HR 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5960, rov. 2.4.
HR, 29-09-2015, nr. 14/03461
ECLI:NL:HR:2015:2860, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-09-2015
- Zaaknummer
14/03461
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2860, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑09‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1999, Contrair
ECLI:NL:PHR:2015:1999, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑09‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2860, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑01‑2015
- Vindplaatsen
NJ 2016/431 met annotatie van P.H.P.H.M.C. van Kempen
SR-Updates.nl 2015-0404 met annotatie van J.S. Nan
NbSr 2016/55
Uitspraak 29‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht medeplegen. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474. In ECLI:NL:HR:2013:BZ5960 heeft de HR overwogen dat in gevallen waarin niet alle onderdelen van de bewezenverklaring kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, het verhandelde ttz. – waaronder begrepen de inhoud van de aldaar voorgehouden stukken van het dossier alsmede hetgeen aldaar naar voren is gebracht – onder omstandigheden aanleiding kan zijn voor het oordeel dat een nieuwe behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst t.a.v. de bewezenverklaring zal leiden, zodat verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang heeft bij zijn klacht over de toereikendheid van de bewijsvoering, en dat in dergelijke gevallen zo een klacht met toepassing van art. 81.1 RO kan worden afgedaan of, indien het beroep in cassatie uitsluitend deze klacht bevat, met toepassing van art. 80a RO. De HR is van oordeel dat zo ene geval zich hier niet voordoet. Voor een onderzoek naar de bewijsbaarheid van het tlgd. – met inbegrip van de daarmee samenhangende waarderingen van feitelijke aard – als door de AG blijkens haar conclusie onder 9 en 10 is verricht, is in cassatie geen plaats.
Partij(en)
29 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/03461 A
IF/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 24 juni 2014, nummer H 69/2014, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 500.00737/13 onder 1 tenlastegelegde "medeplegen" niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is in voormelde zaak onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 3 juni 2013 in Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
• een Flat screen "32" en
• een Mini I-Pad (van het merk Apple) en
• vier vingerringen en
• een armband en
• een halsketting en
• manchetknopen en dasspelden en
• een portemonnee (inhoudende een bankpas en SVB-kaart) en een Ponsplaat en een funmileskaart en een identiteitsbewijs en een rijbewijs en
• ongeveer Naf. 95,-- en
• een (glazen) pot inhoudende internationale valuta (waaronder bankbiljetten van Aruba en/of Costa Rica en/of andere landen), toebehorende aan [slachtoffer 1] e/v [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] e/v [slachtoffer 2] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit,
• een vuurwapen richten op en gericht houden op die [slachtoffer 1] e/v [slachtoffer 2] en
• (daarbij) van die [slachtoffer 1] e/v [slachtoffer 2] eisen om geld en goud en haar ring te geven en
• die [slachtoffer 1] e/v [slachtoffer 2] met de kabel van een I-Pad vastbinden en (vervolgens) haar ring (met kracht) van haar vinger draaien en
• een vuurwapen richten op en gericht houden op die [slachtoffer 2] en
• een vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] duwen en hem (daarbij) vorderen om het alarm uit te schakelen en
• onder bedreiging van een vuurwapen die [slachtoffer 2] naar de slaapkamer brengen en van hem eisen om met zijn hoofd naar beneden op het bed te gaan liggen en
• die [slachtoffer 2] met een riem vastbinden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte (pagina 31), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 4 juni 2013 gesloten en getekend door [verbalisant 1] , brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende, als verklaring van [slachtoffer 1] e/v [slachtoffer 2] , -zakelijk weergegeven-:
Op maandag 3 juni 2013 omstreeks 2:30 uur hoorde ik, verbalisant, aangeefster. Hierna verklaarde de aangeefster:
Ik lag te slapen en voelde dat mijn man opstond. Ik hoorde een stem die zei: blijf stil. Dader 1 eiste van mij om hem geld en goud te geven. Ik antwoordde hem dat ik niks had. Op dat moment werd ik door hun met de kabel van de iPad vastgebonden. Door mijn angst zou ik niet kunnen vertellen door wie ik werd vastgebonden. Dader 1 eiste van mij om mijn trouwring te geven. Ik gaf de dader aan dat ik alleen met water en zeep de trouwring kon verwijderen. Op dat moment trok de dader mijn hand en draaide de ring eruit. Ik schreeuwde en begon te huilen doordat het pijn deed. Ik kon horen dat zij bezig waren mijn hele huis te doorzoeken. Het duurde ongeveer 15 a 20 minuten voordat het weer stil in huis was.
