ABRvS 25 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:595, r.o. 2; Hof Arnhem-Leeuwarden 30 augustus 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7514, r.o. 4.11.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 11-04-2023, nr. BK-ARN 21/00603
ECLI:NL:GHARL:2023:3035
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
11-04-2023
- Zaaknummer
BK-ARN 21/00603
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2023:3035, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 11‑04‑2023; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1706
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2021:2129, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHARL:2022:9074, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 25‑10‑2022; (Hoger beroep, Tussenuitspraak)
- Vindplaatsen
NLF 2023/0955
NLF 2022/2249
Uitspraak 11‑04‑2023
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Opname in Fraude Signalering Voorziening (FSV). Rechtmatigheid controle aangifte.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00603
uitspraakdatum: 11 april 2023
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 april 2021, nummer AWB 20/379, ECLI:NL:RBGEL:2021:2129, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV; de aanslag) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.150, alsmede een beschikking belastingrente van € 252.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 november 2019 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.907.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de Inspecteur [naam1] en [naam2] . Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de Inspecteur opdracht gegeven inzicht te geven omtrent de vraag wat precies over belanghebbende in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) was opgenomen.
1.6.
De Inspecteur heeft bij brief van 14 juni 2022 de gevraagde inlichtingen gegeven waarbij een geschoonde bijlage is meegezonden. Bij brief van 17 juni 2022 heeft de Inspecteur ter zake van de bijlage verzocht om een beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 Awb. Dit verzoek is behandeld ter zitting van 19 oktober 2022. Bij tussenuitspraak van 25 oktober 2022 is het verzoek om beperkte kennisneming door dit Hof toegewezen. Belanghebbende heeft er niet in toegestemd dat het Hof uitspraak doet mede op de grondslag van de ongeschoonde bijlage.
1.7.
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023, waarbij dezelfde personen aanwezig waren als tijdens de zitting van 18 mei 2022. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2016 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.899.
2.2.
Bij brief van 19 september 2018 heeft de Inspecteur geschreven voornemens te zijn af te wijken van de aangifte met betrekking tot de volgende punten:
- -
€ 1.401 minder aftrek hypotheekrente omdat de lening niet is aangegaan voor de aanschaf, onderhoud, of verbetering van de eigen woning, maar sprake is van een flexibel krediet voor consumptieve doeleinden;
- -
€ 2.489 minder aftrek wegens betaalde premies voor een lijfrente, omdat geen informatie is gegeven over de betalingen of over de verzekering waarvoor de premies zouden zijn betaald;
- -
€ 1.300 minder aftrek wegens studiekosten omdat de kosten zien op kinderen van belanghebbende dan wel omdat de studie niet is gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning;
- -
€ 96 minder aftrek wegens giften, omdat de giften niet zijn aangetoond;
- -
€ 3.065 minder aftrek wegens specifieke zorgkosten, waaronder voor extra kleding en beddengoed, omdat een bedrag van € 4.250 minus de drempel van € 1.185 niet kan worden aangetoond;
- -
€ 900 minder aftrek wegens een restant aan persoonsgebonden aftrek, omdat geen restant persoonsgebonden aftrek bestaat.
2.3.
De aanslag is vervolgens opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.150. In de bezwaarprocedure heeft belanghebbende aanvullende informatie verstrekt. Op basis daarvan is bij uitspraak op bezwaar het belastbaar inkomen uit werk en woning verlaagd naar € 40.907. In bezwaar is alsnog, na toepassing van de toepasselijke drempels, een bedrag van € 920 aan specifieke zorgkosten en een bedrag van € 323 aan scholingsuitgaven in aftrek toegelaten.
2.4.
