Hof Arnhem-Leeuwarden, 29-11-2022, nr. 21/00257
ECLI:NL:GHARL:2022:10320
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
29-11-2022
- Zaaknummer
21/00257
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:10320, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 29‑11‑2022; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2021:606, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1188
- Vindplaatsen
NLF 2022/2472
Uitspraak 29‑11‑2022
Inhoudsindicatie
OB. Naheffingsaanslag. Voorbelasting.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 21/00257
uitspraakdatum: 29 november 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 12 februari 2020, nummer LEE 18/3920, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Enschede (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een verzuimboete opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd uitsluitend voor zover het betreft de beslissing over de verzuimboete, de verzuimboete verminderd tot een bedrag van € 3.936 en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende, mr. F.H.H. Sijbers, bijgestaan door [naam1] , alsmede [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam3] , [naam4] en [naam5] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is opgericht op 10 augustus 1999 en houdt zich bezig met het ontwikkelen van onroerend goed projecten. Zij is ondernemer voor de omzetbelasting en handelt mede onder de naam [naam6] .
2.2.
Belanghebbende maakt deel uit van het [naam6] -concern, waartoe ook entiteiten als [naam6] Beheer B.V., [naam6] Grond B.V., [naam7] B.V. en [naam6] B.V. behoren.
2.3.
Belanghebbende heeft over het jaar 2012 maandaangiften omzetbelasting gedaan. Het per saldo aan omzetbelasting over 2012 afgedragen bedrag is € 452.816.
2.4.
In de jaarrekening 2012 van belanghebbende staat bij de toelichting op de balans onder punt 12 in het overzicht “Kortlopende schulden” bij de post “Omzetbelasting” per balansdatum 31 januari 2012 een bedrag vermeld van € 335.420.
2.5.
Uit de administratie van belanghebbende voor het jaar 2012 volgt dat zij over 2012 in totaal een bedrag van € 1.587.430,01 aan omzetbelasting verschuldigd was en in totaal een bedrag van € 1.189.550,01 aan omzetbelasting in aftrek kon brengen. Volgens haar administratie diende belanghebbende dus over het jaar 2012 een totaalbedrag van € 397.880 aan omzetbelasting op haar aangiften te voldoen. Belanghebbende heeft geen suppletie-aangifte omzetbelasting over het jaar 2012 gedaan.
2.6.
De Inspecteur heeft bij brief van 13 december 2017 aan belanghebbende medegedeeld dat hij een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het jaar 2012 zal opleggen. De Inspecteur heeft in deze brief - voor zover hier van belang - het volgende geschreven:
"Bij de voorbereiding van de aangekondigde controle omzetbelasting is gebleken dat de aangifte omzetbelasting over december 2012 en de balanspost omzetbelasting per 31 december 2012 van [belanghebbende] BV niet met elkaar overeenstemmen. Volgens de balanspost is meer verschuldigd, dan uit de aangiften blijkt. Deze omzetbelasting had u dan aan moeten geven. Omdat binnenkort de naheffingstermijn van het jaar 2012 verstrijkt ben ik daardoor genoodzaakt een naheffingsaanslag op te leggen en kan het onderzoek niet afgewacht worden, dit ter behoud van alle rechten.
Het na te heffen bedrag zal als volgt worden vastgesteld:
Balanspost te betalen omzetbelasting 2012 € 335.420
Te betalen volgens aangifte december 2012 € 3.563
Verschil/ na te heffen omzetbelasting € 331.857”.
2.7.
De naheffingsaanslag is met dagtekening 27 december 2017 aan belanghebbende opgelegd.
2.8.
In de motivering van de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur onder meer het volgende geschreven:
“Uit de aangiften van uw cliënte over het jaar 2012 blijkt dat € 708.044 omzetbelasting verschuldigd is en € 255.228 aan voorbelasting geclaimd is. Per saldo heeft dit geleid tot een afdracht van € 452.816.
Uit uw administratie blijkt:
Verschuldigde btw is € 1.587.430,01
Te vorderen btw is € 1.189.550,01
Per saldo leidt dit volgens de administratie tot een afdracht van € 397.880 (…).
