Hoge Raad 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:525.
Rb. Gelderland, 06-12-2022, nr. ARN 21/2171 e.v.
ECLI:NL:RBGEL:2022:7053
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
06-12-2022
- Zaaknummer
ARN 21/2171 e.v.
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2022:7053, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 06‑12‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2024:779
- Vindplaatsen
NLF 2022/2533
Uitspraak 06‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Geopposeerde heeft het bezwaar wegens een fout ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard omdat uitstel was verleend voor het indienen van de bezwaargronden. De rechtbank heeft bij uitspraak buiten zitting het beroep gegrond verklaard en het verzoek om een integrale proceskostenvergoeding afgewezen. Opposant verzoekt de verzetrechter om een integrale proceskostenvergoeding voor de gemaakte kosten tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure. Volgens hem heeft geopposeerde onzorgvuldig gehandeld en de uitspraak op bezwaar tegen beter weten in gehandhaafd. De verzetrechter is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat geen feitelijke grond bestaat voor een integrale proceskostenvergoeding. Geopposeerde heeft de fout onmiddellijk erkend en willen herstellen. Gelet op vaste rechtspraak dat de inspecteur geen tweede uitspraak op bezwaar mag doen kon geopposeerde niet zelf de uitspraak op bezwaar herzien. Geopposeerde heeft de rechtbank op de hoogte gesteld van de gemaakte fout en dat was de enige manier om de fout te herzien.
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 21/2171, 21/2914, 21/2916, 21/2917, 21/2918 en 21/2920
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van
in de zaken tussen
[naam opposant] , te [woonplaats] , opposant
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, geopposeerde.
Behandeling van het verzet
Bij uitspraak van 19 augustus 2021 heeft de rechtbank het beroep van opposant (met bovengenoemde procedurenummers) met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak tijdig verzet gedaan.
De rechtbank heeft de verzetzaken behandeld ter zitting van 23 september 2022. Opposant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [persoon A] .
Voorgeschiedenis
1. Opposant heeft op 17 december 2020 pro forma bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over de jaren 2014 tot en met 2016.
2. Opposant heeft in zijn bezwaarschriften geen bezwaargronden vermeld. Om die reden heeft geopposeerde hem per brief in de gelegenheid gesteld de bezwaargronden voor 26 januari 2021 alsnog in te dienen. Vervolgens heeft geopposeerde die termijn op opposants verzoek verlengd tot 15 februari 2021 en daarna (per e-mail) tot 1 april 2021. Daarna heeft geopposeerde, nog voor het verstrijken van de laatste verlengingstermijn tot 1 april 2021, bij uitspraak op bezwaar van 12 maart 201, de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van bezwaargronden.
3. Naar aanleiding van het beroep heeft geopposeerde zich nader op het standpunt gesteld dat hij de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. Om die reden heeft geopposeerde de rechtbank verzocht de beroepen gegrond te verklaren en geopposeerde op te dragen opnieuw op de bezwaren te beslissen.
4. Opposant heeft de rechtbank in de beroepsfase verzocht om geopposeerde te veroordelen om in een integrale vergoeding van de gemaakte kosten van rechtsbijstand tijdens de bezwaar- en beroepsprocedures.
5. Bij uitspraak van 19 augustus 2021 heeft de rechtbank de beroepen kennelijk gegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaken teruggewezen naar geopposeerde om inhoudelijke uitspraken op bezwaar te doen. Verder heeft de rechtbank geopposeerde veroordeeld in de kosten van de verleende rechtsbijstand in de beroepsfase, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft daarbij de wegingsfactor op 0,5 gesteld, omdat de beroepen uitsluitend gericht zijn tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring in de bezwaarfase. De rechtbank heeft het verzoek om een integrale proceskostenvergoeding afgewezen, omdat zij daarvoor geen grond aanwezig achtte.
