Zie Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4468.
Rb. Noord-Nederland, 12-02-2021, nr. AWB - 18 , 3920
ECLI:NL:RBNNE:2021:606
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
12-02-2021
- Zaaknummer
AWB - 18 _ 3920
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2021:606, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 12‑02‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:10320, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. De rechtbank oordeelt dat verweerder aan eiseres terecht een naheffingsaanslag omslagbelasting over het jaar 2012 heeft opgelegd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op aftrek van de (per saldo) door haar geclaimde voorbelasting. Wel vermindert de rechtbank de verzuimboete met twintig procent wegens overschrijding van de redelijke termijn voor afdoening van een boetezaak. Omdat de rechtbank uitsluitend de boete vermindert wegens undue delay, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/3920
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 12 februari 2020 in de zaak tussen
[eiseres] ., te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. F.H.H. Sijbers),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Enschede, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).
Procesverloop
Verweerder heeft over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 met dagtekening 27 december 2017 aan eiseres een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting ten bedrage van € 331.857. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 62.591 aan belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 4.920.
Bij uitspraak op bezwaar van 16 november 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep van eiseres is gelijktijdig met de zaak van eiseres met zaaknummer 18/3925 behandeld ter zitting van de enkelvoudige belastingkamer van deze rechtbank van 15 juli 2019.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting in onderhavige zaak geschorst om partijen de gelegenheid te geven met elkaar in overleg te treden over de op de zaak betrekking hebbende stukken.
Partijen hebben daarop nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de meervoudige belastingkamer.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] en [naam] .
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres is opgericht op 10 augustus 1999. Zij houdt zich bezig met het ontwikkelen van onroerend goed projecten. Eiseres is ondernemer voor de omzetbelasting.
1.2.
Eiseres heeft over het jaar 2012 maandaangiften omzetbelasting gedaan. Eiseres heeft in die maandaangiften in totaal een bedrag aan af te dragen omzetbelasting van € 708.044 en in totaal een bedrag aan in aftrek te brengen omzetbelasting van € 255.228 aangegeven. Eiseres heeft over het jaar 2012 op aangifte in totaal een bedrag van € 452.816 aan omzetbelasting voldaan.
1.3.
In de jaarrekening 2012 van eiseres staat bij de toelichting op de balans onder punt 12 in het overzicht “Kortlopende schulden” bij de post “Omzetbelasting” per balansdatum 31 januari 2012 een bedrag vermeld van € 335.420.
1.4.
Uit de administratie van eiseres voor het jaar 2012 volgt dat zij over 2012 in totaal een bedrag van € 1.587.430,01 aan omzetbelasting verschuldigd was en in een totaal een bedrag van € 1.189.550,01 aan omzetbelasting in aftrek kon brengen. Volgens haar administratie diende eiseres dus over het jaar 2012 een bedrag van € 397.880 aan omzetbelasting op aangifte te voldoen.
1.5.
Verweerder heeft bij brief van 13 december 2017 aan eiseres medegedeeld dat hij een naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het jaar 2012 zal opleggen. Verweerder heeft in deze brief - voor zover hier van belang - het volgende geschreven:
“Bij de voorbereiding van de aangekondigde controle omzetbelasting is gebleken dat de aangifte omzetbelasting over december 2012 en de balanspost omzetbelasting per 31 december 2012 van [eiseres] niet met elkaar overeenstemmen. Volgens de balanspost is meer verschuldigd, dan uit de aangiften blijkt. Deze omzetbelasting had u dan aan moeten geven. Omdat binnenkort de naheffingstermijn van het jaar 2012 verstrijkt ben ik daardoor genoodzaakt een naheffingsaanslag op te leggen en kan het onderzoek niet afgewacht worden, dit ter behoud van alle rechten.
Het na te heffen bedrag zal als volgt worden vastgesteld:
Balanspost te betalen omzetbelasting 2012 | € 335.420 |
Te betalen volgens aangifte december 2012 | € 3.563 |
Verschil/ na te heffen omzetbelasting | € 331.857 |
(…)
Boete
Op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, alsmede § 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst zal een verzuimboete worden opgelegd van 10% van de na te heffen omzetbelasting, waarbij in casu de boete wettelijk is gemaximeerd tot € 5.278.”
1.6.
