Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/4.5.2.1
4.5.2.1 Algemeen
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS384690:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Hülsmann 1938, p. 142-145.
Zie bijv. ook Stein/Rueb 2011, p. 1-3; Snijders, Klaassen & Meijer 2011, p. 1, nr. 2, p. 13 e.v., nr. 12 e.v.; Knigge 2004; Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 143-144; Dommering 1983, p. 160161,175-176.
Zie bijv. Schiedermair 1935, p. 56-58; Schlosser 1968, p. 10-11.
Zie ook Asser, Groen & Vranken 2003, p. 34-35, 45, 63; Stein/Rueb 2011, p. 2.
Snijders, Klaassen & Meijer 2011, p. 1, nr. 2; Stein/Rueb 2011, p. 2.
Zo ook Hülsmann 1938, p. 145-147.
Zie bijv. Oertmann 1915, p. 419 e.v.; zie hierover o.a. Schiedermair 1935, p. 56; Wagner 1998, p. 57-58, met verwijzingen naar andere literatuur.
Cremer 2007, o.a. p. 88,129-132,153,160,169-171. Zie bijv. ook Baumgartel 1957, p. 189, 269.
Suijling 1928, p. 108.
Wagner 1998, p. 59-60, 90.
Wagner 1998, p. 78-79, 90-91.
In een artikel uit 1938 over de toelaatbaarheid van bewijsafspraken wees Hülsmann erop dat er twee grondbeginselen te onderkennen zijn die het procesrecht beheersen. Dit is volgens hem aan de ene kant het beginsel van zeggenschap over eigen rechten, aan de andere kant het beginsel van handhaving van de rechtsorde door de overheid. Het burgerlijk procesrecht staat volgens hem enerzijds in dienst van private belangen, hetgeen onder andere blijkt uit het feit dat het aan partijen wordt overgelaten om een procedure te beginnen. Anderzijds vindt de door de staat uitgeoefende rechtspleging volgens hem haar ontstaan in een tegengaan van eigenrichting en in het scheppen van rechtsorde.1
Inderdaad dient het burgerlijk proces zowel de individuele belangen van partijen, als het openbaar belang. Door middel van het civiele proces kunnen partijen hun subjectieve rechten afdwingen. Daarnaast heeft het proces ook als functie rechtsvrede te waarborgen en de rechtsorde te handhaven. Het is dus ook een openbaar belang dat subjectieve rechten afgedwongen worden.2 Op deze dubbele doelstelling van het procesrecht is ook in de Duitse literatuur gewezen.3 Naast het feit dat het proces mede dient ter waarborging van de rechtsvrede, is het algemeen belang bovendien nog op een andere manier bij het proces betrokken. Van belang is namelijk ook dat de gerechtelijke autoriteiten overheidsinstellingen zijn, die handelen ter uitoefening van de overheidsmacht. De gerechten worden gefinancierd door de overheid. Bovendien legitimeert een bij de rechter verkregen uitspraak tenuitvoerlegging met behulp van overheidsdwang. Ook dit brengt mee dat de overheid belang heeft bij de gang van zaken tijdens gerechtelijke procedures.4 Als gevolg van het feit dat zowel particuliere als algemene belangen bij het burgerlijk proces betrokken zijn, wordt het burgerlijk procesrecht soms als een grensgebied tussen privaat- en publiekrecht beschouwd.5
Dit dubbele karakter van het burgerlijk procesrecht verklaart ook het verschil in opvattingen over de toelaatbaarheid van procesovereenkomsten. Indien men sterk benadrukt dat het procesrecht dient ter afdwinging van de subjectieve rechten van partijen, is aannemelijk dat men tot een ruime toelaatbaarheid van procesovereenkomsten komt. De redenering ligt dan voor de hand dat als een partij kan beschikken over haar materieelrechtelijke aanspraken, het vreemd zou zijn als zij geen zeggenschap zou hebben met betrekking tot de procedure waarin deze aanspraken geldend gemaakt kunnen worden. Indien men daarentegen met name oog heeft voor het publieke karakter van het procesrecht, zal men niet snel geneigd zijn om procesovereenkomsten toe te staan.6
Dit blijkt ook bij bestudering van de literatuur over de toelaatbaarheid van procesovereenkomsten. Zo werd door de Duitse auteurs die het sluiten van een procesovereenkomst enkel toelaatbaar achtten indien dit bij wet was toegestaan, hiertoe met name gewezen op het publieke karakter van het procesrecht.7 Ook Cremer benadrukt sterk de publieke belangen die het proces dient, op grond waarvan zij tot de conclusie komt dat een overeenkomst om bepaalde feiten niet te stellen, ontoelaatbaar is.8 In Nederland biedt Suijling een goed voorbeeld van het omgekeerde. Hij betoogde, in de tijd dat de bewijsovereenkomst nog niet wettelijk geregeld was, dat het partijen vrijstond om de bewijslast geheel of gedeeltelijk om te keren. Daartoe beriep hij zich op het feit dat partijen ook naar vrij inzicht over hun vermogensrechten kunnen beschikken.9 In Duitsland legt Wagner, die een ruime toelaatbaarheid van procesovereenkomsten bepleit, sterk de nadruk op het feit dat het proces een instrument is voor de afdwinging van de subjectieve rechten van partijen. Weliswaar erkent hij dat het burgerlijk proces ook dient ter bewaring van de rechtsorde en ter verzekering van de rechtsvrede, maar deze belangen zijn volgens hem ondergeschikt aan het primaire doel. Het staat eenieder volgens hem vrij om zijn rechten niet geldend te maken en op deze manier niet mee te werken aan de bewaring van de rechtsorde.10 De gerechten hebben volgens hem dan ook geen 'eigen' belang bij een uitkomst van een procedure. Om te betogen dat een procesovereenkomst ontoelaatbaar is, kan volgens hem om die reden niet worden gewezen op algemene belangen als dat de rechtsvrede moet worden gehandhaafd of dat de waarheid in het geding aan het licht moet komen.11