Belanghebbende is in het bezit van de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. Belanghebbende was opgenomen in de FSV. Het Hof heeft de exacte gegevens met betrekking tot de opname van belanghebbende in de FSV opgevraagd. Met betrekking tot belanghebbende zijn de volgende in de FSV opgenomen gegevens van belang:
Soort fraude IH – fraude
Middel IH
Belastingjaar 2013
Bron Query DA 2013
Datum event 01/04/2014 00:00:00
Datum opname 18-4-2014
Datum afdoening 15-6-2015
Correctiebedrag 0.00
Fiscaal nadeel 0.00
Belastingbedrag 0.00
Boete Nee
Strafrechtelijke beschikking Nee
Aangemeld bij Fiod Nee
Fraude Ja
ID-Fraude Nee
Projectcode Landelijk 1043
Aantekening
Massaal dichtboeken 18-11-2014 (…). (Mogelijk) FRAUDE (Verdachte aftrek spec zorg)
Soort fraude IH – fraude
Middel IH
Belastingjaar 2014
Bron AKI uitworp
Datum opname 21-7-2015
Datum afdoening 5-8-2015
Correctiebedrag 0.00
Fiscaal nadeel 0.00
Belastingbedrag 0.00
Boete Nee
Strafrechtelijke beschikking Nee
Aangemeld bij Fiod Nee
Fraude Nee
ID-Fraude Nee
Projectcode Landelijk 1043
Aantekening
Reeds eerder in AKI geregistreerd i.v.m. FRAUDE
3. Geschil
Tussen partijen is niet langer in geschil dat belanghebbende niet aannemelijk kan maken dat hij recht heeft op een hogere aftrek dan de aftrek die bij uitspraak op bezwaar is toegekend. In geschil is of het besluit van de Inspecteur om de aangifte te controleren rechtmatig was. Belanghebbende heeft gesteld dat de controle voortvloeide uit de opname van hem in de FSV en dat in de FSV gegevens over zijn afkomst of nationaliteit waren opgenomen. De Inspecteur stelt dat de controle (het behandelvoornemen) niet is ingegeven door de opname in de FSV en dat in de FSV met betrekking tot belanghebbende geen gegevens over zijn afkomst of nationaliteit waren opgenomen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Het Hof stelt voorop dat, indien een belastingplichtige in zijn aangifte een aftrekpost opvoert en bij de aanslagregeling wordt geconstateerd dat hij op die aftrek (gedeeltelijk) geen recht heeft, het niet onrechtmatig is indien de inspecteur besluit om een en ander in een databank op te nemen en op basis van die gegevens wordt besloten ook de aangiften van de belastingplichtige over latere jaren te gaan controleren. Dit is zelfs het geval indien de gegevensverwerking in die databank op zichzelf beschouwd onrechtmatig is (Hoge Raad 10 december 2021, zaaknummer 20/02304, ECLI:NL:HR:2021:1748, overweging 5.3, eerste alinea).
4.2.
Het bovenstaande kan anders zijn indien de controle van de aangifte voortvloeit uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens de belastingplichtige leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Als dat het geval is, kan dat betekenen dat de controle van de aangifte van de belastingplichtige heeft plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van hetgeen bij die controle aan het licht is gekomen onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. In dat uitzonderlijke geval komt aan de inspecteur niet de bevoegdheid toe om de aangifte van de belastingplichtige te corrigeren naar aanleiding van die bij de controle aan het licht gekomen punten (overweging 5.3, tweede alinea van het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad).
4.3.
Uit de door de Inspecteur overgelegde informatie met betrekking tot de opname in de FSV blijkt dat met betrekking tot het jaar 2014 staat vermeld: “Bron AKI uitworp”. AKI staat voor ABS Klantinformatie. ABS staat voor aanslagbelastingsysteem. Het ABS bestaat uit verschillende selectieregels die bepalen of een aangifte moet worden uitgeworpen voor verdere controle. Nu voor het jaar 2014 “AKI uitworp” is opgenomen, kan niet worden uitgesloten dat de opname in de FSV, en daarmee de eerdere uitworp op basis van een of meer van de hiervoor bedoelde selectieregels, ook met betrekking tot de aangifte IB/PVV 2016 mede of indirect heeft bijgedragen aan de uitworp van die aangifte en aldus tot de correcties die met betrekking tot die aangifte zijn doorgevoerd.
4.4.
Uit de door de Inspecteur overgelegde informatie blijkt, anders dan belanghebbende stelt, dat in de FSV met betrekking tot belanghebbende geen informatie is opgenomen over zijn afkomst of nationaliteit, dan wel andere informatie die leidt tot een schending van zijn grondrechten. De rechtmatigheid van de controle door de Inspecteur wordt derhalve niet aangetast omdat gebruik zou zijn gemaakt van een databank waarin (met betrekking tot belanghebbende) dergelijke gegevens zijn opgenomen.
4.5.
Belanghebbende heeft verder gesteld dat hij in de databank is opgenomen vanwege zijn afkomst of nationaliteit, dan wel dat de controle anderszins (mede) om deze reden is uitgevoerd.
