Recent nog herhaald in HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1328.
HR, 08-12-2015, nr. 14/04298
ECLI:NL:HR:2015:3488
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-12-2015
- Zaaknummer
14/04298
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3488, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑12‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2359, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2359, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑10‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3488, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑12‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81 RO.
Partij(en)
8 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/04298 J
DAZ/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 5 augustus 2014, nummer 23/001034-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.
1. Geding in cassatie
Het is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2015.
Conclusie 13‑10‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81 RO.
Nr. 14/04298 Zitting: 13 oktober 2015 | Mr. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen” en ”mishandeling” veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis en voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand.
2. Namens verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel houdt in dat uit de bezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte in vereniging geweld heeft gepleegd.
4. Het Hof heeft – voor zover hier van belang - ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 11 juli 2013 te Zandvoort met anderen, op of aan de openbare weg, namelijk op het Gasthuisplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het meerdere malen, althans eenmaal, slaan en/of stompen en/of schoppen en/of duwen tegen het lichaam van voornoemde personen”
5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] , bevoegd opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal aangifte, nummer PL 1247 2013070050-1 van 11 juli.2013 (doorgenummerde pagina’s 35-37), voorzover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 11 juli 2013 was ik samen met mijn vriend [slachtoffer 2] op weg naar Zandvoort-Noord. Op het Gasthuisplein zag ik een grote groep jongens voor het Circus Casino staan. Ik zag dat er drie jongens uit de groep naar voren liepen en vervolgens werd ik door deze drie jongens tot stoppen gedwongen. Er werd door de drie jongens naar [slachtoffer 2] en mij uitgehaald. Ik voelde dat de drie jongens ons van mijn brommer af wilden trekken. Hierna begon er een vechtpartij. Jongen 3 was een blanke jongen van 16-18 jaar met een petje en iets roods aan (het hof begrijpt: de verdachte). Ik ben door jongen 3 zeker twee à drie keer op mijn gezicht geslagen. Ik voelde dat ik door deze klap behoorlijk pijn had. Dit deed de jongen twee keer met gebalde vuist. Ik kreeg nog een laatste klap vol aan de zijkant van mijn gezicht van persoon 2 en viel daarbij op de grond. Ik zag dat jongen 1 en 2 steeds op [slachtoffer 2] aan het inslaan waren. Ik zag dat ik een horizontale snee had boven mijn rechter oog, in mijn wenkbrauwen. Ook heb ik een bloeduitstorting in mijn rechter oog.
2. Een in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , bevoegd opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal aangifte, nummer PL 1247 2013070045-1 van 11 juli 2013 (doorgenummerde pagina’s 46-47), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 11 juli 2013 zat ik achterop een snorscooter bij [slachtoffer 1] en wij reden over de Kleine Krocht te Zandvoort in de richting van het Gasthuisplein. Wij werden tegengehouden door een drietal jongens. Opeens gaf één van de jongens mij een klap tegen mijn hoofd. Ik voelde hierdoor een flinke pijnscheut in mijn hoofd. Hierna bleven de jongens maar slaan. Ik heb door de mishandeling een gebroken linker voortand, een tand door mijn lip en een dik linker oog.
3. Een in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] , bevoegd opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal aangifte, nummer PL 1247 2013070045-3 van 15 juli 2013 (doorgenummerde pagina’s 51-55) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van [slachtoffer 2] :
Opeens kreeg ik klappen van de grootste jongen, dat deed hij met zijn vuist. Ik kreeg iets van drie klappen. Toen kreeg ik weer een aantal klappen. Toen pakte ik de scooter en we wilden weggaan. Toen kreeg ik nog een harde klap, schuin van achter.
4. Een in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] , bevoegd opsporingsambtenaar, opgemaakt procesverbaal van bevindingen, nummer PL1247 2013070045-2 van 11 juli 2013 (doorgenummerde pagina's 56-57), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als relaas van de verbalisant
Ik heb in de controleruimte van het Casino Circus te Zandvoort de camerabeelden bekeken. Ik zag op de beelden een blanke jongen met een zwart trainingsjack van het merk Adidas met drie rode biezen over de mouwen. Hij droeg een petje. Ik zie op de camerabeelden van de situatie op het Gasthuisplein dat de jongen met de kakikleurige broek de jongen met het motiefshirt meerdere vuistslagen in zijn gezicht geeft en hem over het Gasthuisplein heen jaagt. Op een gegeven moment zie ik dat de negroïde jongen zich ook mengt in het gevecht en de jongen met het motiefshirt ook een vuistslag geeft. In de daarop volgende consternatie zie ik dat de jongen met het zwarte Adidasjack de jongen met het lichtkleurige vest meerdere vuistslagen geeft waardoor de jongen op de grond valt.