Met dagtekening 27 december 2017 heeft verweerder de aangekondigde naheffingsaanslag ten bedrage van € 331.857 aan eiseres opgelegd.
1.7.
Bij uitspraak op bezwaar 16 november 2018 heeft verweerder het door eiseres tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.8.
In zijn brief van 15 oktober 2018 heeft verweerder de motivering gegeven voor de uitspraak op bezwaar. In deze brief heeft verweerder onder meer het volgende geschreven:
“Uit de aangiften van uw cliënte over het jaar 2012 blijkt dat € 708.044 omzetbelasting verschuldigd is en € 255.228 aan voorbelasting geclaimd is. Per saldo heeft dit geleid tot een afdracht van € 452.816.
Uit uw administratie blijkt:
Verschuldigde btw is € 1.587.430,01
Te vorderen btw is € 1.189.550,01
Per saldo leidt dit volgens de administratie tot een afdracht van € 397.880 (…).
Op basis van bovenstaande zou belanghebbende € 54.936 (…) meer omzetbelasting hebben afgedragen dan op basis van de administratie zou moeten.
(…)
Ik ben van mening dat op basis van de administratie en de aangetroffen brondocumenten over het jaar 2012 meer btw verschuldigd is dan € 397.880.
Hieraan ligt het volgende ten grondslag:
1. 1. Naar mijn mening heeft belanghebbende te veel btw in aftrek gebracht (…).
Ad 1.
- - Op grond van boekstuknummer 12600759 is als “Diversen” een bedrag van € 379.454,99 aan voorbelasting in de administratie opgenomen. Het betreft een factuur (…) van [X B.V.] (een aan belanghebbende gelieerde vennootschap) aan belanghebbende tot een bedrag van te belasten btw van € 379.454,99. (…) Niet is aangetoond welke levering of dienst dit betreft. Ook is onduidelijk in hoeverre sprake is van een met omzetbelasting belaste prestatie. Ik ben dan ook van mening dat de btw vermeld op deze factuur ten onrechte in aftrek is gebracht.
- - Op grond van boekstuknummer 12600476 “aankoop […] ” is een bedrag van € 41.113,45 aan omzetbelasting in aftrek gebracht. Dit is naar mijn mening onterecht, aangezien de factuur (…) geen btw (…) vermeldt. (…)
- - De volgende bedragen worden debet geboekt (in mindering gebracht) op de creditpost “verschuldigde btw”. Het lijkt alsof belanghebbende creditfacturen heeft uitgereikt. Mocht dit het geval zijn, dan ontbreken deze in de papieren administratie. Belanghebbende heeft derhalve niet aangetoond dat de bedragen terecht in mindering mogen komen op de verschuldigde btw. Het gaat om in totaal € 67.863,01.
(…)
Op grond van het bovenstaande heeft belanghebbende naar mijn mening derhalve € 488.431,45 (…) te veel voorbelasting in aanmerking genomen”.
1.9.
Tot de stukken van geding behoort een factuur van [X B.V.] aan eiseres. Op deze factuur is - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
“Betreft : Diversen
Factuurdatum : 31-12-2012
(…)
Art. code | Omschrijving | Totaal Incl. BTW | BTW | Totaal Excl. BTW | |
DOORBELASTE | BTW over voorgeschoten termijnen | 1.472.068,04 | 255.482,88 | € 1.216.585,16 | |
DOORBELASTE | -1.216.585,16 | € - 1.216.585,16 | |||
DOORBELASTE | BTW over voorgeschoten kosten Schothans | 776.456,90 | 123.972,11 | € 652.484,79 | |
DOORBELASTE | -652.484,79 | € - 652.484,79 | |||
Totaalbedrag van deze factuur exclusief BTW | € 0,00 | ||||
BTW Bedrag (19%) | € 379.454,99 | ||||
Totaal door u te voldoen | € 379.454,99 | ”. |
1.10.
[X B.V.] heeft in haar aangiften omzetbelasting voor de tijdvakken in het jaar 2012 in totaal een bedrag van € 260.039 aan voorbelasting vermeld.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de naheffingsaanslag terecht en niet te hoog heeft vastgesteld.
3. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend. Eiseres voert daartoe aan dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat de balanspost omzetbelasting op balansdatum 31 december 2012 enkel ziet op omzetbelasting die verschuldigd is over het jaar 2012. Volgens eiseres ziet deze balanspost op een omzetbelastingschuld die al in 2011 is ontstaan en betrekt verweerder dus ten onrechte omzetbelasting die verschuldigd was over het jaar 2011 in de naheffing. Eiseres wijst er in dit verband op dat volgens de jaarrekening 2012 de omzetbelastingschuld op 31 december 2011 meer dan € 600.000 bedroeg en de totale omzetbelastingschuld in 2012 dus is afgenomen. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat indien de uit de administratie van eiseres blijkende omzetbelastingschuld als uitgangspunt wordt genomen voor het bepalen van de daadwerkelijk door eiseres in 2012 verschuldigde omzetbelasting, de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld. Eiseres voert daartoe aan dat de omzetbelasting die is vermeld op de factuur van [X B.V.] wel in aftrek mag worden gebracht. Ter zitting heeft eiseres erkend dat zij in haar administratie wel een bedrag van € 108.976, te weten de bij 1.8. vermelde correcties van € 41.113 en € 67.863, te veel in aanmerking heeft genomen aan in aftrek te brengen omzetbelasting.
4. Verweerder is van mening dat de naheffingsaanslag terecht en niet te hoog is vastgesteld. Verweerder stelt primair dat hij terecht heeft nageheven op basis van de balanspost omzetbelasting op balansdatum 31 december 2012. Eiseres heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat deze omzetbelastingschuld in 2011 is ontstaan. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat na correcties uit de administratie van eiseres blijkt dat zij in 2012 in totaal een hoger bedrag aan omzetbelasting verschuldigd was (€ 886.311) dan het totaal van de bedragen aan omzetbelasting die eiseres over 2012 op aangifte heeft voldaan en het bedrag van naheffingsaanslag (€ 784.673). Verweerder voert daartoe aan het bedrag aan omzetbelasting van € 397.880 dat eiseres volgens haar administratie over 2012 verschuldigd was, gecorrigeerd moet worden met een bedrag van € 488.431, omdat eiseres voor dit bedrag geen recht heeft op aftrek van voorbelasting.
Balanspost schulden omzetbelasting
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres, tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de balanspost omzetbelasting op balansdatum 31 december 2012 (ten dele) betrekking heeft op omzetbelasting die verschuldigd was over het jaar 2011. De enkele omstandigheid dat de balanspost omzetbelasting op balansdatum 31 december 2011 hoger was dan de balanspost omzetbelasting op balansdatum 31 december 2012 is onvoldoende om dat aan te nemen. Ook uit het overzicht van haar accountant waar eiseres in dit verband op heeft gewezen, blijkt geenszins dat de balanspost omzetbelasting op balansdatum 31 december 2012 (ten dele) ziet op omzetbelasting verschuldigd over 2011. Uit dit overzicht valt enkel op te maken dat de accountant aan de hand van de administratie van eiseres enkele correctieboekingen heeft gemaakt om de balanspost omzetbelasting op balansdatum 31 december 2012 te berekenen, maar niet dat deze correcties zien op omzetbelasting die was verschuldigd over het jaar 2011. Partijen hebben ter zitting ook verklaard dat een deel van deze correctieboekingen betrekking heeft op het jaar 2012. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat eiseres - ten onrechte - voor de omzetbelasting in 2012 en eerdere jaren een systeem van aangiften doen hanteerde, door verweerder aangehaald als “cumulatief aangiften doen”, waardoor niet is na te gaan of eiseres de door haar verschuldigde omzetbelasting wel op de juiste wijze in haar administratie en aangiften omzetbelasting heeft verwerkt.
5.2.
Eiseres heeft ter zitting, desgevraagd, verklaard dat de naheffingsaanslag terecht en niet te hoog is vastgesteld, indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de balanspost omzetbelasting op balansdatum 31 december 2012 betrekking heeft op omzetbelasting die verschuldigd was over het jaar 2011. Gezien dit standpunt, komt de rechtbank reeds nu tot de conclusie dat naheffingsaanslag in stand kan blijven. De rechtbank zal hierna evenwel - ten overvloede - ook ingaan op de subsidiaire standpunten van partijen.
Verschuldigde omzetbelasting volgens de administratie
6.1.