4.6.
De aangifte is bij binnenkomst door de destijds daarbij betrokken ambtenaren van de Belastingdienst (de zogenoemde analisten aan de Poort) geselecteerd voor controle op basis van een verhoogd individueel risico op onjuistheden. Hoewel de Inspecteur heeft erkend dat hij niet kan zeggen waarom die ambtenaren de aangifte destijds exact hebben geselecteerd, acht het Hof het aannemelijk dat de aangifte voor controle is uitgeworpen omdat daarin elementen waren opgenomen die daartoe aanleiding gaven. Zo heeft belanghebbende een bedrag van € 900 “restant aan persoonsgebonden aftrek” in de aangifte opgenomen. De Inspecteur – het ABS – zal direct constateren dat de aangifte op dit punt niet strookt met de eigen gegevens. Verder heeft belanghebbende een aftrek van € 2.489 wegens betaling van premies lijfrente opgevoerd in de aangifte. De Inspecteur had met betrekking tot deze lijfrentepremies geen renseignement ontvangen van een verzekeraar. Ook dit element kan zonder meer aanleiding vormen voor uitworp. De totale omvang van de door belanghebbende geclaimde aftrek, in combinatie met het gegeven dat met betrekking tot bepaalde individuele onderdelen van die geclaimde aftrek voor de Inspecteur direct aanwijzingen aanwezig waren om het bestaan daarvan ernstig te betwijfelen, maakt dat het Hof het aannemelijk acht dat de controle had plaatsgevonden ongeacht de nationaliteit of herkomst van belanghebbende en ongeacht de (reden van de) opname van belanghebbende in de FSV. Het Hof acht het om die reden niet aannemelijk dat de controle van de aangifte voortvloeide uit een risicoselectie op basis van de afkomst of nationaliteit van belanghebbende, zodat de Inspecteur niet om die reden de bevoegdheid om de aangifte van belanghebbende te corrigeren heeft verloren.
4.7.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van mr. M.T.M. Hennevelt als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2023.
De griffier De voorzitter,
(M.T.M. Hennevelt) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 april 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Uitspraak 25‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Verzoek beperkte kennisneming. Namen belastingambtenaren onleesbaar gemaakt. Eerbiediging persoonlijke levenssfeer. Beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00603
uitspraakdatum: 25 oktober 2022
Tussenuitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer (geheimhoudingskamer)
In het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 april 2021, nummer AWB 20/379, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
betreffende een verzoek om beperkte kennisneming in de zin van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.150. Daarbij is bij beschikking belastingrente berekend van € 252.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 november 2019 de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.907. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd tot een bedrag van € 218.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 13 april 2021, nummer AWB 20/379, ECLI:NL:RBGEL:2021:2129, het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft op 25 mei 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft op 9 november 2021 een verweerschrift ingediend.
1.6.
De Inspecteur heeft op 6 december 2021 en 4 mei 2022 nadere stukken ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022 te Arnhem door de vierde meervoudige belastingkamer van het Hof. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] .
1.8.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat en dat de Inspecteur schriftelijke inlichtingen moet geven. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 2 juni 2022 aan partijen is toegezonden.
1.9.
De Inspecteur heeft bij brief van 14 juni 2022 inlichtingen gegeven waarbij een geschoonde bijlage is meegezonden. Bij brief van 17 juni 2022 heeft de Inspecteur ter zake van de bijlage verzocht om een beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 Awb.
1.10.
De griffier heeft voornoemde brief van de Inspecteur van 14 juni 2022 met de geschoonde bijlage aan belanghebbende gestuurd.
1.11.
Voor het nemen van een beslissing over de vraag of een beperkte kennisneming gerechtvaardigd is, heeft de vierde meervoudige belastingkamer de behandeling van de zaak verwezen naar de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof (hierna: de geheimhoudingskamer). Daarbij zijn voornoemde brieven van 14 en 17 juni 2022 met de ongeschoonde bijlage en het volledige procesdossier aan de geheimhoudingskamer ter beschikking gesteld.
1.12.
De mondelinge behandeling door de geheimhoudingskamer heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022 te Arnhem. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] .
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de uitworp en controle van zijn aangifte IB/PVV is voortgevloeid uit zijn dubbele nationaliteit. Het gebruik van een dergelijk criterium leidt tot schending van een grondrecht, hetgeen meebrengt dat deze controle heeft plaatsgevonden op een wijze die indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, aldus de strekking van belanghebbendes betoog.