Beoordeling van het verzet
6. Het verzet van geopposeerde ziet niet op hetgeen in de hoofdzaak is beslist, maar op de nevenbeslissing over de toegekende vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Geopposeerde verzoekt om een integrale proceskostenvergoeding van in totaal € 23.484,23 (incl. btw), bestaande uit € 13.449,75 voor de gemaakte kosten tijdens de bezwaar – en beroepsprocedure. Opposant verzoekt de verzetrechter verder om geopposeerde te veroordelen om de integrale kosten tijdens de verzetprocedure te vergoeden, zijnde een bedrag van € 10.034,48.
7. Uit het arrest van de Hoge Raad van 9 april 2021 vloeit voort dat de verzetrechter de proceskostenveroordeling van de rechtbank in volle omvang beoordeelt.1.
Kosten bezwaarprocedure
8. De verzetrechter stelt voorop dat geopposeerde is opgedragen om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. Geopposeerde zal bij de uitspraak op bezwaar beslissen op het verzoek van opposant om de kosten van rechtsbijstand tijdens de bezwaarprocedure te vergoeden. De gronden van verzet, die inhouden dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend, slagen daarom niet.
Kosten beroepsprocedure
9. Opposant voert aan dat geopposeerde onzorgvuldig heeft gehandeld en bovendien dat hij de uitspraak op bezwaar van 12 maart 2021 heeft gehandhaafd tegen beter weten in. De gemachtigde van opposant heeft telefonisch contact opgenomen nadat het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard en uitgelegd dat er een uitstel was verleend tot 1 april 2021 voor het indienen van de bezwaargronden. Geopposeerde heeft onzorgvuldig gehandeld, omdat het verleende uitstel niet goed had geregistreerd. Geopposeerde heeft erkend dat hij het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard en liet weten dat hij dit aan de rechtbank zou berichten. De gemachtigde heeft voorgesteld om een nieuwe brief op te maken met een inhoudelijke uitspraak op bezwaar, maar geopposeerde wilde de uitspraak op bezwaar niet zelf herzien. Volgens opposant was dit een manier om de fout te corrigeren, hetgeen blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 25 november 20162.. Volgens opposant heeft geopposeerde dan ook tegen beter weten in de uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
10. De verzetrechter is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat geen feitelijke grond bestaat voor een integrale proceskostenveroordeling. In de eerste plaats heeft geopposeerde niet in vergaande mate onzorgvuldig gehandeld. Weliswaar had geoposseerde beter moeten registreren dat hij tot 1 april 2021 uitstel had verleend voor het indienen van de bezwaargronden, maar geopposeerde heeft de fout onmiddellijk erkend en willen herstellen. Verder heeft geopposeerde niet tegen beter weten in de uitspraak op bezwaar gehandhaafd. Geopposeerde kon namelijk niet zelf de uitspraak op bezwaar herzien, want het is vaste rechtspraak dat de inspecteur geen tweede uitspraak op bezwaar mag doen.3.Geopposeerde kon om die reden niet ingaan op het verzoek van de gemachtigde van opposant om een nieuwe uitspraak op bezwaar op te stellen. Geopposeerde heeft de rechtbank op de hoogte gesteld van de gemaakte fout en dat was de enige manier om de fout te herstellen. Het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2016 maakt het oordeel niet anders, aangezien dat handelt over de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding en niet over de vraag of het mogelijk is om een uitspraak op bezwaar met een nadere brief te herzien of te wijzigen.
11. De rechtbank heeft de proceskosten dan ook terecht berekend met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Zij heeft daarbij de wegingsfactor terecht op 0,5 gesteld, aangezien de beroepen uitsluitend zijn gericht tegen een niet-ontvankelijkverklaring.
12. Gelet op het voorgaande zal het verzet ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Zeldenrust, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: | ||
griffier | rechter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.4. Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd; 2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn; 3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten. Bijlage Toelichting rechtsmiddelverwijzing Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend. Digitaal procederen Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl. Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen. Per post procederen Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. |
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 06‑12‑2022