2. Een proces-verbaal van aangifte (pagina 34), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 4 juni 2013 gesloten en getekend door [verbalisant 1] , brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende, als verklaring van [slachtoffer 2] , -zakelijk weergegeven-:
Op maandag 3 juni 2013 omstreeks 3:30 uur hoorde ik, verbalisant, aangever.
Hierna verklaarde de aangever:
Ik lag te slapen toen ik hoorde dat het huisalarm afging. Voordat ik de kans kreeg om de slaapkamerdeur te openen hoorde ik een harde klap en de slaapkamerdeur ging open. In de deuropening zag ik een onbekende man met een vuurwapen in zijn hand. Ik hoorde dat deze man met luide stem zei: blijf rustig en niets zal gebeuren. Wij hebben geen werk en wij hebben kinderen om te alimenteren. Op dat moment zag ik dader 2 en die zei schiet hem schiet hem. Dader 1 antwoordde hoeft niet doe wat je moet doen. Dader 1 nam mij beet terwijl hij het vuurwapen tegen mijn hoofd duwde en vorderde van mij om het alarm uit te schakelen. Daarna werd ik onder bedreiging weer naar de slaapkamer gebracht. Hier binnen eiste dader 1 van mij om op het bed te gaan liggen met mijn hoofd naar beneden zodat ik niets kon zien. Ik voelde op dat moment dat ik met iets werd vastgebonden. Ik kon horen dat er met spullen werd gegooid. Terwijl de daders bezig waren zeiden ze met luide stem we willen goud en geld. Het duurde ongeveer 15 a 20 minuten voordat het stil in huis werd.
Omschrijving weggenomen: Flatscreen "32", Mini iPad Apple, twee ringvingers, armband, halsketting, manchetknoppen, dasspeld, twee ringvingers en een portemonnee inhoudende bankpas, SVB kaart, ponsplaat, Fun Miles kaart, identiteitsbewijs, rijbewijs en ongeveer 95,- gulden.
3. Een proces-verbaal (pagina 247) van aanvullende aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 6 juni 2013 gesloten en getekend door [verbalisant 1] , brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende, als verklaring van [slachtoffer 1] e/v [slachtoffer 2] , -zakelijk weergegeven-:
De daders hebben ook een glazen pot bevattende internationale muntstukken ontvreemd. Verder lag ook in bedoelde pot diverse internationale bankbiljetten. Het waren onder ander bankbiljetten van Aruba, Costa Rica en andere bankbiljetten van Zuid-Amerikaanse landen.
3a. Een proces-verbaal van aangifte, (pagina 39), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 3 juni 2013 gesloten en getekend door [verbalisant 2] , politieambtenaar bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende, als verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik had op 3 juni 2013 nachtdienst en was op autopatrouille met collega [verbalisant 3] . Op een gegeven moment werden wij door de centrale meldkamer gedirigeerd naar de [a-straat] . Er werd doorgegeven dat twee mannen een televisie op hun rug droegen en deze in een grijs gelakte auto gestopt hadden. Het zou een (Nissan) Sunny zijn. Wij gingen meteen naar de [a-straat] . Ter hoogte van de laatste geasfalteerde zijweg voor je bij de "Wema" komt, zagen wij de grijs gelakte auto deze geasfalteerde weg inrijden. In de auto zaten drie mannen. Wij gingen deze auto meteen achterna. Wij hadden meteen aan de centrale meldkamer doorgegeven dat wij deze auto aan het achtervolgen waren. Wij hadden het "zwaailicht" aangedaan en verschillende keren de "horn" gebruikt als sein dat de auto moest stoppen. De chauffeur die de auto bestuurde bleef gewoon doorrijden. Na een achtervolging zagen wij dat de chauffeur door de hoge snelheid de macht over het stuur verloor en tegen een garagepoort botste. Alle drie de mannen sprongen toen uit de auto. In de auto hadden wij een televisie en enkele andere goederen aangetroffen. Ik zag ook dat op de zitting naast de chauffeur en aan het portier er bloedsporen waren.
