Einde inhoudsopgave
Richtlijn 92/96/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG
Artikel 15 bis
Geldend
Geldend vanaf 07-08-1995
- Bronpublicatie:
29-06-1995, PbEG 1995, L 168 (uitgifte: 18-07-1995, regelingnummer: 95/26/EG)
- Inwerkingtreding
07-08-1995
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-06-1995, PbEG 1995, L 168 (uitgifte: 18-07-1995, regelingnummer: 95/26/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
1.
De Lid-Staten bepalen minimaal
- a)
dat iedere persoon die is toegelaten in de zin van Richtlijn 84/253/EEG(*), en die bij een verzekeringsonderneming de taken verricht zoals bedoeld in artikel 51 van Richtlijn 78/660/EEG(**), artikel 37 van Richtlijn 83/349/EEG of artikel 31 van Richtlijn 85/611/EEG, dan wel een andere wettelijke taak, de verplichting heeft aan de bevoegde autoriteiten snel melding te doen van elk feit of besluit met betrekking tot deze onderneming, waarvan hij bij de uitvoering van die taken kennis heeft gekregen en dat van dien aard is:
- ‒
dat het een inbreuk ten gronde inhoudt op de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen tot vaststelling van de voorwaarden voor vergunning of van specifieke voorschriften betreffende de uitoefening van de werkzaamheden van verzekeringsondernemingen, of
- ‒
dat het de bedrijfscontinuïteit van de verzekeringsonderneming aantast, of
- ‒
dat het leidt tot weigering van de goedkeuring van de jaarrekening of tot het uiten van voorbehouden;
- b)
dat dezelfde verplichting rust op deze persoon ten aanzien van feiten en besluiten waarvan hij kennis zou hebben gekregen bij de uitvoering van taken zoals beschreven onder a), bij een onderneming die uit een zeggenschapsband voortvloeiende nauwe banden heeft met de verzekeringsonderneming waar deze persoon de bovengenoemde taken uitvoert.
2.
Melding te goeder trouw aan de bevoegde autoriteiten door de personen die zijn toegelaten in de zin van Richtlijn 84/253/EEG van in lid 1 bedoelde feiten of besluiten vormt geen inbreuk op ongeacht welke op grond van een contract of van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie, en leidt voor de betrokken personen tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid.