Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/71
71 Ambtshalve dubbele redelijkheidstoets?
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS580186:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Rapport werkgroep ‘Buitengerechtelijke kosten’, Trema 1989, p. 281.
Teuben 2004, p. 18; HR 28 mei 1999, NJ 1999/510.
Teuben 2004, p. 18; Huydecoper 2005, p. 10.
Huydecoper 2005, p. 11.
Rb. Den Bosch 28 juli 2011, ECLI:NL:RBSHE:2011:BR5000, Prg 2011/229 (Centramed/St Jeroen Bosch Ziekenhuis); Hof Den Bosch 27 augustus 2013, ECLI:NL: GHSHE:2013:3911.
Zie bijv. Rb. Oost-Nederland 4 februari 2013, ECLI:NL:RBONE:2013:BZ0473 waarin de rechtbank overweegt: ‘4.14. [verweerder BV sub 1] en [verweerder sub 2] hebben geen verweer gevoerd tegen het aantal door [verzoekster] opgevoerde uren alsmede de hoogte van het uurtarief. De door [verzoekster] in deze opgevoerde kosten kunnen de dubbele redelijkheidstoets (die de rechtbank ambtshalve uitvoert omdat alleen redelijke kosten op grond van artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking komen) niet doorstaan. (…)’, waarna de rechtbank de kosten ‘naar redelijkheid’ begroot. (onderstreping toegevoegd)
Rb. Dordrecht (ktr.) 12 augustus 2004, ECLI:NL:RBDOR:2004:AR2345, Prg 2004/ 6267, m.nt. J.G. Kuhlman (SWAB/Voesenek).
Ten aanzien van de kosten die (dwingend) onder het forfaitaire stelsel van art. 6:96 leden 5 t/m 7 BW vallen, geldt dat de omvang van de kosten wordt bepaald door het Besluit Buitengerechtelijke Incassokosten (BIK). Deze kosten verschieten niet van kleur en kunnen in beginsel niet door de rechter worden gematigd. Ten aanzien van de kosten van het basisstelsel heeft de rechter evenwel een grote beoordelingsvrijheid bij de begroting van de kosten.
De vraag is, of de rechter er ook toe gehouden is de redelijkheidstoets toe te passen (en te motiveren) als geen verweer is gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Zoals nog aan de orde zal komen heeft de behoefte aan een rechterlijke bevoegdheid tot ambtshalve matiging ten aanzien van bedongen buitengerechtelijke kosten geleid tot de invoering van art. 56ab Rv (oud) (thans art. 242 Rv). Over een eventuele behoefte aan een ambtshalve matigingsbevoegdheid ten aanzien van niet- bedongen buitengerechtelijke kosten wordt niet gerept in de Parlementaire Geschiedenis. De werkgroep ‘Buitengerechtelijke kosten’ heeft in het rapport in TREMA in 1989 wel aandacht besteed aan dit punt:
‘De werkgroep is van mening, dat niet geconvenieerde buitengerechtelijke incassokosten kunnen worden toegewezen voor zover zij redelijk zijn. In dit verband wordt de vraag, of de rechter ook ambtshalve de gevorderde incassokosten aan deze maatstaf mag toetsen, door de werkgroep bevestigend beantwoord, waarbij zij in verstekzaken en voor het geval in een procedure op tegenspraak geen verweer met betrekking tot die kosten wordt gevoerd, terughoudendheid geboden acht.’1
Een ambtshalve toets aan de dubbele redelijkheidstoets van art. 6:96 lid 2 sub b en c BW in verstekzaken of procedures op tegenspraak waarin geen verweer wordt gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten is dus volgens de werkgroep mogelijk, zij het dat daarbij terughoudendheid dient te worden betracht.
Daarnaast is matiging van niet-bedongen buitengerechtelijke kosten in beginsel nog mogelijk op grond van art. 6:109 BW, dat de rechter een algemene bevoegdheid verleent schadevergoeding te matigen in geval van kennelijk onaanvaardbare uitkomsten. De rechter dient evenwel ook daarbij terughoudendheid te betrachten.2 Voor toepassing van deze regel zal daarnaast slechts beperkt ruimte zijn, aangezien een vordering ex 6:96 lid b of c BW die de dubbele redelijkheidstoets doorstaat niet snel tot kennelijk onaanvaardbare uitkomsten zal leiden.3 Dat kan anders zijn in geval van zeer bijzondere omstandigheden aan de kant van verweerder, maar die zullen ten processe gebleken moeten zijn. Toepassing van deze matigingsbevoegdheid in verstekzaken lijkt daarom vrijwel uitgesloten.4
Uit (lagere) rechtspraak volgt dat de rechter de dubbele redelijkheidstoets over het algemeen in ieder geval toepast indien de gevorderde kosten zijn betwist.5 Er zijn ook voorbeelden te vinden waarin de rechter de niet-betwiste buitengerechtelijke kosten ambtshalve aan de redelijkheidstoets onderwerpt. Een enkele keer resulteert dit zelfs in een (ambtshalve) matiging; daar zijn voorbeelden van in zowel procedures op tegenspraak waar geen verweer is gevoerd tegen de buitengerechtelijke kosten6 als in verstekprocedures.7 Het aantal voorbeelden is evenwel zeer gering, waaruit zich laat afleiden dat de rechter inderdaad terughoudend is met het ambtshalve matigen van buitengerechtelijke kosten.