4. Een proces-verbaal van bevinding (pagina 232), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 8 juni 2013 gesloten en getekend door [verbalisant 6] , brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende, als relaas van die verbalisant, -zakelijk weergegeven-:
Op 3 juni 2013 werd de vluchtauto, zijnde een grijze Nissan Sunny in beslag genomen.
5. Een proces-verbaal (pagina 447), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 15 augustus 2013 gesloten en getekend door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , beiden brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende, als relaas van die verbalisanten, -zakelijk weergegeven-:
Tijdens het forensisch sporenonderzoek aan de vluchtauto van het merk Nissan Sunny werd onder andere het navolgende aangetroffen en veiliggesteld:
- Een lichtblauw T-shirt aangetroffen op de vloermat voor de zitplaats van de mede inzittende en werd voorzien van SIN-nummer AAAG9288NL.
- Op het onderste gedeelte van de rechter deuropening van de vluchtauto werd naast de zitplaats van de mede inzittende ter hoogte van de regeling stand van de leuning was een bloedspoor waarneembaar. Dit bloedspoor werd bemonsterd en verzegeld met SIN-nummer AAAG9295NL.
6. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Nederland, op 30 december 2013 opgemaakt en ondertekend door ir. H.J.T. Jansen, voor zover inhoudende, als bevindingen van genoemde deskundige, -zakelijk weergegeven-:
In deze zaak zijn een onderzoek naar biologische sporen en een DNA-onderzoek uitgevoerd. SIN AAAG9288NL#01, #02 en 03 (dragersporen respectievelijk bloedsporen T-shirt) kan afkomstig zijn van [verdachte] , matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard.
SIN AAAG9295NL#01 (bemonstering met bloed) kan afkomstig zijn van [verdachte] , matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard."
2.3.
In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
2.4.
De bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte het feit "tezamen en in vereniging met anderen" heeft gepleegd, kan niet zonder meer worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen. De bestreden uitspraak is in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel klaagt daarover terecht.
2.5.1.
In zijn arrest van 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013: BZ5960, NJ 2013/383, heeft de Hoge Raad overwogen dat in gevallen waarin niet alle onderdelen van de bewezenverklaring kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, het verhandelde ter terechtzitting - waaronder begrepen de inhoud van de aldaar voorgehouden stukken van het dossier alsmede hetgeen aldaar naar voren is gebracht - onder omstandigheden aanleiding kan zijn voor het oordeel dat een nieuwe behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden, zodat de verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang heeft bij zijn klacht over de toereikendheid van de bewijsvoering, en dat in dergelijke gevallen zo een klacht met toepassing van art. 81, eerste lid, RO kan worden afgedaan of, indien het beroep in cassatie uitsluitend deze klacht bevat, met toepassing van art. 80a RO.
2.5.2.
De Hoge Raad is van oordeel dat zo een geval zich hier niet voordoet. Voor een onderzoek naar de bewijsbaarheid van het tenlastegelegde - met inbegrip van de daarmee samenhangende waarderingen van feitelijke aard - als door de Advocaat-Generaal blijkens haar conclusie onder 9 en 10 is verricht, is in cassatie geen plaats.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 500.00737/13 onder 1 tenlastegelegde alsmede de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2015.
Conclusie 08‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht medeplegen. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474. In ECLI:NL:HR:2013:BZ5960 heeft de HR overwogen dat in gevallen waarin niet alle onderdelen van de bewezenverklaring kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, het verhandelde ttz. – waaronder begrepen de inhoud van de aldaar voorgehouden stukken van het dossier alsmede hetgeen aldaar naar voren is gebracht – onder omstandigheden aanleiding kan zijn voor het oordeel dat een nieuwe behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst t.a.v. de bewezenverklaring zal leiden, zodat verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang heeft bij zijn klacht over de toereikendheid van de bewijsvoering, en dat in dergelijke gevallen zo een klacht met toepassing van art. 81.1 RO kan worden afgedaan of, indien het beroep in cassatie uitsluitend deze klacht bevat, met toepassing van art. 80a RO. De HR is van oordeel dat zo ene geval zich hier niet voordoet. Voor een onderzoek naar de bewijsbaarheid van het tlgd. – met inbegrip van de daarmee samenhangende waarderingen van feitelijke aard – als door de AG blijkens haar conclusie onder 9 en 10 is verricht, is in cassatie geen plaats.