5. Een in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] , bevoegd opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nummer PL1247 2013070050-2 van 19 juli 2013 (doorgenummerde pagina’s 58-60), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als relaas van de verbalisant
Ik heb een onderzoek ingesteld naar de beelden van het Circus Zandvoort, gelegen aan het Gasthuisplein, veiliggesteld na de vechtpartij op 11 juli 2013 op het Gasthuisplein. Ik zag dat het heldere scherpe beelden betreffen met zicht op het trottoir voor het Circus en een klein gedeelte van het Gasthuisplein.
Omschrijving en nummering personen:
Persoon 7: blanke huidskleur, draagt een zwarte jas met rode strepen op de mouw en een Adidas logo op de linkerborst en Adidas teksten op de heupafzetting en een capuchon met een rode binnenkant en een lichtkleurige pet met motief.
Om 19.14.50 uur zie ik persoon 7 vanaf rechts het beeld in komen met een trappende beweging die hij maakt in de richting van aangever [slachtoffer 1] . Ik zie dat [slachtoffer 1] een afwerende beweging maakt.
Ik zie om 19.14.51 uur dat [slachtoffer 1] wegrent en persoon 7 achter hem aan rent. Ik zie een persoon die ik herken als aangever [slachtoffer 2] er achteraan komen rennen. Om 19.14.52 zie ik dat persoon 3 in de richting rent waar persoon 7 en de aangevers heenrenden.
Ik heb screenshots gemaakt van de beeldopname.
6. Een in de wettelijke vorm door [verbalisant 5] , bevoegd opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nummer PL1247 2013071700-2 van 16 juli 2013 (doorgenummerde pagina’s 68-69), voorzover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als relaas van de verbalisant
Ik heb de beelden uitgekeken die afkomstig waren van de bewakingscamera’s van “Het Circus”.
Ik zag dat de persoon die omschreven staat als persoon 7 de persoon is die ik herken als de jongen die tijdens de staande houding eerder die dag een petje droeg en een donkere trainingsjas met een rode bies. Deze persoon werd door collega [verbalisant 6] herkend als zijnde [verdachte] .
7. Een in de wettelijke vorm door [verbalisant 6] , bevoegd opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nummer PL1247 2013070045-4 van 16 juli 2013 (doorgenummerde pagina’s 70-71), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als relaas van de verbalisant
Van de mishandeling c.q. openlijke geweldpleging op het Gasthuisplein (het hof begrijpt: te Zandvoort op 11 juli 2013) zijn camerabeelden, (camera 4 van het Circus te Zandvoort)
Op de foto’s van de genoemde camerabeelden herken ik jongen nr. 7. Hij is genaamd: [verdachte] , geboren [geboortedatum] -1996.
8. Een in de wettelijke vorm door [verbalisant 7] , bevoegd opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, nummer PL1247 2013070050-7 van 31 juli 2013 (doorgenummerde pagina’s 102-103), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van getuige [getuige]
Op 11 juli 2013 bevond ik mij omstreeks 19.30 uur op het terras in Zandvoort. Ik zag een groep voor het Casino staan. Ik zag dat er twee jongens werden mishandeld, één van de jongens werd door twee personen in elkaar geslagen. Die jongens gingen maar door met slaan en schoppen. Ik zag dat de twee jongens weg wilden gaan en terwijl één van hen op de scooter zat kreeg hij nog een karatetrap in zijn rug.
9. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van22 juli 2014. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
als verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik [slachtoffer 1] heb geslagen.
Hij rende weg en ik rende achter hem aan. Ik raakte hem een aantal keren.”
6. Voorts heeft het Hof met betrekking tot het bewijs van de geweldpleging in vereniging overwogen:
“Vanuit de groep van de verdachte gingen, behalve de verdachte zelf, nog twee jongens op de slachtoffers af. De verdachte heeft, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, de confrontatie met [slachtoffer 1] gezocht. Tegelijkertijd werd [slachtoffer 2] belaagd door de twee andere leden van verdachtes groep. De verdachte maakte aldus deel uit van een dynamisch groepsproces. Hij heeft niet alleen de groep getalsmatig versterkt, maar ook feitelijk geweld gebruik tegen één van de slachtoffers. Hoewel niet iedere geweldshandeling aan de verdachte kan worden gekoppeld, staat vast dat de verdachte en zijn groepsgenoten zich steeds in elkaars onmiddellijke nabijheid hebben bevonden, terwijl zij gezamenlijk op de slachtoffers af zijn gegaan en geen van de jongens zich heeft gedistantieerd van de geweldshandelingen. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte aldus niet alleen geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] , maar tevens een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het door zijn medeverdachten tegen [slachtoffer 2] toegepaste geweld.”