Op basis van bovenstaande zou belanghebbende € 54.936 (…) meer omzetbelasting hebben afgedragen dan op basis van de administratie zou moeten.
(…)
Ik ben van mening dat op basis van de administratie en de aangetroffen brondocumenten over het jaar 2012 meer btw verschuldigd is dan € 397.880.
Hieraan ligt het volgende ten grondslag:
1. Naar mijn mening heeft belanghebbende te veel btw in aftrek gebracht en
2. (…).
Ad 1.
- Op grond van boekstuknummer 12600759 is als “Diversen” een bedrag van € 379.454,99 aan voorbelasting in de administratie opgenomen. Het betreft een factuur (…) van [naam6] BV (een aan belanghebbende gelieerde vennootschap) aan belanghebbende tot een bedrag van te betalen btw van € 379.454,99. (…) Niet is aangetoond welke levering of dienst dit betreft. Ook is onduidelijk in hoeverre sprake is van een met omzetbelasting belaste prestatie. Ik ben dan ook van mening dat de btw vermeld op deze factuur ten onrechte in aftrek is gebracht.
- Op grond van boekstuknummer [nummer1] “aankoop [naam8] ” is een bedrag van € 41.113,45 aan omzetbelasting in aftrek gebracht. Dit is naar mijn mening onterecht, aangezien de factuur (…) geen btw maar overdrachtsbelasting vermeldt. (…)
- De volgende bedragen worden debet geboekt (in mindering gebracht) op de creditpost “verschuldigde btw”. Het lijkt alsof belanghebbende creditfacturen heeft uitgereikt. Mocht dit het geval zijn, dan ontbreken deze in de papieren administratie. Belanghebbende heeft derhalve niet aangetoond dat de bedragen terecht in mindering mogen komen op de verschuldigde btw. Het gaat om in totaal € 67.863,01.
(…)
Op grond van het bovenstaande heeft belanghebbende naar mijn mening derhalve € 488.431,45 (…) te veel voorbelasting in aanmerking genomen”.
2.9.
Tot de stukken van het geding behoort een factuur van [naam6] B.V. aan belanghebbende. Op deze factuur is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Betreft : Diversen
Factuurdatum : 31-12-2012
(…)
Art. code | Omschrijving | Totaal Incl. BTW | BTW | Totaal Excl. BTW |
DOORBELASTE | BTW over voorgeschoten termijnen | 1.472.068,04 | 255.482,88 | € 1.216.585,16 |
DOORBELASTE | -1.216.585,16 | € - 1.216.585,16 | ||
DOORBELASTE | BTW over voorgeschoten kosten [naam9] | 776.456,90 | 123.972,11 | € 652.484,79 |
DOORBELASTE | -652.484,79 | € - 652.484,79 | ||
Totaal van deze factuur exclusief BTW | € 0,00 | |||
BTW Bedrag (19%) | € 379.454,99 | |||
Totaal door u te voldoen | € 379.454,99” |
2.10.
[naam6] B.V. heeft in haar aangifte omzetbelasting over het laatste kwartaal van het jaar 2012 geen belaste omzet aangegeven en in totaal een bedrag van € 260.039 aan voorbelasting teruggevraagd.
3. Geschil
3.1.
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:
- -
i) Heeft de Inspecteur terecht omzetbelasting nageheven ten aanzien van de balanspost te betalen omzetbelasting van € 335.420 (zie 2.6)?
- -
ii) Heeft belanghebbende terecht aftrek van voorbelasting geclaimd voor een bedrag van € 397.880 ten aanzien van de factuur van [naam6] B.V (zie 2.9)?
- -
iii) Heeft belanghebbende terecht een bedrag van in totaal € 67.863 (zie 2.8) in mindering gebracht op de creditpost “verschuldigde btw”?
3.2.