Nr. 14/03461 Zitting: 8 september 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, heeft bij vonnis van 24 juni 2014 het vonnis van het Gerecht in eerst aanleg onder aanvulling van de bewijsmiddelen bevestigd waarbij verdachte onder meer wegens 1. onder parketnummer 500.00737/13 “diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijker te maken”, is veroordeeld tot negen jaar gevangenisstraf.
Mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, heeft namens verdachte één middel van cassatie voorgesteld.
In het middel wordt geklaagd over het onder parketnummer 500.00737/13 onder 1 bewezenverklaarde medeplegen, met name dat het bewezen verklaarde bestanddeel ‘samen en in vereniging’ niet uit de bewijsmiddelen kan volgen en het hof onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van medeplegen.
Ten laste van verdachte is onder genoemd parketnummer onder 1 zakelijk weergegeven bewezenverklaard dat hij op 3 juni 2013 in Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aantal voorwerpen en een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 1] e/v [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] e/v [slachtoffer 2] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken. Het geweld en de bedreiging met geweld bestonden onder meer uit het richten van een vuurwapen op beide slachtoffers en het daarbij eisen van geld, goud en een ring en het alarm uit schakelen, en uit het vastbinden van [slachtoffer 1] met de kabel van een I-Pad en van [slachtoffer 2] met een riem.
Deze bewezenverklaring steunt blijkens de inhoud daarvan op de volgende bewijsmiddelen van het Gerecht in eerste aanleg, die het hof heeft overgenomen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte (pagina 31), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 4 juni 2013 gesloten en getekend door [verbalisant 1], brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende, als verklaring van [slachtoffer 1] e/v [slachtoffer 2]. - zakelijk weergegeven-:
Op maandag 3 juni 2013 omstreeks 2:30 uur hoorde ik, verbalisant, aangeefster. Hierna verklaarde de aangeefster:
Ik lag te slapen en voelde dat mijn man opstond. Ik hoorde een stem die zei: blijf stil. Dader 1 eiste van mij om hem geld en goud te geven. Ik antwoordde hem dat ik niks had. Op dat moment werd ik door hun met de kabel van de iPad vastgebonden. Door mijn angst zou ik niet kunnen vertellen door wie ik werd vastgebonden. Dader 1 eiste van mij om mijn trouwring te geven. Ik gaf de dader aan dat ik alleen met water en zeep de trouwring kon verwijderen. Op dat moment trok de dader mijn hand en draaide de ring eruit. Ik schreeuwde en begon te huilen doordat het pijn deed. Ik kon horen dat zij bezig waren mijn hele huis te doorzoeken. Het duurde ongeveer 15 a 20 minuten voordat het weer stil in huis was.
2. Een proces-verbaal van aangifte (pagina 34), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 4 juni 2013 gesloten en getekend door [verbalisant 1], brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende, als verklaring van [slachtoffer 2]. -zakelijk weergegeven-:
Op maandag 3 juni 2013 omstreeks 3:30 uur hoorde ik, verbalisant, aangever.
Hierna verklaarde de aangever:
Ik lag te slapen toen ik hoorde dat het huisalarm afging. Voordat ik de kans kreeg om de slaapkamerdeur te openen hoorde ik een harde klap en de slaapkamerdeur ging open. In de deuropening zag ik een onbekende man met een vuurwapen in zijn hand. Ik hoorde dat deze man met luide stem zei: blijf rustig en niets zal gebeuren. Wij hebben geen werk en wij hebben kinderen om te alimenteren. Op dat moment zag ik dader 2 en die zei schiet hem schiet hem. Dader 1 antwoordde hoeft niet doe wat je moet doen. Dader 1 nam mij beet terwijl hij het vuurwapen tegen mijn hoofd duwde en vorderde van mij om het alarm uit te schakelen. Daarna werd ik onder bedreiging weer naar de slaapkamer gebracht. Hier binnen eiste dader 1 van mij om op het bed te gaan liggen met mijn hoofd naar beneden zodat ik niets kon zien. Ik voelde op dat moment dat ik met iets werd vastgebonden. Ik kon horen dat er met spullen werd gegooid. Terwijl de daders bezig waren zeiden ze met luide stem we willen goud en geld. Het duurde ongeveer 15 a 20 minuten voordat het stil in huis werd.
