet ter comparitie zijn verschenen en klaagt vervolgens dat de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door de gemachtigde van [eiseres] niet de gelegenheid te bieden kennis te nemen van het proces-verbaal van de comparitie alsmede door hem niet de gelegenheid te bieden te reageren op hetgeen ter comparitie door BER B.V. naar voren was gebracht5..
3.2
De klacht faalt bij gebrek aan belang nu de kantonrechter zijn oordeel heeft gegrond op hetgeen partijen in hun conclusies naar voren hebben gebracht en niet op hetgeen ter comparitie is voorgevallen.
3.3
Middelonderdeel B is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat tussen [eiseres] en BER een overeenkomst tot stand is gekomen. Het onderdeel klaagt dat het vonnis van de kantonrechter niet de gronden bevat waarop het rust, nu de kantonrechter ten onrechte niet is ingegaan op de essentiële stelling dat BER volgens de wet E-commerce de overeenkomst schriftelijk, per e-mail moet bevestigen. Het onderdeel stelt dat BER bij repliek heeft toegegeven dat zij dat niet heeft gedaan.
3.4
Voor zover het onderdeel er al niet toe strekt de juistheid van de rechtsopvatting waarvan de kantonrechter is uitgegaan ter discussie te stellen6., kan de motiveringsklacht niet worden beoordeeld zonder in die beoordeling mede te betrekken de juistheid van de rechtsopvatting waarvan de kantonrechter blijk geeft, te weten de opvatting dat de bevestigingsprocedure die BER heeft gehanteerd voldoet aan de eisen die de wet E-commerce daaraan stelt, en die in cassatie niet ter discussie kan worden gesteld7.. In beide gevallen stuit het middel af op art. 80 RO en is [eiseres] mitsdien in zoverre niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep.
3.5
Het cassatieberoep dient mitsdien deels te worden verworpen (onderdeel A) en deels is [eiseres] daarin niet-ontvankelijk (onderdeel B). Nu het middel geen rechtsvragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling behoeven te worden beantwoord, kan het cassatieberoep m.i. het beste geheel worden verworpen, met gebruikmaking van art. 81 RO.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping als hiervoor onder 3.5 bedoeld.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑11‑2010
De cassatiedagvaarding is op 12 juni 2009 uitgebracht.
Zie onder 1.1.
LJN AZ1490 (NJ 2007, 637 m.nt. H.J. Snijders).
In de s.t. wordt het cassatieberoep nog uitgebreid met een klacht over strijd met het landelijk rolreglement. Deze klacht, waarin ten onrechte wordt verwezen naar het landelijk rolreglement voor de rechtbanken en niet naar die van de sectoren kanton (Stc. 2007/244, p. 31), is tardief.
Zie bijv. HR 31 oktober 2003, LJN AJ3207 (NJ 2004, 680).
Zie bijv. HR 11 december 1987, LJN AC2262 (NJ 1988, 338).