Vgl. HR 16 november 1999, NJ 2000, 125.
HR (P-G), 23-06-2009, nr. 08/01400
ECLI:NL:PHR:2009:BJ2833
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
23-06-2009
- Zaaknummer
08/01400
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BJ2833
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BJ2833, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 23‑06‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ2833
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2008:BC4621
Conclusie 23‑06‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem heeft verdachte op 19 februari 2008 voor 1 subsidiair; met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd, en 2 primair, 3 primair en 4 primair; verkrachting, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar. Voorts heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest vermeld.
2.
Mr. F.J. Prop, advocaat te Arnhem, heeft cassatie ingesteld. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden heeft in cassatieschriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt over het bewijs van de feiten 2, 3 en 4. Het bewijs dat verdachte de meisjes zou hebben gedwongen zou niet in de gebezigde bewijsmiddelen besloten liggen.
3.2.
Bewezenverklaard is
- ‘2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 1996 tot en met 1 januari 1999 in de gemeente Almelo en te Vroomshoop, in de gemeente Den Ham telkens door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum] 1984) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte die [slachtoffer 1] telkens) gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis of vinger(s) in de vagina of de mond van die [slachtoffer 1] duwde/bracht, en bestaande (telkens) dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het geestelijke en lichamelijke overwicht dat verdachte had als meerderjarige over die minderjarige [slachtoffer 1] en aldus voor die [slachtoffer 1] (telkens) een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
- 3.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 1993 tot en met 31 oktober 2002 te Kloosterhaar in de gemeente Hardenberg en in de gemeente Almelo en te Vroomshoop, in de gemeente Den Ham/Twenterand telkens door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum] 1986) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2],
hebbende verdachte die [slachtoffer 2] telkens gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis of vinger(s) in de vagina of de mond van die [slachtoffer 2] duwde/bracht,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het geestelijke en lichamelijke overwicht dat verdachte had als meerderjarige over die minderjarige [slachtoffer 2] en aldus voor die [slachtoffer 2] (telkens) een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
- 4.
hij op tijdstippen in de periode van 1 november 2002 tot en met 15 juli 2003 te Itterbeck telkens door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum] 1986) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2],
hebbende verdachte die [slachtoffer 2] telkens gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina of de mond van die [slachtoffer 2] duwde/bracht,
en bestaande (telkens) dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het geestelijke en/of lichamelijke overwicht dat verdachte had als meerderjarige over die minderjarige [slachtoffer 2] en aldus voor die [slachtoffer 2] (telkens) een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;’
3.3.
Het hof heeft het bewijs gebaseerd op onder meer de volgende bewijsmiddelen, waarvan ik hier de inhoud voor zover relevant, weergeef:
‘9.
Een ambtsedig proces-verbaal, genummerd PL0500/05-066346, (als bijlage p. 39 e.v. gevoegd bij proces-verbaal nr. PL0500/05-006719), opgemaakt op 6 juli 2005 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie en door hen getekend, voor zover inhoudende als de op die datum tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik ben geboren op [geboortedatum] 1984. Ik heb altijd in [plaats A] gewoond aan de [a-straat].
Ik wens aangifte te doen tegen [verdachte]. (…)
De eerste keer was ik 12 jaar en zat in groep 8 van de basisschool. Dat was in de woning bij [verdachte] aan de [a-straat] in [plaats A]. (…)
[Verdachte] begon over mijn borsten te wrijven over mijn kleren. Ik schrok daarvan en zei tegen [verdachte] dat ik dat niet leuk vond. (…) [verdachte] zei dat ik niet moest zeuren en dat ik daarover met niemand mocht praten. (…) Ik zei tegen hen dat dit niet mocht. (…) Ik voelde op dat moment dat [verdachte] een vinger in mijn vagina stopte. Dat deed heel erg pijn. Ik begon toen te huilen. Het stopte toen.
Het misbruik gebeurde ook aan het kanaal in [plaats A] en in [plaats B]. [Verdachte] had al vaker seksuele handelingen met mij gepleegd na die eerste keer.