Omschrijving weggenomen: Flatscreen “32”, Mini iPad Apple, twee ringvingers, armband, halsketting, manchetknoppen, dasspeld, twee ringvingers en een portemonnee inhoudende bankpas, SVB kaart, ponsplaat, Fun Miles kaart, identiteitsbewijs, rijbewijs en ongeveer 95,- gulden.
3. Een proces-verbaal (pagina 247) van aanvullende aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 6 juni 2013 gesloten en getekend door [verbalisant 1], brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende, als verklaring van [slachtoffer 1] e/v [slachtoffer 2]. -zakelijk weergegeven-:
De daders hebben ook een glazen pot bevattende internationale muntstukken ontvreemd. Verder lag ook in bedoelde pot diverse internationale bankbiljetten. Het waren onder ander bankbiljetten van Aruba, Costa Rica en andere bankbiljetten van Zuid-Amerikaanse landen.
4. Een proces-verbaal van bevinding (pagina 232), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 8 juni 2013 gesloten en getekend door [verbalisant 6], brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende, als relaas van die verbalisant, -zakelijk weergegeven-:
Op 3 juni 2013 werd de vluchtauto, zijnde een grijze Nissan Sunny in beslag genomen.
5. Een proces-verbaal (pagina 447), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 15 augustus 2013 gesloten en getekend door [verbalisant 4] en [verbalisant 5], beiden brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende, als relaas van die verbalisanten, -zakelijk weergegeven-:
Tijdens het forensisch sporenonderzoek aan de vluchtauto van het merk Nissan Sunny werd onder andere het navolgende aangetroffen en veiliggesteld:
- -
Een lichtblauw T-shirt aangetroffen op de vloermat voor de zitplaats van de mede inzittende en werd voorzien van SIN-nummer AAAG9288NL.
- -
Op het onderste gedeelte van de rechter deuropening van de vluchtauto werd naast de zitplaats van de mede inzittende ter hoogte van de regeling stand van de leuning was een bloedspoor waarneembaar. Dit bloedspoor werd bemonsterd en verzegeld met SIN-nummer AAAG9295NL.
6. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Nederland, op 30 december 2013 opgemaakt en ondertekend door ir. H.J.T. Jansen, voor zover inhoudende, als bevindingen van genoemde deskundige, -zakelijk weergegeven-:
In deze zaak zijn een onderzoek naar biologische sporen en een DNA-onderzoek uitgevoerd. SIN AAAG9288NL#01, #02 en 03 (dragersporen respectievelijk bloedsporen T-shirt) kan afkomstig zijn van [verdachte], matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard. SIN AAAG9295NL#01 (bemonstering met bloed) kan afkomstig zijn van [verdachte], matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard.”
6. Het hof heeft daaraan nog het volgende bewijsmiddel toegevoegd:
“3a. Een proces-verbaal van aangifte, (pagina 39), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 3 juni 2013 gesloten en getekend door [verbalisant 2], politieambtenaar bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende, als verklaring van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik had op 3 juni 2013 nachtdienst en was op autopatrouille met collega [verbalisant 3]. Op een gegeven moment werden wij door de centrale meldkamer gedirigeerd naar de [a-straat]. Er werd doorgegeven dat twee mannen een televisie op hun rug droegen en deze in een grijs gelakte auto gestopt hadden. Het zou een (Nissan) Sunny zijn. Wij gingen meteen naar de [a-straat]. Ter hoogte van de laatste geasfalteerde zijweg voor je bij de “Wema” komt, zagen wij de grijs gelakte auto deze geasfalteerde weg inrijden. In de auto zaten drie mannen. Wij gingen deze auto meteen achterna. Wij hadden meteen aan de centrale meldkamer doorgegeven dat wij deze auto aan het achtervolgen waren. Wij hadden het “zwaailicht” aangedaan en verschillende keren de “horn” gebruikt als sein dat de auto moest stoppen. De chauffeur die de auto bestuurde bleef gewoon doorrijden. Na een achtervolging zagen wij dat de chauffeur door de hoge snelheid de macht over het stuur verloor en tegen een garagepoort botste. Alle drie de mannen sprongen toen uit de auto. In de auto hadden wij een televisie en enkele andere goederen aangetroffen. Ik zag ook dat op de zitting naast de chauffeur en aan het portier er bloedsporen waren.”
