In het proces-verbaal is dit standpunt zo weergegeven: ‘Het opleggen van een wijkverbod is niet meer aan de orde, nu er geen dreiging meer is. Het slachtoffer is inmiddels verhuisd en de verdachte woont thans in [plaats].’ Met de steller van het middel meen ik dat het laatste op een vergissing berust. Bedoeld zal zijn dat het slachtoffer in [plaats] is gaan wonen. Uit een GBA-afschrift, op 1 maart 2010 door de Hoge Raad ontvangen, blijkt dat zij op 16 januari 2009 is verhuisd van Middelburg naar [plaats].
HR, 12-04-2011, nr. 09/04717
ECLI:NL:HR:2011:BP4607
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-04-2011
- Zaaknummer
09/04717
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BP4607
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP4607, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑04‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP4607
ECLI:NL:PHR:2011:BP4607, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP4607
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 361.4 Sv. Motivering afwijzing vordering tot schadevergoeding. Gelet op het feit dat de Rechtbank de vordering van de benadeelde partij ten bedrage van € 530,- heeft toegewezen ter vergoeding van de schade geleden tengevolge van de onder 2 en 4 bewezenverklaarde feiten, had het Hof de afwijzing van de vordering, voor zover deze een bedrag van € 265,- te boven gaat, nader behoren te motiveren. Het middel is terecht voorgesteld.
12 april 2011
Strafkamer
nr. 09/04717
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 juni 2009, nummer 22/001293-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B. Vermeirssen, advocaat te Goes, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft mr. M.W. Dieleman, advocaat te Middelburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat op het bestaande hoger beroep opnieuw op die vordering en inzake de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel wordt beslist.
2. Beoordeling van het middel van de verdachte
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding ten gevolge van het onder 2 bewezenverklaarde ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1. Bij de stukken van het geding bevindt zich een "Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces". Dit formulier houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Datum en plaats/gemeente voorval
Datum Zondag 18 maart 2007 0.900 uur
Plaats/gemeente Middelburg
(...)
De schade die nog niet is/wordt vergoed en die in deze procedure wordt gevorderd bedraagt:
Totaal € 265.00"
3.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg houdt onder meer het volgende in:
"[Betrokkene 1], wonende te [woonplaats], [a-straat 1], heeft zich door middel van een zogenaamd "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van door haar wegens feit 2 en 4 geleden, nog niet vergoede schade tot een bedrag van € 530,00
(...)
De raadsman van de benadeelde partij verklaart:
Ik heb de oorspronkelijke vordering verdubbeld omdat er sprake is van herhaling."
3.2.3. Het vonnis in eerste aanleg houdt onder meer het volgende in:
"De politierechter verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(...)
2.
hij op 25 juli 2007, te Middelburg, gemeente Middelburg, wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen de [a-straat] en in gebruik bij [betrokkene 1],;
4. parketnr. 707087/07
hij op 18 maart 2007, in de gemeente Middelburg, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel [betrokkene 1] in het gezicht heeft geslagen of gestompt en aan de haren heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
(...)
De benadeelde partij heeft aangetoond dat door haar tot een bedrag van € 530,00 schade is geleden.
Aannemelijk is dat deze schade het gevolg is van het onder 2 en 4 bewezenverklaarde. De politierechter is van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 530,00 niet onrechtmatig of ongegrond is.
De vordering van de benadeelde partij kan dus tot dat bedrag worden toegewezen."
3.2.4. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder meer bewezenverklaard dat:
"2.
hij op 25 juli 2007, te Middelburg, gemeente Middelburg, wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen de [a-straat] en in gebruik bij [betrokkene 1];
4.
hij op 18 maart 2007, in de gemeente Middelburg, opzettelijk mishandelend [betrokkene 1] in het gezicht heeft geslagen of gestompt en aan de haren heeft getrokken, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
3.2.5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 juni 2009 houdt onder meer het volgende in:
"Desgevraagd door de voorzitter deelt de raadsman van de benadeelde partij mede dat (...) de vordering van de benadeelde partij wordt gehandhaafd op het in eerste aanleg gevorderde en ook toegewezen bedrag van € 530,-.
De raadsman van de verdachte betwist (deels) de vordering van de benadeelde partij.
(...)
De advocaat-generaal vordert (...) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het gevorderde bedrag van € 530,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel."
3.2.6. Het Hof heeft omtrent de vordering van de benadeelde partij het volgende overwogen en beslist:
"Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [betrokkene 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 265,-, welk bedrag ter terechtzitting in eerste aanleg is verhoogd tot € 530,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 530,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte (deels) betwist.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezenverklaarde.
De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 265,-.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
(...)
BESLISSING
Het hof:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 1] tot een bedrag van € 265,- (tweehonderdvijfenzestig euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] voor het overige af."
