Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/68
68 De vergoeding van buitengerechtelijke kosten
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS577801:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Art. 6:96 lid 2 BW luidt:‘2. Als vermogensschade komen mede voor vergoeding in aanmerking:(…)b. redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid;c. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.3. Lid 2 onder b en c is niet van toepassing voor zover in het gegeven geval krachtens artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn.(…)’
Vgl. Sluijter 2014, p. 6; HR 24 september 2004, NJ 2006/201, m.nt. H.J. Snijders.
De Groot & Hendrikse 2005, p. 12.
Lindenbergh 2000, par. 1.5.1.; De Groot & Hendrikse 2005, p. 35; Conclusie A-G Timmerman (ECLI:NL:HR:PHR:2014:1633) voor HR 26 september 2014, ECLI:NL: HR:2014:2797, NJ 2015/84, m.nt. S.D. Lindenbergh (De Jonge/Scheper Ziekenhuis), sub 3.6-3.8; Veendrick 2014, p. 1-7.Lindenbergh 2000, par, 1.5.1.; Conclusie A-G Timmerman (ECLI:NL:HR: PHR:2014:1633) voor HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2797, NJ 2015/84,m.nt. S.D. Lindenbergh (De Jonge/Scheper Ziekenhuis), sub 3.8.
Lindenbergh 2000, par, 1.5.1.; Veendrick 2014/6, p. 4; Conclusie A-G Timmerman(ECLI:NL:HR:PHR:2014:1633) voor HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2797, NJ 2015/84, m.nt. S.D. Lindenbergh (De Jonge/Scheper Ziekenhuis), sub 3.8.
Veendrick 2014, p. 4.
De partij die in het gelijk wordt gesteld, kan in beginsel aanspraak maken op vergoeding van zowel de proceskosten (art. 237 e.v. Rv) als de buitengerechtelijke kosten (art. 6:96 BW). Buitengerechtelijke kosten zijn de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (art. 6:96 lid 2 sub b) en ter verkrijging van voldoening buiten rechte (buitengerechtelijke incassokosten, art. 6:96 lid 2 sub c).1 Voor vergoeding van deze kosten is vereist dat de wederpartij schadeplichtig is, bijvoor beeld op grond van een tekortkoming (art. 6:74 BW) of onrechtmatige daad (art. 6:162 BW).2 Art. 6:96 lid 2 en 3 BW vormt het basisstelsel, dat onderscheiden moet worden van het stelsel van forfaitaire kosten als bedoeld in art. 6:96 leden 5 t/ m 7 BW, waarover meer hierna.
Het schadevergoedingsrecht van het Burgerlijk Wetboek, waar art. 6:96 BW onder valt, kent als leidend beginsel de volledige vergoeding van schade.3 Uitgangspunt is dat de benadeelde wordt geplaatst in de situatie waarin hij zonder de normschending zou hebben verkeerd. Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten geldt evenwel dat deze worden vergoed voor zover zij redelijk zijn. Het redelijkheidsvereiste houdt verband met de bijzondere aard van schade in de vorm van kosten. Buitengerechtelijke kosten worden gemaakt op initiatief en inzicht van de benadeelde. Zij zijn erop gericht een recht geldend te maken. Hoewel de kosten het gevolg zijn van het schadelijk handelen van de wederpartij, is het de benadeelde zelf die ze maakt en laat oplopen, zonder dat de wederpartij daarop enige invloed kan uitoefenen. Op grond van art. 6:96 BW kunnen daarom alleen de redelijke kosten als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen.4
De ratio van de redelijkheidstoets is tweeledig. Enerzijds vloeit deze voort uit de redelijkheid en billijkheid van art. 6:2 BW, die de rechtsverhouding tussen de benadeelde en de aansprakelijke partij beheerst. Reeds hieruit volgt een plicht voor de benadeelde partij te voorkomen dat kosten nodeloos worden gemaakt of onredelijk hoog oplopen.5 Anderzijds moet de redelijkheidstoets dienen als een sluis, waarlangs niet-redelijke kosten (bijvoorbeeld door inefficiëntie hoog opgelopen kosten) niet kunnen passeren. Het staat de benadeelde vrij te kiezen voor een gespecialiseerde advocaat, die tegen tarieven werkt die hoger zijn dan gemiddeld. Ook is het toegestaan daarmee afspraken te maken over de te verrichten werkzaamheden en wijze van beloning.6 De redelijkheidstoets moet waarborgen dat de kosten voor zover die niet redelijk zijn voor rekening blijven van de benadeelde. Het gaat er dus om te beoordelen wat in redelijkheid op het bord van de aansprakelijke partij kan worden neergelegd.
De buitengerechtelijke kosten moeten worden onderscheiden in niet-bedongen buitengerechtelijke kosten (nr. 69 e.v.) en bedongen buitengerechtelijke kosten (par. 4.7). Niet-bedongen buitengerechtelijke kosten zijn verschuldigd voor zover zij (i) niet onder de proceskostenveroordeling op grond van art. 241 Rv gebracht kunnen worden en (ii) redelijk zijn.