7. De steller van het middel wijst er terecht op dat uit de gebezigde bewijsmiddelen weliswaar kan volgen dat verdachte na de overval tijdens de vlucht voor de politie samen met twee andere mannen in de grijze Nissan Sunny heeft gezeten, maar dat daaruit niet direct kan volgen dat verdachte de overval in de woning aan de [a-straat] mede heeft gepleegd. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan immers slechts worden afgeleid dat er twee daders in de woning zijn geweest, dat is gezien dat twee mannen op de [a-straat] een televisie in een grijsgelakte auto hebben gezet en dat die auto door de daders (als vluchtauto) is gebruikt. Daaruit blijkt niet wie deze daders waren of wat hun signalement was, noch of, en zo ja in welke mate, de derde man die na de overval in de Nissan Sunny zat, betrokken is geweest bij die overval. De bewijsmiddelen laten daarom de mogelijkheid open dat de overval door twee andere mannen dan verdachte is gepleegd en verdachte daar niet bij betrokken is geweest maar pas na de overval in de auto is gestapt, dan wel dat verdachte enkel op de uitkijk heeft gestaan en daarom slechts als medeplichtige kan worden aangemerkt in plaats van als medepleger. Dat brengt mee dat het hof het vonnis niet had mogen bevestigen zonder de gronden nader aan te vullen. Het middel is daarom terecht voorgesteld.
8. Dit hoeft echter niet tot cassatie te leiden. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat in gevallen waarin niet alle onderdelen van de bewezenverklaring kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, andere feiten en omstandigheden zoals het verhandelde ter terechtzitting - waaronder begrepen de inhoud van de daar voorgehouden stukken van het dossier en hetgeen daar naar voren is gebracht - onder omstandigheden aanleiding kan zijn voor het oordeel dat een hernieuwde behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden. In een dergelijk geval heeft de verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang bij zijn klacht over de toereikendheid van de bewijsvoering. In dat geval kan een klacht met toepassing van art. 81, eerste lid, RO worden afgedaan of, indien het beroep in cassatie uitsluitend deze klacht bevat, met toepassing van art. 80a RO.1.
9. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep volgt dat de stukken uit het dossier zijn voorgehouden en dat de procureur-generaal en de raadsvrouw van verdachte geen bezwaar hebben gemaakt tegen de vaststelling van de voorzitter dat de inhoud van het dossier als voorgehouden kon worden beschouwd. Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken blijkt dat de aangiften van de aangeefster [slachtoffer 1] en van de aangever [slachtoffer 2], naast de tot bewijs gebezigde onderdelen, onder meer omschrijvingen bevatten van drie daders.2.Voorts houdt een verklaring van politieagent [verbalisant 3] in dat hij tijdens zijn nachtdienst in de desbetreffende nacht de melding van de Centrale kreeg dat er was ingebroken in een huis aan de [a-straat], en dat er drie personen waren die vanuit het huis kwamen en in de genoemde Nissan Sunny stapten.3.Op grond daarvan heeft het hof kunnen oordelen, en gezien de bewezenverklaring kennelijk ook geoordeeld, dat verdachte het ten laste gelegde tezamen en in vereniging met anderen (in plaats van een ander) heeft gepleegd, dat er niet twee maar drie overvallers in de woning aanwezig zijn geweest en dat verdachte één van die overvallers was nu hij direct daarna in de vluchtauto zat met twee andere mannen.
