Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2002/54/EG betreffende het in de handel brengen van bietenzaad
Artikel 6
Geldend
Geldend vanaf 09-08-2002
- Bronpublicatie:
13-06-2002, PbEU 2002, L 193 (uitgifte: 01-01-2002, regelingnummer: 2002/54/EG)
- Inwerkingtreding
09-08-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-06-2002, PbEU 2002, L 193 (uitgifte: 01-01-2002, regelingnummer: 2002/54/EG)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
1.
In afwijking van artikel 3, lid 1, kunnen de lidstaten aan op hun grondgebied gevestigde producenten toestemming verlenen om:
- a)
kleine hoeveelheden zaad voor wetenschappelijke of kweekdoeleinden in de handel te brengen;
- b)
passende hoeveelheden zaad voor andere onderzoeks- of beproevingsdoeleinden in de handel te brengen, voorzover het gaat om zaad van een ras waarvoor in de betrokken lidstaat een aanvraag tot opneming op de rassenlijst is ingediend.
In het geval van genetisch gemodificeerd materiaal mag daarvoor alleen toestemming worden verleend wanneer alle passende maatregelen zijn genomen ter voorkoming van negatieve effecten voor de volksgezondheid en het milieu. Voor de milieurisicobeoordeling die in dit verband moet worden uitgevoerd, is artikel 7, lid 4, van Richtlijn 2002/53/EG van overeenkomstige toepassing.
2.
De doeleinden waarvoor de in lid 1, onder b), bedoelde toestemming mag worden verleend, de voorschriften voor de etikettering van de verpakking alsmede de hoeveelheden waarvoor en de voorwaarden waaronder de lidstaten deze toestemming mogen verlenen, worden volgens de in artikel 28, lid 2, bedoelde procedure vastgesteld.
3.
Toestemmingen die voor 14 december 1998 door de lidstaten aan op hun grondgebied gevestigde producenten voor de in lid 1 genoemde doeleinden zijn verleend, blijven in afwachting van de vaststelling van de in lid 2 bedoelde bepalingen van kracht. Daarna moeten al deze toestemmingen voldoen aan de overenkomstig[lees: overeenkomstig] lid 2 vastgestelde bepalingen.