2.2.
Het Hof heeft in belanghebbendes betoog aanleiding gevonden het onderzoek ter zitting te schorsen en de Inspecteur om schriftelijke inlichtingen te vragen.
2.3.
De Inspecteur heeft bij brieven van 14 en 17 juni 2022 inlichtingen gegeven. Bij deze brieven is een bijlage zowel in geschoonde als ongeschoonde vorm verstrekt. Voor wat betreft deze bijlage is verzocht om een beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 Awb.
3. Geschil
In geschil is of beperkte kennisneming van de door de Inspecteur overgelegde bijlage gerechtvaardigd is.
4. Beoordeling van het verzoek
4.1.
Uit artikel 8:29, lid 1, Awb volgt dat alleen partijen die verplicht zijn stukken bij de bestuursrechter in te dienen, een verzoek om beperkte kennisneming kunnen doen. De Inspecteur heeft in het onderhavige geval een dergelijke verplichting. Hij is immers op grond van artikel 8:45, lid 2, Awb verplicht de schriftelijke inlichtingen te geven en de stukken in te brengen waarom het Hof ter zitting van 18 mei 2022 heeft verzocht.
4.2.
Gelet op artikel 8:29, lid 3, Awb beslist de bestuursrechter of de beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.1.
4.3.
Bij de beoordeling van een verzoek om beperkte kennisneming speelt de betekenis van het stuk voor het oordeel van de rechter in de hoofdzaak en de procespositie van partijen een belangrijke rol. Verder is daarbij van belang of de partij aan wie kennisneming van een stuk wordt onthouden door de beperkte kennisneming wezenlijk in zijn procesvoering wordt belemmerd.2.
4.4.
De Inspecteur heeft met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in de bijlage – die een weergave van belanghebbendes registratie in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) betreft met een toelichting daarop – de namen van de betrokken belastingambtenaren onleesbaar gemaakt met een beroep op artikel 8:29 Awb.
4.5.
Belanghebbende heeft ter zitting betoogd dat hij kennis wil nemen van de namen van de in de bijlage genoemde belastingambtenaren, zodat hij bekend is met de ambtenaren die betrokken zijn geweest bij het regelen van de onderhavige aanslag IB/PVV 2016.
4.6.
De geheimhoudingskamer heeft kennis genomen van de ongeschoonde versie van de bijlage. De geheimhoudingskamer acht aannemelijk dat kennisneming van deze ongeschoonde versie zal leiden tot aantasting van het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken belastingambtenaren. Dit belang weegt in dit geval zwaarder dan het belang dat belanghebbende kennis kan nemen van de namen van deze belastingambtenaren. Het gestelde belang bij kennisneming van de namen van de belastingambtenaren die betrokken zijn geweest bij de aanslagregeling IB/PVV 2016, is niet aan de orde, reeds omdat de laatste mutatie in belanghebbendes registratie in FSV op 5 augustus 2015 is doorgevoerd. Verder neemt de geheimhoudingskamer in aanmerking dat de Inspecteur de voor deze procedure relevante informatie voor het overige ongeschoond in het geding heeft gebracht en belanghebbende daarmee over deze informatie beschikt. Belanghebbende wordt door de beperkte kennisneming dan ook niet wezenlijk in zijn procesvoering belemmerd.
4.7.
De geheimhoudingskamer acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
5. Beslissing
De geheimhoudingskamer:
- -
wijst het verzoek tot beperkte kennisneming toe, en
- -
stelt belanghebbende op de voet van artikel 8:29, lid 5, Awb in de gelegenheid binnen twee weken na dagtekening van deze beslissing te berichten of hij erin toestemt dat het Hof uitspraak doet mede op de grondslag van de ongeschoonde bijlage.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. M. Harthoorn, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier. De beslissing is op 25 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A.J.H. van Suilen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 26 oktober 2022.
Tegen deze tussenuitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend. Op grond van artikel 28, lid 5, Algemene wet inzake rijksbelastingen, kan tegen de beslissing in deze tussenuitspraak slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de einduitspraak, zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan (vgl. HR 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3489, en HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:639).
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 25‑10‑2022
ABRvS 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367, r.o. 8; Hof Arnhem-Leeuwarden 30 augustus 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7514, r.o. 4.12.