(…)
Hij trok mijn rok omhoog. Hij deed vervolgens mijn onderbroek uit. Hij zei tegen mij dat hij nu iets nieuws met mij ging doen. Hij ging vervolgens met zijn vinger in mijn vagina. Ik kreeg tranen in mijn ogen en was heel bang voor hem. (…) Hij wilde dat ik mijn benen omhoog deed. Ik wilde dat niet. [verdachte] zei tegen mij dat ik mee moest werken. Ik voelde dat hij zijn piemel in mijn vagina deed.
Ik voelde veel pijn. Hij deed op dat moment zijn hand op mijn mond zodat ik niet kon schreeuwen.’ (…) Hij zei tegen mij dat ik er niet over mocht praten en ook niet tegen [slachtoffer 2] mocht zeggen.
(…)
(…)
13.
Een ambtsedig proces-verbaal, genummerd PL0500/05-114023, (als bijlage p. 57 e.v. gevoegd bij proces-verbaal nr. PL0500/05-006719), opgemaakt op 8 september 2005 door [verbalisant 3] en [verbalisant 1], respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie en door hen getekend, voor zover inhoudende als de op die datum tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik ben geboren op [geboortedatum] 1986.
Ik wens aangifte te doen van seksueel misbruik gepleegd door mijn stiefvader [verdachte].
Toen ik ongeveer 7 jaar oud was, woonde ik samen met mijn moeder en stiefvader aan de [a-straat] in [plaats A]. Ik noemde [verdachte] altijd […].
(…)
Een keer vroeg [verdachte] in de badkamer of ik bij hem onder de douche wilde komen. Dat heb ik gedaan. Toen ik bij hem stond raakte hij met zijn handen mijn borsten en vagina aan. Onder de douche begon hij mij voor het eerst te strelen. Dit heeft hij later steeds verder opgebouwd. Hij streelde mijn borsten, hij streelde mijn vagina. Later vingerde hij mij. Hiermee bedoel ik dat hij zijn vinger in mijn vagina deed. Ik vond dat niet fijn en bewoog mijn lichaam dan naar achteren. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat ik het niet fijn vond. Ik was bang voor [verdachte]. Tegelijkertijd pakte [verdachte] mijn hand en legde deze om zijn lul. Ik moest hem dan aftrekken. Dit gebeurde op verschillende plekken zoals onder douche, in bed, in de woonkamer, in de auto, in het bos. Ik werkte [verdachte] nooit tegen want ik was bang voor [verdachte]. Ik kende [slachtoffer 1] nog van de [a-straat] te [plaats A]. Zij was mijn vriendinnetje. (…) Een keer dat [slachtoffer 1] bij ons was, gebeurde het volgende. Ik was toen ongeveer 11 en een halfjaar. (…)
Op een gegeven moment kwam [verdachte] bij ons boven. Hij gaf ons de opdracht dat wij ons moesten uitkleden. Ik heb mijn broek en onderbroek uitgedaan en [slachtoffer 1] trok al haar kleding uit behalve haar bh. Op een gegeven moment zei [verdachte] dat we naar de slaapkamer van hem gingen omdat we daar dan eens wat anders zouden uitproberen.
Ik zag dat [verdachte], [slachtoffer 1] bij de pols pakte. [Slachtoffer 1] greep mij vast alsof ze bang was en wilde dat ik met haar mee ging. We liepen zo naar de slaapkamer van [verdachte]. (…)
Hij wilde meer van [slachtoffer 1].
[Verdachte] vroeg aan [slachtoffer 1] of zij seks met hem wilde. [Slachtoffer 1] wilde dit eerst niet. [Verdachte] bleef doorzeuren en drammen en [slachtoffer 1] gaf uiteindelijk toe. lk was wel bezorgd om [slachtoffer 1] want ik kon aan haar zien dat zij het niet naar haar zin had.
(…)
Ik zag dat [verdachte] zijn broek uit deed en hierna zag ik dat [verdachte] zijn stijve lul in de vagina van [slachtoffer 1] deed. Ik zag wel aan de uitdrukking op [slachtoffer 1]'s gezicht dat ze het niet leuk vond. Ik hoorde [slachtoffer 1], ‘au’ zeggen en ze zei dit steeds luider. Ook zag ik dat [slachtoffer 1] probeerde onder [verdachte] uit te komen door naar achteren te schuiven. Ze zei ook dat het pijn deed. [Verdachte] zei dat dit eventjes duurde en dat het zo voorbij was. Ik zag dat [verdachte] bleef doorgaan, dus in [slachtoffer 1] bleef en heen en weer bewoog. [Slachtoffer 1] kwam doordat ze naar achteren schoof met haar hoofd tegen een kastje aan en kon niet verder wegkomen. Ik zag dat [verdachte] zijn penis uit de vagina van [slachtoffer 1] haalde en klaar kwam op de buik van [slachtoffer 1].