3.3. Het ook in hoger beroep van toepassing zijnde art. 361, vierde lid, Sv, schrijft voor dat de beslissing op de vordering van de benadeelde partij met redenen is omkleed. Gelet op het feit dat de Rechtbank de vordering van de benadeelde partij ten bedrage van € 530,- heeft toegewezen ter vergoeding van de schade geleden tengevolge van de onder 2 en 4 bewezenverklaarde feiten, had het Hof de afwijzing van de vordering, voor zover deze een bedrag van € 265,- te boven gaat, nader behoren te motiveren. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de ten behoeve van haar aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 12 april 2011
Conclusie 08‑02‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 16 juni 2009 verdachte wegens 1. ‘Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’, 2. ‘In de woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen’ en 4. ‘Mishandeling’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het Hof heeft als bijzondere voorwaarde gesteld dat verdachte gedurende de proeftijd niet in eigen persoon op enige wijze contact zal opnemen met [betrokkene 1]. Voorts heeft het Hof de vordering van [betrokkene 1], benadeelde partij, gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 265,- en verdachte dienaangaande een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2.1
Namens verdachte heeft Mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge, beroep in cassatie ingesteld. Mr. B. Vermeirssen, advocaat te Goes, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
2.2
Namens de benadeelde partij [betrokkene 1] heeft Mr. M.W. Dieleman, advocaat te Middelburg, een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1
Het namens de verdachte voorgestelde middel klaagt over het opgelegde contactverbod. Het Hof zou in strijd met art. 359 lid 5 Sv de bijzondere voorwaarde niet hebben gemotiveerd en deze zou (daardoor) verbazing wekken.
3.2
De bewezenverklaring houdt samengevat in dat verdachte op 18 maart 2007 het slachtoffer, zijn ex-partner, heeft mishandeld en dat hij op 25 juli 2007 wederrechtelijk haar woning in Middelburg is binnengedrongen, waarbij hij de ruit van de achterdeur heeft vernield.
3.3
Voor wat betreft het procesverloop is het volgende van belang. In eerste aanleg heeft de Politierechter, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar onder de bijzondere voorwaarde van een wijkverbod voor de Magistraatwijk, Erasmuswijk en Reijershove te Middelburg. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal ter zitting van 2 juni 2009 voor de feiten 1, 2 en 4 gevorderd een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en dezelfde bijzondere voorwaarde als opgelegd in eerste aanleg. De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat het opleggen van een wijkverbod niet meer nodig is, nu het slachtoffer is verhuisd en er voor haar geen dreiging meer is.1.
3.4
Volgens de steller van het middel, die ook bij het Hof de verdediging heeft gevoerd, is op de zitting van 2 juni 2009 ter onderbouwing van de stelling dat verdachte geen bedreiging meer vormt voor het slachtoffer ook aangevoerd dat verdachte een nieuwe relatie heeft. Hiervan blijkt evenwel niet uit het proces-verbaal, dat de kenbron is van hetgeen is voorgevallen ter terechtzitting. Het moet er dus voor worden gehouden dat de nieuwe relatie van verdachte niet naar voren is gebracht als argument voor het ontbreken van de noodzaak van een wijkverbod.
3.5
Het Hof heeft de opgelegde straf als volgt gemotiveerd:
‘De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf, en dat de verdachte, in plaats van de in eerste aanleg opgelegde straf, ter zake van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich niet begeeft of bevindt in de woonwijken Magistraatwijk, Erasmuswijk en Reijershove te Middelburg.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een ruit van de achterdeur van de woning van zijn ex-partner vernield en is vervolgens wederrechtelijk haar woning binnengedrongen. Tevens heeft hij haar bij een eerdere gelegenheid mishandeld. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en voor schade en ongerief gezorgd.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 mei 2009, is de verdachte meermalen veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.’
3.6
Bij de beoordeling van het middel stel ik voorop dat volgens vaste rechtspraak de keuze van factoren die voor de strafoplegging van belang zijn te achten is voorbehouden aan de feitenrechter,2. terwijl die keuze geen motivering behoeft.3.
In casu heeft het Hof niet afzonderlijk gemotiveerd waarom het de bijzondere voorwaarde van een contactverbod heeft opgelegd. Het opleggen van een bijzondere voorwaarde, als bedoeld in artikel 14c, tweede lid, Sr, behoeft doorgaans geen motivering.4. Gelet op het vorengaande kan het er voor worden gehouden dat het Hof tot deze voorwaarde heeft besloten teneinde verdachte ervan te weerhouden jegens zijn ex-vriendin wederom feiten te begaan, soortgelijk aan het bewezenverklaarde.5. Dat is geenszins onbegrijpelijk.
De opgelegde voorwaarde (een contactverbod gedurende de proeftijd) wijkt evenmin in die mate af van het gevorderde wijkenverbod gedurende dezelfde periode, dat het Hof daarin aanleiding had moeten vinden de strafoplegging op dit punt nader te motiveren.6. Beide zijn voorwaarden als bedoeld in art. 14c lid 2 sub 5 Sr, betreffende het gedrag van de veroordeelde, die er in casu — kort gezegd — toe strekken dat hij zijn ex-vriendin met rust zal laten.7.