7. Zoals de Hoge Raad reeds overwoog in zijn arrest van 11 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6209 is blijkens de wetsgeschiedenis van het "in vereniging" plegen van geweld sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn.1.Aan deze opvatting houdt de Hoge Raad vast, ook na zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 over de eisen die aan het bewijs van het medeplegen worden gesteld2., en deze opvatting heeft het Hof ook aan zijn oordeel ten grondslag gelegd.
8. De bewijsmiddelen houden voor wat betreft het door verdachte in vereniging gepleegde geweld tegen [slachtoffer 2] het volgende in:
- verdachte maakte deel uit van een groep van drie jongens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gezeten op een snorfiets, tot stoppen dwongen;
- de drie jongens haalden uit naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
- er ontstond een vechtpartij;
- verdachte sloeg [slachtoffer 1] met gebalde vuist twee à drie keer op zijn gezicht, de andere twee jongens sloegen [slachtoffer 2] ;
- verdachte rende achter [slachtoffer 1] aan toen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] wegrenden.
9. Het voorgaande laat zien dat de significante bijdrage van verdachte aan de geweldpleging tegen [slachtoffer 2] hierin bestond dat hij samen met twee anderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot stoppen heeft gedwongen en vervolgens, toen een vechtpartij ontstond, kennelijk [slachtoffer 1] voor zijn rekening heeft genomen, daardoor voor zijn twee kompanen de gelegenheid scheppend zich bezig te houden met [slachtoffer 2] , en dit alles kennelijk als uitvloeisel van het tot stoppen dwingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
10. Tegen deze achtergrond geeft het oordeel van het Hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het voldoende gemotiveerd.
11. Het middel faalt.
12. Het tweede middel houdt in dat het Hof aan de verdachte jeugddetentie heeft opgelegd terwijl verdachte binnen een week na het arrest van het Hof meerderjarig is geworden.
13. In de toelichting op het middel wordt een beroep gedaan op HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:539. In dat arrest overwoog de Hoge Raad:
“2.2 Het dictum van de bestreden uitspraak luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt:
"Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg/Jeugdreclassering.
Bepaalt dat hem hierbij hulp en steun zal worden verleend."
2.3 In aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van de uitspraak in hoger beroep meerderjarig was, had het Hof op grond van het toen toepasselijke art. 77aa, vierde lid, Sr slechts een reclasseringsinstelling als bedoeld in art. 14d, tweede lid, Sr opdracht kunnen verlenen toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de verdachte daarbij hulp en steun te verlenen. De Hoge Raad zal dit verzuim niet herstellen omdat het aan het Hof is om, mede in het licht van de meerderjarigheid van de verdachte, te oordelen over het nut en de noodzaak van het stellen van bijzondere voorwaarden.”
14. Het dictum van het arrest van het Hof, gewezen op 5 augustus 2014, luidt voor zover van belang:
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als. bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd stelt onder toezicht van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland te Haarlem en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te. geven, ook indien dit inhoudt begeleiding door De Waag, dan wel enige andere geëigende instantie.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen.
15. Verdachte is geboren op [geboortedatum] 1996. Hij was ten tijde van de uitspraak van het Hof dus nog niet meerderjarig. Derhalve doet zich hier niet voor het geval dat aan de orde was in het hiervoor aangehaalde HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:539.
16. Ten tijde van het arrest van het Hof, dat ten grondslag lag aan HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:539 en was gewezen op 5 juli 2013, luidde art. 77aa lid 4 Sr:
“Is de veroordeelde meerderjarig dan is artikel 14d, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.”
Ten tijde van het arrest van het Hof in de onderhavige zaak luidde art. 77aa lid 4 Sr:
“Indien de jeugdige de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, kan de rechter een in artikel 14d, tweede lid, bedoelde reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.”