(…)
Tussen mijn elfde en twaalfde levensjaar bleef het aftrekken en pijpen steeds doorgaan.
[Verdachte] vroeg mij of ik er klaar voor was of ik met hem wilde neuken. [Verdachte] heeft mij dit een aantal keren gevraagd. Ik heb vaak geantwoord dat ik dacht dat het pijn zou gaan doen en dat ik het niet wilde. [Verdachte] bleef doorzeuren. Uiteindelijk gebeurde het toch.
(…)
[Verdachte] kwam steeds dichter bij mij en vervolgens bracht hij zijn penis in mijn vagina. Ik lag op dat moment op de rug en [verdachte] lag bovenop mij. Ik voelde pijn en dit heb ik [verdachte] ook gezegd. Hij zei dat ik even mijn tanden op elkaar moest doen en dat het zo over was. Ik schoof mijn lichaam naar achteren totdat ik met mijn hoofd tussen de kastjes en het bed kwam. Ik kon geen kant meer op. Het duurde in mijn beleving, lang. Het bleef pijn doen. [Verdachte] kwam klaar op mijn buik.
[Verdachte] heeft hierna vaak met mij geneukt. We hebben dit op verschillende plekken gedaan waaronder onder de douche, in bed, in de auto, in de woonkamer.
Ik denk dat [verdachte] mij gemiddeld zo'n twee keer in de maand seksueel misbruikte.
(…)
In november 2002 zijn wij verhuisd naar Duitsland te [plaats D].
Het seksueel misbruik is gewoon doorgegaan. De handelingen die hierboven staan omschreven bleven zich herhalen.
Het is in deze woning op verschillende plekken gebeurd namelijk in mijn slaapkamer, in de woonkamer, in zijn slaapkamer, in de badkamer en bad en naast het bad, in de partykelder.
(…)’
3.4.
Van door een feitelijkheid dwingen tot het ondergaan van de seksuele handelingen als bedoeld in art. 242 Sr kan slechts sprake zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan.1. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat, gelet op de jonge leeftijd van de slachtoffers de gedragingen en de mondelinge uitlatingen van de verdachte een zodanig lichamelijk en geestelijk overwicht opleverden dat zij daaraan geen weerstand konden bieden en zich gedwongen voelden aan verdachtes wensen te voldoen.2. Uit de bewijsmiddelen blijkt naar mijn mening voldoende dat het ook voor verdachte duidelijk is geweest dat beide meisjes niet instemden met verdachtes seksuele wensen en dat verdachte slechts door gebruik te maken van zijn overwicht heeft veroorzaakt dat zij onder de door hem uitgeoefende druk zijn bezweken en tegen hun wil de bewezenverklaarde handelingen hebben gepleegd en ondergaan. Gelet op het voorgaande geeft het oordeel van het hof dat sprake is geweest van ‘door feitelijkheden dwingen’ als bedoeld in 242Sr, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het toereikend gemotiveerd.
Ik meen dat er een gradueel verschil is met HR 27 maart 2007, NJ 2007, 288 m.nt. Reijntjes waarop de steller van het middel zich beroept, omdat in de onderhavige zaak de meisjes duidelijker kenbaar hebben gemaakt dat zij niet wilden en scherper blijkt dat zij bang waren voor verdachte.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt over schending van de redelijke termijn omdat sinds het instellen van het beroep in cassatie op 26 februari 2008 meer dan acht maanden zijn verlopen voordat het dossier bij de Hoge Raad is ontvangen.
4.2.
Het dossier is inderdaad eerst op 2 februari 2009 ter griffie van de Hoge Raad bezorgd. Aldus is de inzendtermijn met ruim drie maanden overschreden, hetgeen tot verlaging van de opgelegde straf zal dienen te leiden.
5.
Het eerste middel faalt. Het tweede middel is terecht voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6.
Deze conclusie strekt tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑06‑2009
HR 10 oktober 2006, NJ 2006, 624 m.nt. Buruma.