Aangezien hetgeen de raadsman ter zitting heeft aangevoerd met betrekking tot de strafsoort en -maat het Hof evenmin noopte tot een nadere motivering,8. heeft het Hof met de hierboven onder 3.5 opgenomen overwegingen voldaan aan de wettelijke motiveringsplicht voor de strafoplegging.
Het middel faalt.
4.1
Het namens de benadeelde partij [betrokkene 1] voorgestelde middel klaagt over de afwijzing van haar vordering, voor zover die betrekking heeft op de gestelde immateriële schade ten gevolge van het onrechtmatig binnendringen door verdachte in haar woning (feit 2).
4.2
[betrokkene 1] heeft in eerste aanleg een voegingsformulier ingediend, waarmee zij een bedrag van € 265,- heeft gevorderd ter vergoeding van schade als gevolg van de mishandeling door verdachte op 18 maart 2007 (feit 4). Aanvullend hierop heeft haar raadsman bij fax van 6 maart 2008 de vordering aldus uitgebreid, dat die ook ziet op de schade geleden wegens het wederrechtelijk binnentreden door verdachte in de woning van [betrokkene 1] op 25 juli 2007 (feit 2), en in totaal € 530,- immateriële schadevergoeding gevorderd. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat deze vordering slechts ten aanzien van feit 4 kan worden toegewezen. Conform de vordering van de officier van justitie heeft de Politierechter aannemelijk geacht dat de benadeelde partij ten gevolge van de feiten 2 en 4 schade heeft geleden tot een bedrag van € 530,-. De vordering is geheel toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij haar vordering gehandhaafd op het in eerste aanleg toegewezen bedrag. Blijkens het proces-verbaal van de zitting op 2 juni 2009 heeft de benadeelde partij aangevoerd dat verdachte moet ophouden met haar lastig te vallen en dat zij aan zijn handelen niet gering blijvend letsel heeft opgelopen. Het proces-verbaal vermeldt voorts dat verdachtes raadsman de vordering (deels) heeft betwist en dat de advocaat-generaal heeft gevorderd dat zij wordt toegewezen.
4.3
In zijn arrest van 16 juni 2009 heeft het Hof de vordering tot schadevergoeding aldus beschreven:
‘In het onderhavige strafproces heeft [betrokkene 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 265,-, welk bedrag ter terechtzitting in eerste aanleg is verhoogd tot € 530,-.’
En als volgt beoordeeld:
‘Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezenverklaarde. De vordering leent zich — naar maatstaven van billijkheid — voor toewijzing tot een bedrag van € 265,-.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.’
4.4
De onder 4.3 aangehaalde passages doen vermoeden dat het Hof de vordering van de benadeelde partij, zoals daarop in eerste aanleg is beslist en zoals zij die in hoger beroep heeft gehandhaafd, te beperkt heeft opgevat. De vordering had immers niet alleen het oog op immateriële schade ten gevolge van het onder 4 tenlastegelegde, maar ook op immateriële schade als gevolg van het onder 2 tenlastegelegde.
Heeft het Hof de vordering wel juist verstaan en heeft het de bedoeling gehad om haar af te wijzen voor zover verband houdende met feit 2, dan heeft het die beslissing niet conform het ook in hoger beroep van toepassing zijnde art. 361 lid 4 Sv met redenen omkleed.9.
Het middel is terecht voorgesteld.
5
Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven. Het namens de benadeelde partij voorgestelde middel slaagt.
6
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's‑Gravenhage opdat op het bestaande hoger beroep opnieuw op die vordering en inzake de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel wordt beslist.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑02‑2011
Zie HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393 m.nt. Y. Buruma.
Zie bijvoorbeeld HR 23 maart 2010, LJN BK9252, NJ 2010, 393, m.nt. P.A.M. Mevis.
Zie HR 12 januari 1988, NJ 1989, 107; HR 3 oktober 1989, NJ 1990, 443 m.nt. Mulder.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter vóór HR 15 december 2009, 08/01419/A, NJB 2010, 119 en de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Wortel vóór HR 18 maart 2008, LJN BC7425 (niet gepubliceerd). In beide zaken heeft de Hoge Raad de middelen die zich keerden tegen de bijzondere voorwaarde verworpen met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Zie ook Bleichrodt, F.W. (1996). Onder Voorwaarde, Deventer: Gouda Quint, p. 82.
Zie over het contactverbod als bijzondere voorwaarde HR 3 oktober 1989, NJ 1990, 443, m.nt. GEM, mijn conclusie vóór HR 25 januari 2000, LJN ZD1695 (niet gepubliceerd), en Bleichrodt, a.w., pp. 81 t/m 86.
Dit was wel het geval in de zaak die leidde tot HR 6 februari 1990, LJN ZC8407, NJ 1990, 429, m.nt. ThWvV.
Zie bijv. HR 17 februari 2009, LJN BG7762.