Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake het Energiehandvest
Artikel 10 Bevordering, bescherming en behandeling van investeringen
Geldend
Geldend vanaf 16-04-1998
- Bronpublicatie:
17-12-1994, Trb. 1995, 250 (uitgifte: 03-10-1995, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
16-04-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-03-1998, Trb. 1998, 78 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Straling
Milieurecht / Energie
Energierecht (V)
1.
Elke Verdragsluitende Partij bevordert en schept overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag stabiele, billijke, gunstige en doorzichtige voorwaarden voor het doen van investeringen op haar grondgebied door investeerders van andere Verdragsluitende Partijen. Tot die voorwaarden behoort de verbintenis investeringen van investeerders van andere Verdragsluitende Partijen steeds eerlijk en billijk te behandelen. Dergelijke investeringen genieten voorts duurzame bescherming en zekerheid en de Verdragsluitende Partijen doen niet met onredelijke of discriminerende maatregelen afbreuk aan het beheer, de instandhouding, het gebruik en het genot ervan en de beschikking erover. In geen geval mogen deze investeringen minder gunstig worden behandeld dan het internationale recht, met inbegrip van in het kader van verdragen aangegane verplichtingen, vereist. Elke Verdragsluitende Partij moet verplichtingen die zij is aangegaan ten aanzien van investeerders of met betrekking tot investeringen door investeerders van een andere Verdragsluitende Partij nakomen.
2.
Elke Verdragsluitende Partij streeft ernaar investeerders van andere Verdragsluitende Partijen wat betreft het doen van investeringen op haar grondgebied de in het derde lid omschreven behandeling toe te kennen.
3.
In dit artikel wordt onder ‘behandeling’ verstaan een behandeling toegekend door een Verdragsluitende Partij die niet minder gunstig is dan die welke zij toekent aan haar eigen investeerders of aan de investeerders van een andere Verdragsluitende Partij of een derde staat, al naar gelang welke behandeling het gunstigst is.
4.
Bij een aanvullend verdrag wordt, onder daarin op te nemen voorwaarden, aan elke partij daarbij de verplichting opgelegd om, wat betreft het doen van investeringen op haar grondgebied, aan investeerders van andere partijen de in het derde lid omschreven behandeling toe te kennen. Dit aanvullende verdrag staat open voor ondertekening door de staten en regionale organisaties voor economische integratie die dit Verdrag hebben ondertekend of daartoe zijn toegetreden. De onderhandelingen over het aanvullende verdrag beginnen uiterlijk op 1 januari 1995 en het ligt in de bedoeling deze op 1 januari 1998 af te ronden.
5.
Elke Verdragsluitende Partij streeft ernaar om, wat betreft het doen van investeringen op haar grondgebied:
- a.
uitzonderingen op de in het derde lid omschreven behandeling tot een minimum te beperken;
- b.
bestaande beperkingen voor investeerders van andere Verdragsluitende Partijen geleidelijk weg te nemen.
6
a.
Een Verdragsluitende Partij kan, wat betreft het doen van investeringen op haar grondgebied, te allen tijde, via het Secretariaat, de Conferentie van het Handvest uit eigen beweging in kennis stellen van haar voornemen geen nieuwe uitzonderingen op de in het derde lid omschreven behandeling vast te stellen.
b.
Voorts kan een Verdragsluitende Partij te allen tijde uit eigen beweging de verplichting op zich nemen om, wat betreft het doen van investeringen in een aantal van de of in alle economische activiteiten in de energiesector op haar grondgebied, investeerders van andere Verdragsluitende Partijen de in het derde lid omschreven behandeling toe te kennen. Een dergelijke verplichting dient ter kennis van het Secretariaat te worden gebracht en in bijlage VC te worden opgenomen en is bindend krachtens dit Verdrag.
7.
Elke Verdragsluitende Partij kent aan investeringen op haar grondgebied van investeerders van andere Verdragsluitende Partijen, en daarmee verband houdende activiteiten waaronder het beheer, de instandhouding, het gebruik en het genot daarvan of de beschikking daarover, een niet minder gunstige behandeling toe dan aan investeringen van haar eigen investeerders of van investeerders van een andere Verdragsluitende Partij of derde staat en daarmee verband houdende activiteiten waaronder het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot daarvan of de beschikking daarover, al naar gelang welke behandeling het gunstigst is.
8.
De modaliteiten voor de toepassing van het zevende lid met betrekking tot programma's in het kader waarvan een Verdragsluitende Partij subsidies of andere financiële steun verleent of contracten afsluit voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van energietechnologie, worden opgenomen in het in het vierde lid bedoelde aanvullende verdrag. Elke Verdragsluitende Partij stelt de Conferentie van het Handvest via het Secretariaat in kennis van de modaliteiten die zij toepast ten aanzien van de in dit lid bedoelde programma's.
9.
Elke staat of regionale organisatie voor economische integratie die dit Verdrag ondertekent of tot dit Verdrag toetreedt, dient op de dag waarop hij/zij het Verdrag ondertekent of de akte van toetreding nederlegt, bij het Secretariaat een verslag in waarin een overzicht wordt gegeven van alle wettelijke, bestuursrechtelijke en andere maatregelen met betrekking tot:
- a.
uitzonderingen op het tweede lid;
- b.
de in het achtste lid bedoelde programma's.
Een Verdragsluitende Partij meldt met het oog op het actueel houden van haar verslag onverwijld elke wijziging bij het Secretariaat. De Conferentie van het Handvest bestudeert deze verslagen op gezette tijden.
Met betrekking tot het bepaalde in letter a. kunnen in het verslag delen van de energiesector worden aangewezen waarin een Verdragsluitende Partij investeerders van andere Verdragsluitende Partijen de in het derde lid omschreven behandeling toekent.
Met betrekking tot het bepaalde in letter b. kunnen bij de bestudering van het verslag door de Conferentie van het Handvest de effecten van dergelijke programma's op mededinging en investeringen in beschouwing worden genomen.
10.
Ongeacht enige andere bepaling van dit artikel geldt de in het derde en het zevende lid omschreven behandeling niet voor de bescherming van intellectuele eigendom; de daarvoor geldende behandeling is die welke is omschreven in de desbetreffende bepalingen van de vigerende internationale overeenkomsten inzake de bescherming van de intellectuele eigendom waarbij de onderscheiden Verdragsluitende Partijen partij zijn.
11.
Voor de toepassing van artikel 26 wordt de toepassing door een Verdragsluitende Partij van een investeringsmaatregel op handelsgebied als bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, op een op dat tijdstip reeds bestaande investering van een investeerder van een andere Verdragsluitende Partij beschouwd, behoudens het bepaalde in artikel 5, derde en vierde lid, als een inbreuk op een verplichting van eerstgenoemde Verdragsluitende Partij krachtens dit Deel.
12.
Elke Verdragsluitende Partij zorgt ervoor dat haar interne wetgeving doeltreffende middelen biedt voor het doen gelden van aanspraken en de handhaving van rechten betreffende investeringen, investeringsovereenkomsten en investeringsvergunningen.