De Inspecteur is van mening dat de eerste vraag bevestigend en de overige vragen ontkennend moeten worden beantwoord. Belanghebbende is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.3.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat belanghebbende ten aanzien van boekstuknummer [nummer1] “aankoop [naam8] ” ten onrechte een bedrag van € 41.113,45 aan omzetbelasting in aftrek heeft gebracht.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Uit overwegingen van proces-economie zal het Hof eerst vraag (ii) beantwoorden.
4.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat de factuur van [naam6] BV ziet op een doorbelasting in rekening courant van onderhanden werk van [naam6] BV aan belanghebbende betreffende door belanghebbende verkochte woningen. De post ‘BTW over voorgeschoten termijnen’, door belanghebbende ook aangeduid als ‘aanneemsom voorraad’, bedroeg daarbij € 1.216.585,16 en de post ‘BTW over voorgeschoten kosten [naam9] ’ € 652.484,79. Het gaat volgens belanghebbende om bouwkosten, die [naam6] B.V. heeft voldaan aan externe aannemers en die zij vervolgens heeft doorbelast aan belanghebbende. Ter onderbouwing heeft belanghebbende diverse overzichten uit de administratie overgelegd.
4.3.
De Inspecteur heeft daar tegenover gesteld dat uit de verstrekte overzichten niet valt af te leiden dat [naam6] B.V. een dienst heeft verricht jegens belanghebbende. De Inspecteur heeft aangevoerd dat [naam6] B.V. nimmer personeel in dienst heeft gehad. De stukken vermelden niet uit wiens boekhouding de door belanghebbende genoemde post ‘aanneemsom voorraad’ afkomstig is, en op naam van welke juridische entiteit die zijn gemaakt. De Inspecteur heeft voorts gesteld dat op basis van de verstrekte gegevens niet na te gaan is of de door belanghebbende met afkortingen vermelde kavels/woningen uit de overzichten die belanghebbende heeft verstrekt wel of niet zijn verkocht door belanghebbende. De Inspecteur betwist dan ook dat dit zou zijn gebeurd. Voorts betwist de Inspecteur dat er diensten zouden zijn verricht door [naam9] jegens [naam6] BV. Op de door belanghebbende verstrekte overzichten met kosten van Bouwbedrijf [naam9] staat immers [naam7] BV, en niet [naam6] B.V. Verder stelt de Inspecteur dat de kosten op deze factuur niet door [naam6] B.V. in rekening courant zijn doorberekend aan belanghebbende. De Inspecteur is van mening dat het hier gaat om een spookfactuur die is gecreëerd om voorbelasting bij belanghebbende te fingeren teneinde het bedrag dat aan de Belastingdienst moet worden afgedragen te drukken.
4.4.
Het Hof stelt voorop dat de bewijslast of sprake is van een door [naam6] B.V. aan belanghebbende verleende dienst die belanghebbende gebruikt voor belaste handelingen, als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968, bij belanghebbende ligt. Naar het oordeel van het Hof slaagt belanghebbende niet in deze bewijslast.
4.5.
Belanghebbende heeft gesteld dat [naam6] B.V. bouwkosten heeft doorbelast aan belanghebbende die [naam6] B.V. in eerste instantie op eigen naam heeft gemaakt bij externe aannemers, en dat die bouwkosten zien op woningen die door belanghebbende zijn verkocht. Met hetgeen belanghebbende in dit verband heeft overgelegd heeft zij de door de Inspecteur gezaaide twijfel omtrent de doorbelasting niet kunnen wegnemen. Het Hof licht dit als volgt toe.
4.6.
