Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2002/54/EG betreffende het in de handel brengen van bietenzaad
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 25-01-2005
- Bronpublicatie:
22-12-2004, PbEU 2005, L 14 (uitgifte: 01-01-2005, regelingnummer: 2004/117/EG)
- Inwerkingtreding
25-01-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-12-2004, PbEU 2005, L 14 (uitgifte: 01-01-2005, regelingnummer: 2004/117/EG)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Richtlijn van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van bietenzaad
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement (1),
Na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Richtlijn 66/400/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van bietenzaad (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (3). Codificatie van genoemde richtlijn is nodig om een duidelijke en rationeel geordende tekst te verkrijgen.
- (2)
De voortbrenging van suiker- en voederbieten, hierna bieten genoemd, neemt een belangrijke plaats in de landbouw van de Gemeenschap in.
- (3)
De bevredigende resultaten van de bietenteelt hangen grotendeels van het gebruik van geschikt zaad af.
- (4)
De productiviteit van de bietenteelt in de Gemeenschap zal stijgen, indien de lidstaten eenvormige en zo streng mogelijke regels toepassen bij de keuze van de tot de handel toegelaten rassen. Derhalve is bij Richtlijn 2002/53/EG van de Raad (4) een gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen vastgesteld.
- (5)
Er dient voor de Gemeenschap een eenvormige keuringsregeling te worden opgesteld die berust op de ervaringen opgedaan bij het toepassen van de regelingen van de lidstaten en van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling. In het kader van de consolidatie van de interne markt dient de communautaire regeling van toepassing te zijn op de productie met het oog op het in de handel brengen en op het in de handel brengen in de Gemeenschap, met uitsluiting van de mogelijkheid voor de lidstaten om hiervan eenzijdig af te wijken, mogelijkheid waardoor het vrije verkeer van zaaizaad en pootgoed in de Gemeenschap zou kunnen worden verhinderd.
- (6)
Bietenzaad mag in het algemeen slechts in de handel worden gebracht, indien het volgens de keuringsregeling officieel is onderzocht en goedgekeurd als basiszaad of gecertificeerd zaad. De keuze van de technische termen ‘basiszaad’ en ‘gecertificeerd zaad’ berust op een reeds bestaande internationale terminologie. Onder bepaalde voorwaarden moeten kwekerszaad van generaties die aan het basiszaad voorafgaan en niet-bewerkt zaad in de handel kunnen worden gebracht.
- (7)
De communautaire bepalingen dienen niet van toepassing te zijn op zaad waarvan is aangetoond dat het bestemd is voor uitvoer naar derde landen.
- (8)
Teneinde de kwaliteit van het bietenzaad in de Gemeenschap te verhogen, moeten bepaalde voorwaarden worden gesteld ten aanzien van onder meer de polyploïdie, de eenkiemigheid, alsmede ten aanzien van het segmenteren, de mechanische zuiverheid, de kiemkracht en het vochtgehalte.
- (9)
Ter vastlegging van de identiteit, moeten communautaire bepalingen worden vastgesteld betreffende de verpakking, de bemonstering, de sluiting en de aanduiding. De etiketten moeten hiertoe de voor de uitoefening van het officiële toezicht alsmede voor de voorlichting van de landbouwer noodzakelijke gegevens vermelden en moeten het communautaire karakter van de goedkeuring tot uitdrukking brengen.
- (10)
Er dienen voorschriften te worden vastgesteld die betrekking hebben op het in de handel brengen van chemisch behandeld zaad en van voor biologische teelt geschikt zaad evenals regels voor de instandhouding van plantaardige genetische bronnen met het oog op de instandhouding, door gebruik in situ, van rassen die met genetische erosie worden bedreigd.
- (11)
Afwijkingen moeten onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan zonder aan het bepaalde in artikel 14 van het Verdrag afbreuk te doen. De lidstaten die van die afwijkingen gebruikmaken, moeten elkaar voor de controle wederzijdse administratieve bijstand verlenen.
- (12)
De lidstaten moeten passende controlemaatregelen vaststellen teneinde te waarborgen dat bij het in de handel brengen is voldaan aan de voorwaarden betreffende de kwaliteit van het zaad en aan de bepalingen betreffende de waarborging van de identiteit.
- (13)
Zaad dat aan deze voorwaarden voldoet mag, onverminderd de toepassing van artikel 30 van het Verdrag, slechts worden onderworpen aan de beperkingen ten aanzien van het in de handel brengen die in de communautaire bepalingen zijn opgenomen.
- (14)
Het is noodzakelijk onder bepaalde voorwaarden zaad goed te keuren dat in een ander land is vermeerderd, uitgaande van in een lidstaat goedgekeurd basiszaad zoals het in die lidstaat vermeerderde zaad.
- (15)
Voorts dient te worden bepaald dat bietenzaad dat in derde landen is geoogst, in de Gemeenschap slechts in de handel mag worden gebracht, indien het dezelfde waarborgen biedt als in de Gemeenschap officieel goedgekeurd zaad dat beantwoordt aan de communautaire bepalingen.
- (16)
Voor perioden waarin de voorziening met goedgekeurd zaad van verschillende categorieën op moeilijkheden stuit, dient tijdelijk zaad te worden toegelaten waaraan minder strenge eisen zijn gesteld, evenals zaden van rassen die noch in de gemeenschappelijke rassenlijst, noch in een nationale rassenlijst voorkomen.
- (17)
Het verdient aanbeveling, teneinde de technische methoden voor de keuring in de lidstaten te harmoniseren en over mogelijkheden te beschikken voor een vergelijking tussen het in de Gemeenschap goedgekeurde zaad en het uit derde landen afkomstige zaad, in de lidstaten communautaire vergelijkingsproeven vast te leggen voor een jaarlijkse nacontrole van het gecertificeerde zaad.
- (18)
Het is gewenst dat tijdelijke experimenten kunnen worden opgezet om betere alternatieven voor sommige bepalingen van de onderhavige richtlijn te vinden.
- (19)
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig het Besluit van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (5).
- (20)
Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen van de lidstaten wat de in bijlage V, deel B, genoemde omzettingstermijnen van de richtlijnen betreft,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
Advies uitgebracht op 9 april 2002 (nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad).
PB 125 van 11.7.1966, blz. 2290/66. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/96/EG (PB L 25 van 1.2.1999, blz. 27).
Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.