10. Het oordeel van het hof wordt mede ondersteund door het zich eveneens in het dossier bevindende proces-verbaal van aanhouding met betrekking tot medeverdachte [medeverdachte].4.Daaruit blijkt dat reeds om 00:55 uur door de Centrale Meldkamer werd verzocht om te assisteren bij het achtervolgen van een vluchtauto naar aanleiding van een vermoedelijke inbraak in een woning aan de [a-straat 1]. Vrij snel daarna is genoemde [medeverdachte] aangetroffen in de buurt waar de vluchtauto was achtergelaten. Gelet op het tijdstip van die melding en nu de overval blijkens de beide aangiftes omstreeks 12.30 uur (’s nachts) heeft plaatsgevonden, lijkt er weinig tijd en gelegenheid te zijn geweest voor de verdachte om in de auto te stappen nadat de overval was gepleegd, nog daargelaten dat niet valt in te zien waarom de medeverdachten de tijd zouden hebben genomen om verdachte daartoe de gelegenheid te geven; ze waren immers op de vlucht en wilden zich ongetwijfeld zo snel mogelijk van de plaats delict verwijderen. Ik wijs ook nog op het proces-verbaal van bevinding/verrichting, opgemaakt, getekend en gesloten door verbalisant [verbalisant 7] op 13 juni 20135.dat onder meer inhoudt dat de verbalisant op zondagavond 2 juni 2013 omstreeks 20.30 uur verdachte samen met genoemde medeverdachte [medeverdachte] op een terras heeft gezien en hen vervolgens samen in een grijsgelakte auto van het merk “Nissan Sunny” heeft zien stappen. Dat maakt het mijns inziens te meer onwaarschijnlijk dat verdachte in het geheel niet bij de overval betrokken is geweest en toevalligerwijs kort daarna bij de daders (onder wie genoemde [medeverdachte]) in de auto is gestapt toen zij vluchtten na de overval.
11. Gelet op de bewezenverklaring en de hiervoor genoemde verklaringen lijdt het mijns inziens geen twijfel dat het hof daaruit als zijn (niet-onbegrijpelijke) oordeel heeft afgeleid dat verdachte niet slechts op de uitkijk heeft gestaan maar nauw en bewust betrokken is geweest bij de overval, zodat hij als medepleger kan worden aangemerkt. Daarin ligt besloten dat het hof heeft uitgesloten dat verdachte slechts als medeplichtige, of zelfs in het geheel niet, bij de overval betrokken is geweest.
12. Uit het voorgaande leid ik af dat het hof kennelijk bij vergissing genoemde (onderdelen van de) verklaringen niet in de bewijsmiddelen heeft opgenomen, terwijl het gerecht waarnaar de zaak na cassatie zou worden verwezen deze vergissing zeer eenvoudig zal (kunnen) herstellen. Er is daarom aanleiding om te oordelen dat een hernieuwde behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden. Dat betekent dat verdachte geen enkel rechtens te respecteren belang heeft bij cassatie. Zoals mijn ambtgenoot Aben eens opmerkte, is de enkele tweede herkansing in hoger beroep die van cassatie het gevolg zou zijn, geen belang dat in rechte bescherming verdient, terwijl ook cassatie uit ‘pedagogisch’ oogpunt niet tot de taken van de cassatierechter behoort.6.
13. Het middel kan niet tot cassatie leiden.
14. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Nu verdachte klaarblijkelijk geen belang heeft bij het middel, kan het beroep worden afgedaan met toepassing van art. 80a RO.
16. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑09‑2015
Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] e/v [slachtoffer 2], nr. 348515.20130603.0300 en proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2], nr. 348515.20130603.0400, p. 31-32 en 34-35 van het Relaas onderzoek [a-straat].
Proces-verbaal van aangifte (van poging doodslag) door [verbalisant 3], nr. 2013060510.00, p. 37-38 van het Relaas onderzoek [a-straat].
P. 42-42 van het Relaas onderzoek [a-straat].
P. 50-51 van het Relaas onderzoek [a-straat].
Conclusie van 4 september 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BX8070.
Beroepschrift 27‑01‑2015
Schriftuur, houdende middelen van cassatie
in de zaak van
[rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteland],
rolnummer: S 14/03461 A (zaaknummer: H-69/2014).
Rekwirant tot cassatie, [rekwirant], is op 5 maart 2014 bij vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao veroordeeld. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft op 24 juni 2014 dit vonnis bevestigd met aanvulling der bewijsmiddelen.
Rekwirant kan zich niet verenigen met het oordeel van het hof ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit met parketnummer 500.00737/13, te weten dat hij — kort gezegd — op 3 juni 2013 in Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een aantal goederen zou hebben weggenomen, welke diefstal zou zijn voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld.