Uit de administratie van eiseres volgt dat zij in 2012 in totaal een bedrag aan omzetbelasting van € 397.880 op aangifte diende te voldoen. Dit bedrag is het saldo van de volgens de administratie in 2012 in totaal verschuldigde omzetbelasting van € 1.587.430,01 en de in totaal in aftrek te brengen omzetbelasting van € 1.189.550,01 (zie 1.4.). Tussen partijen is niet langer in geschil dat het bedrag van in aftrek te brengen omzetbelasting in ieder geval gecorrigeerd moet worden met een bedrag van € 108.976 (zie 3.), zodat dit bedrag € 1.080.574 wordt.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het bedrag van in aftrek te brengen omzetbelasting moet worden gecorrigeerd met de omzetbelasting van € 379.454,99 die aan eiseres in rekening is gebracht door [X B.V.] bij factuur van 31 december 2012 (zie 1.10.). Tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder, acht de rechtbank eiseres er niet in geslaagd om aannemelijk te maken gemaakt dat [X B.V.] daadwerkelijk met omzetbelasting belaste prestaties heeft verricht aan eiseres die op deze factuur in rekening zijn gebracht. De rechtbank overweegt daartoe dat eiseres in dit verband weliswaar een overzicht heeft overgelegd met kavelnummers waaruit zou blijken dat belaste leveringen van kavels ten grondslag liggen aan de factuur, maar eiseres heeft geen leveringsakten overgelegd waaruit blijkt dat dergelijke leveringen van kavels daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Verder heeft verweerder een overzicht overgelegd waaruit volgt dat uit de grootboeken uit de administratie van [X B.V.] niet blijkt dat er, zoals eiseres stelt, verrekeningen in rekening-courant tussen eiseres en [X B.V.] hebben plaatsgevonden voor de door eiseres gestelde leveringen van de kavels. Eiseres heeft haar stelling dat dit rekening-courantoverzicht van verweerder van de grootboekrekeningen onvolledig is, op geen enkele wijze nader onderbouwd. Ten slotte heeft verweerder, onweersproken, gesteld dat [X B.V.] , in haar aangifte omzetbelasting voor het laatste kwartaal van 2012 geen omzetbelasting heeft aangegeven ter zake van deze factuur.
6.3.
Uit hetgeen de rechtbank bij 6.1. en 6.2. heeft overwogen en beslist volgt dat indien de uit de administratie volgende omzetbelastingschuld als uitgangspunt wordt genomen, eiseres in totaal een bedrag aan omzetbelasting verschuldigd was van (€ 397.880 + € 108.976 + € 379.455=) € 886.311. Dit bedrag is hoger dan het totaal van de bedragen aan omzetbelasting die eiseres in 2012 op aangifte heeft voldaan en het bedrag van naheffingsaanslag van (€ 452.816 + € 331.857=) € 784.673. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook indien de uit de administratie van eiseres blijkende omzetbelastingschuld voor het jaar 2012 tot uitgangspunt wordt genomen, verweerder de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd en niet te hoog heeft vastgesteld.
Belastingrente en verzuimboete
7. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente en de verzuimboete. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente.
8. Eiseres heeft ook geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de verzuimboete. Verweerder heeft de verzuimboete naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 67c van de AWR in combinatie met paragraaf 24, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, terecht opgelegd. De rechtbank acht de opgelegde boete ook passend en geboden. De rechtbank heeft wel ambtshalve geconstateerd dat, sinds de aankondiging van de boete op 13 december 2017, de redelijke termijn voor afdoening van een boetezaak in eerste aanleg met meer dan twee jaar is overschreden.1.De rechtbank zal de boete daarom met 20% verminderen tot een bedrag van € 3.936.2.Omdat de rechtbank de boete enkel vermindert, omdat zij ambtshalve heeft geconstateerd dat de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding het beroep tegen de boete gegrond te verklaren.3.
Slotsom
9. Het beroep is ongegrond. De rechtbank vermindert de verzuimboete tot € 3.936.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- vernietigt de uitspraak uitsluitend voor zover het betreft de beslissing over de verzuimboete;
- vermindert de boete tot een bedrag van € 3.936;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, voorzitter, en mr. M. van den Bosch en mr. S.J. Swaters, leden, in aanwezigheid van mr. J. Zomer, griffier, op 12 februari 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑02‑2021
Zie Hof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298.
Zie Hoge Raad 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8053.