Vgl. HR 8 juli 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC0458, NJ 1988/105. Van een uitzondering wegens een apparaatsfout (vgl. HR 10 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1097, NJ 2005/372), is in deze zaak niet gebleken.
HR, 11-07-2014, nr. 14/00972
ECLI:NL:HR:2014:1638
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-2014
- Zaaknummer
14/00972
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1638, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑07‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:710, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:710, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑05‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1638, Gevolgd
- Wetingang
art. 12 Faillissementswet
- Vindplaatsen
JBPr 2014/53
JBPr 2014/53
Uitspraak 11‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Cassatie. Niet-ontvankelijkheid in verband met overschrijding cassatietermijn; art. 12 Fw.
Partij(en)
11 juli 2014
Eerste Kamer
nr. 14/00972
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [verzoeker 1],
2. [verzoeker 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. E.C. Kerkhoven,
t e g e n
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/MIDDEN-EN KLEINBEDRIJF,zetelende te Rotterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaten: mr. J.W.H. van Wijk en mr. G.C. Nieuwland.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de schuldenaren en de Ontvanger.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/10/14/1 F en C/10/14/2 F van de rechtbank Rotterdam van 2 januari 2014;
b. het arrest in de zaak 200.140.090/01 van het gerechtshof Den Haag van 11 februari 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben de schuldenaren beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de schuldenaren in hun cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1
Op verzoek van de Ontvanger heeft de rechtbank bij afzonderlijke vonnissen de schuldenaren in staat van faillissement verklaard.
3.2
De schuldenaren hebben bij gezamenlijk verzoekschrift hoger beroep ingesteld. Het hof heeft bij arrest van 11 februari 2014 beide vonnissen bekrachtigd.
3.3
De schuldenaren hebben bij gezamenlijk verzoekschrift beroep in cassatie ingesteld. Dit verzoekschrift is gedateerd 20 februari 2014 en is op diezelfde dag ingekomen ter griffie van de Hoge Raad.
3.4
Ingevolge art. 12 lid 1 Fw konden de schuldenaren gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak van het arrest van het hof in cassatie komen.Deze cassatietermijn ving in het onderhavige geval aan op 12 februari 2014 en eindigde op 19 februari 2014. Het beroep in cassatie is derhalve te laat ingesteld.
3.5
Op het uitgangspunt dat in het belang van een goede rechtspleging duidelijkheid moet bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt, en dat aan rechtsmiddeltermijnen strikt de hand moet worden gehouden, kan slechts onder bijzondere omstandigheden een uitzondering worden gemaakt, zoals in het geval van zogenoemde apparaatsfouten (vgl. HR 28 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8489, NJ 2005/465, HR 10 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1097, NJ 2005/372, en HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:413, NJ 2014/131). Nu van dergelijke bijzondere omstandigheden niet is gebleken, zal de Hoge Raad de schuldenaren niet-ontvankelijk verklaren in hun beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de schuldenaren niet-ontvankelijk in hun beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 11 juli 2014.
Conclusie 16‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Cassatie. Niet-ontvankelijkheid in verband met overschrijding cassatietermijn; art. 12 Fw.
14/00972
Mr. F.F. Langemeijer
16 mei 2014
Conclusie inzake:
[verzoekers]
tegen
Ontvanger van de Belastingdienst/MKB
1. Bij afzonderlijke vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 2 januari 2014 zijn verzoekers tot cassatie (de schuldenaren) op verzoek van de Ontvanger in staat van faillissement verklaard.
2. Op het gezamenlijk hoger beroep van de schuldenaren heeft het gerechtshof Den Haag bij arrest van 11 februari 2014 beide vonnissen bekrachtigd. Bij verzoekschrift, gedateerd 20 februari 2014 en op diezelfde dag ingekomen ter griffie van de Hoge Raad, hebben de schuldenaren gezamenlijk beroep in cassatie ingesteld.
3. Op grond van art. 12 Faillissementswet bedraagt de cassatietermijn acht dagen1.. Deze termijn verstreek op woensdag 19 februari 2014. Het cassatieberoep is derhalve te laat ingesteld.
4. De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de schuldenaren in hun cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑05‑2014