Voor wat betreft de door belanghebbende genoemde post ‘aanneemsom voorraad’ overweegt het Hof als volgt. Vast staat dat belanghebbende zelf ook opereert onder de handelsnaam [naam6] , zodat, als er (externe bouw)kosten worden gemaakt op deze naam, onduidelijk is bij welke juridische entiteit deze kosten horen. Niet weersproken is dat [naam6] B.V. geen eigen personeel heeft. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat, als er bouwkosten zijn gemaakt, deze zijn gemaakt in opdracht van de juridische entiteit [naam6] B.V. Belanghebbende heeft geen enkele factuur ter onderbouwing van deze stelling overgelegd. Voorts staat niet vast of de door belanghebbende gepresenteerde post ‘aanneemsom voorraad’ inderdaad is opgenomen in de administratie van [naam6] B.V., of wellicht in de administratie van één van de andere groepsvennootschappen. In het licht van hetgeen door de Inspecteur is aangevoerd, is niet komen vast te staan dat de verstrekte overzichten de administratie van [naam6] B.V. zouden betreffen. Indien het Hof ervan uit zou gaan dat [naam6] B.V. door haar gemaakte bouwkosten zou hebben doorbelast aan belanghebbende, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten ingekochte diensten betreffen die door haar worden gebruikt voor belaste handelingen. Het overleggen door belanghebbende van met afkortingen aangeduide kavels/woningen, waarvan volstrekt onduidelijk is of die wel of niet zijn verkocht, en zo ja, door welke concern-entiteit, is daartoe, in het licht van de betwisting door de Inspecteur, onvoldoende.
4.7.
Voor wat betreft de door belanghebbende aangevoerde post ‘BTW over voorgeschoten kosten [naam9] ’ overweegt het Hof als volgt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat er diensten zouden zijn verricht door [naam9] jegens [naam6] BV. Belanghebbende heeft geen enkele factuur ter onderbouwing van deze stelling overgelegd, en op de door belanghebbende verstrekte overzichten met kosten van Bouwbedrijf [naam9] staat [naam7] BV, en niet [naam6] B.V. Voorts staat niet vast of de door belanghebbende gepresenteerde post ‘BTW over voorgeschoten kosten [naam9] ’ inderdaad is opgenomen in de administratie van [naam6] B.V., of wellicht in de administratie van één van de andere groepsvennootschappen. In het licht van hetgeen door de Inspecteur is aangevoerd, is niet komen vast te staan dat de verstrekte overzichten de administratie van [naam6] B.V. zouden betreffen. Indien het Hof ervan uit zou gaan dat [naam6] B.V. door kosten van [naam9] zou hebben doorbelast aan belanghebbende, heeft belanghebbende op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat deze kosten ingekochte diensten betreffen die door haar gebruikt worden voor belaste handelingen. Het overleggen door belanghebbende van met afkortingen aangeduide kavels/woningen, waarvan volstrekt onduidelijk is of die wel of niet zijn verkocht, en zo ja, door welke concern-entiteit, is daartoe, in het licht van de betwisting door de Inspecteur, onvoldoende.
4.8.
Aldus heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat aan de factuur van 2.9 een aan haar verleende dienst door [naam6] B.V. ten grondslag ligt, die zij heeft gebruikt voor belaste handelingen. Zij heeft dus geen recht op aftrek van voorbelasting ten aanzien van deze factuur.
4.9.
Nu het Hof van oordeel is dat belanghebbende geen recht op aftrek van voorbelasting heeft ten aanzien van de in 2.9 beschreven factuur, blijft de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in stand. Het Hof licht dit als volgt toe. Volgens belanghebbendes administratie diende belanghebbende over het jaar 2012 een bedrag van € 397.880 aan omzetbelasting op aangifte te voldoen (zie 2.5), welk bedrag moet worden verhoogd met de in hoger beroep niet langer betwiste correctie van € 41.113 betreffende ‘aankoop [naam8] ’ en de voorbelasting die ten onrechte ter zake van de [naam6] B.V.-factuur is geclaimd van € 379.454. In totaal is belanghebbende over het jaar 2012 derhalve een bedrag van € 818.447 aan omzetbelasting verschuldigd. Indien op dit bedrag de reeds op aangifte afgedragen omzetbelasting van € 452.816 in mindering wordt gebracht, resteert een bedrag van € 365.631, welk bedrag hoger is dan de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag van € 331.857. De naheffingsaanslag is dus niet te hoog vastgesteld. Hieruit volgt ook dat de overige geschilpunten geen beantwoording meer behoeven.
4.10.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de verzuimboete en de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Harthoorn, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (M. Harthoorn)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 30 november 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.