17. Art. 77aa lid 4 is gewijzigd bij de Wet van 27 november 2013, Stb. 2013, 485. De memorie van toelichting op deze wet houdt onder meer in:
“1. Inleiding
Dit wetsvoorstel strekt tot invoering van een adolescentenstrafrecht. Het gaat uit van de mogelijkheid om een sanctie uit het gewone strafrecht toe te passen bij een minderjarige en een sanctie uit het meer pedagogische sanctiepakket van het jeugdstrafrecht bij een jongvolwassene. Het wetsvoorstel gaat uit van maximale flexibiliteit rond de leeftijdsgrens van 18 jaar. Daarbij wordt het volledige sanctiepakket uit het jeugdstrafrecht en het gewone strafrecht voor de bestraffing van criminele adolescenten beschikbaar gesteld. Dit vormt de kern van de wettelijke uitwerking van een strafrecht waarin adolescenten als een afzonderlijke doelgroep zullen worden benaderd. Het geheel van de maatregelen in dit adolescentenstrafrecht is erop gericht de criminele adolescent maximaal te stimuleren een verantwoorde rol in de samenleving op zich te nemen, waarbij hij zich van verder crimineel gedrag zal onthouden. Het kabinet bevordert de toepassing van het sanctiestelsel voor jeugdigen bij jongvolwassenen, wanneer dit gelet op de ontwikkelingsfase van de jongvolwassene, de meest effectieve manier vormt om het gedrag in gunstige zin te beïnvloeden.
Onder adolescenten worden hier verstaan jeugdigen en jongvolwassenen in de leeftijd van 15 tot 23 jaar.3.
(…)
Enkele van deze voorwaarden zijn voor jeugdigen nu geregeld op het niveau van een algemene maatregel van bestuur en gaan in een andere redactie van de voorgestelde wettelijke regeling deel uitmaken. In de wettelijke systematiek en terminologie wordt als algemene voorwaarde gesteld dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht. Dat toezicht wordt geregeld in het voorgestelde artikel 77aa Sr. Dit bepaalt dat de rechter de (jeugd)reclassering de opdracht kan geven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.4.
(…)
Onderdelen S tot en met W en Y
Deze onderdelen hebben betrekking op de voorwaardelijke oplegging van jeugdsancties. Onderdeel S regelt de «time-out» bij de voorwaardelijk opgelegde pij-maatregel. Met het voorgestelde artikel 77z, tweede lid, worden – overigens niet limitatief – de bijzondere voorwaarden opgesomd die bij een voorwaardelijke veroordeling tot een jeugdsanctie kunnen worden gesteld. Enkele van de voorwaarden zijn ontleend aan het Besluit gedragsbeïnvloeding jeugdigen. De rol van de reclassering wordt hierbij anders geduid dan voorheen. Waar werd gesproken over hulp en steun, is het ook ten aanzien van adolescenten passender om te spreken over toezicht en begeleiding. Het gaat immers om verplichte betrokkenheid van de reclassering die toeziet op de naleving van voorwaarden en de adolescent hierbij begeleidt. In de regel zal het hierbij gaan om de jeugdreclassering. Wanneer de adolescent de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, kan de rechter ook een reclasseringstelling voor volwassenen hiermee belasten. Deze wijzigingen zijn vervat in artikel 77aa en in verband daarmee in artikel 77hh (onderdeel Y).”5.
18. Zoals in de memorie van toelichting wordt gesteld wordt het volledige sanctiepakket uit het jeugdstrafrecht en het gewone strafrecht voor de bestraffing van criminele adolescenten - jeugdigen en jongvolwassenen in de leeftijd van 15 tot 23 jaar - beschikbaar gesteld. Art. 77aa lid 4 Sr trok oorspronkelijk een grens in die zin dat in geval een veroordeelde meerderjarig was, artikel 14d, tweede lid, Sr van overeenkomstige toepassing was en dus (alleen) een reclasseringsinstelling voor meerderjarigen kon worden belast met toezicht op de naleving van de voorwaarden. Het nieuwe art. 77aa lid 4 Sr doet niet meer dan mogelijk maken dat ook in geval de jeugdige de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt maar nog minderjarig is een reclasseringsinstelling voor meerderjarigen kan worden opgedragen toezicht te houden op naleving van de voorwaarden. Het Hof heeft kennelijk geen reden gezien van deze faciliteit gebruik te maken.
19. Ook als verdachte ten tijde van de uitspraak meerderjarig zou zijn geweest dwingt het ten tijde van het arrest van het Hof geldende art. 77aa lid 4 Sr dus niet tot de conclusie dat het Hof slechts een reclasseringsinstelling als bedoeld in art. 14d, tweede lid, Sr opdracht had kunnen verlenen toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte daarbij hulp en steun te verlenen.
20. Het middel faalt.
21. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑10‑2015
HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1328. Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge bij HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132.
Kamerstukken II 2012–2013, 33 498, nr. 3, p. 53, 54.