Rekwirant draagt het volgende middel van cassatie voor:
Middel:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 1:123, 2:289 en 2:291 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao en artikel 402 van het Wetboek van Strafvordering van Curaçao geschonden, doordat het bewezen verklaarde bestanddeel ‘samen en in vereniging’ in de gebruikte bewijsmiddelen onvoldoende steun vindt, in elk geval doordat het hof onvoldoende heeft toegelicht waarom het van oordeel was dat het bewezen verklaarde uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt. In het bijzonder heeft het hof zijn oordeel dat hier sprake is van de deelnemingsvorm ‘medeplegen’ onvoldoende gemotiveerd; het heeft immers nagelaten om vast te stellen dat de samenwerking tussen rekwirant en zijn mededaders zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Uit de gebruikte bewijsmiddelen kan deze conclusie namelijk niet zonder meer worden getrokken.
Toelichting:
1.
Uit de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid: Er zijn twee mannen in de woning van de slachtoffers geweest (bewijsmiddelen 1 en 2). Op dezelfde dag werd waargenomen dat twee mannen een televisie in een grijze Nissan Sunny zetten. De verbalisanten zien vervolgens drie mannen in een soortgelijke auto zitten, die na een achtervolging en botsing uit de auto springen. In de auto worden een televisie en andere goederen aangetroffen. Op de zitting naast de chauffeur en aan het portier zijn bloedsporen aangetroffen (bewijsmiddel 3a). Bij het forensisch sporenonderzoek aan de auto worden de bloedsporen aangetroffen op het onderste gedeelte van de rechter deuropening van de auto naast de zitplaats van de mede-inzittende ter hoogte van de regelingstand van de leuning. In de auto wordt ook een T-shirt met bloedsporen aangetroffen (bewijsmiddel 5). Uit het onderzoek van het NFI naar de aangetroffen en veilig gestelde sporen blijkt dat de dragersporen en de bloedsporen op het T-shirt en in de auto afkomstig kunnen zijn van rekwirant.
2.
De conclusie, die uit de gebruikte bewijsmiddelen kan worden getrokken, en die het hof ook heeft getrokken, is dat rekwirant tijdens de vlucht voor de politie in de auto heeft gezeten, en wel op de zitplaats naast de bestuurder. Dat rekwirant echter één van de twee daders was, die in de woning zijn geweest, de bewoners met vuurwapens hebben bedreigd en verschillende goederen uit de woning hebben meegenomen, ligt niet zonder meer in de bewijsmiddelen besloten. De bewijsmiddelen laten om te beginnen de mogelijkheid open dat rekwirant pas na het plegen van het delict in de auto is gestapt, en aan het delict part noch deel heeft gehad. Zij laten eveneens de mogelijkheid open dat hij wel bij het delict betrokken is geweest, maar alleen buiten op de uitkijk heeft gestaan. Kortom: de bewijsmiddelen laten de mogelijkheid open dat rekwirant aan het begane delict onschuldig was, of daarbij alleen als medeplichtige betrokken was.
3.
Het hof had deze mogelijkheden moeten uitsluiten. In elk geval had het niet zonder nadere toelichting mogen besluiten dat sprake was van een samenwerking met de andere betrokkene(n) die zo nauw en bewust was dat van medeplegen kon worden gesproken.
4.
Uit het overzichtsarrest van Uw Raad 16 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3637) blijkt dat de kwalificatie medeplegen slechts dan is gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde — intellectuele en/of materiële — bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dit geldt volgens Uw Raad in vergelijkbare zin indien het medeplegen — bijvoorbeeld in de vorm van ‘in vereniging’ — een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
5.
De vraag of sprake is van medeplegen of een andere deelnemingsvorm is ook van belang voor de strafoplegging, nu bijv. medeplichtigheid een beduidend lager strafmaximum kent dan medeplegen, dat een wettelijke strafverzwaringsgrond oplevert.
6.
Aan het voorgaande doet niet af dat rekwirant zich ter terechtzitting heeft beperkt tot een blote ontkenning van iedere betrokkenheid bij het bewezen verklaarde feit.
[rekwirant] kiest te dezer zake woonplaats ten kantore van Hendriks Reijntjes Advocaten & Mediators aan de Alexander Battalaan 65 te 6221 CC Maastricht, van welk kantoor mw. mr. C. Reijntjes-Wendenburg verklaart deze schriftuur te hebben ondertekend en ingediend, tot welke ondertekening en indiening zij door rekwirant van cassatie bepaaldelijk is gevolmachtigd.
Maastricht, 27 januari 2015
Mw. mr. C. Reijntjes-Wendenburg
Gemachtigde