Zonder weergave van de door de griffier doorgestreepte stukken en/of tussen haken geplaatste stukken, die ter terechtzitting (kennelijk, zie p. 3 voetnoot 2 van de cassatieschriftuur) niet zijn voorgehouden. De voetnoten zijn weergegeven in een afwijkende nummering.
HR, 20-03-2018, nr. 15/05745
ECLI:NL:HR:2018:371
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-03-2018
- Zaaknummer
15/05745
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:371, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑03‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:7
ECLI:NL:PHR:2018:7, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑01‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:371
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, art. 300.2 Sr. Uos over de betrouwbaarheid van verklaringen van aangever en drie getuigen. Het Hof is in zijn arrest van dit uos afgeweken door het onder 1 bewezenverklaarde te doen steunen op o.m. deze verklaringen, maar heeft i.s.m. art. 359.2 Sv niet i.h.b. de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid, terwijl die redenen ook niet in voldoende mate blijken uit de gebezigde b.m. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359.8 Sv nietigheid tot gevolg. Volgt gedeeltelijke vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
20 maart 2018
Strafkamer
nr. S 15/05745
TBO/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 9 november 2015, nummer 22/001429-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de beslissingen van het Hof met betrekking tot het onder 1. tenlastegelegde en de strafoplegging en in zoverre tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzing of terugwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde en het vierde middel
2.1.
De middelen klagen dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de betrouwbaarheid van de door [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [verbalisant 3] afgelegde verklaringen. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 08 maart 2013 te Gouda opzettelijk [betrokkene 1] tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal verhoor benadeelde d.d. 7 mei 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1620 2013033229-13 (blz. 102 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 7 mei 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Op 8 maart 2013 fietste ik omstreeks 21.45 uur op de Walvisstraat te Gouda en zag ik [verdachte] lopen. Ik riep ꞌhoiꞌ naar [verdachte] en hij riep terug dat ik moest wachten. Ik wilde niet wachten, dus ik reed gewoon door. Op dat moment zag ik in de Walvisstraat alleen [verdachte] en niemand anders. Toen ik doorfietste, voelde ik plots een enorme klap aan de linkerzijde van mijn hoofd, waardoor ik viel. Ik raakte direct buiten westen.
2. Een proces-verbaal verhoor aangever/slachtoffer d.d. 31 augustus 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1620-2013033229-17 (blz. 104 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 31 augustus 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik was op 8 maart 2013 te Gouda. Onderweg naar huis kwam ik [verdachte] tegen. [verdachte] liep op de stoep en ik reed over de weg in dezelfde richting. Toen ik langs hem reed riep hij mij, maar ik wilde niet stoppen. Ik zag dat [verdachte] vanaf de stoep naar mij toe rende. Daarna kreeg ik gelijk die harde klap tegen mijn hoofd. Dit was aan de linkerkant van mijn hoofd, de kant waar [verdachte] vandaan kwam.
3. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, nr. 2013.09.12.008, d.d. 17 januari 2014, opgemaakt en ondertekend door de NFI-deskundige B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensisch arts KNMG. Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze deskundige:
De volgens informatie in het medisch dossier en op de CT-scan van de hersenen bij [betrokkene 1] waargenomen letsels berusten op meerdere ꞌhersenbloedingenꞌ, bestaande uit een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies links, mogelijk een bloeding onder het zachte hersenvlies en gebieden van hersenkneuzing met verplaatsing van hersenstructuren van links naar rechts. Al deze letsels kunnen volgens de geconsulteerde radioloog worden verklaard door tenminste één uitwendig mechanisch botsende geweldinwerking op het hoofd. Volgens informatie uit de ontslagbrief van het Medisch Centrum Haaglanden was bij [betrokkene 1] na de neurochirurgische behandeling de gedeeltelijke motorische verlamming aan de rechterzijde en het spreken verbeterd. Hij zou echter een spraakstoornis hebben behouden.
4. Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 9 juli 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1623-2013033229-16 (blz. 128 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 9 juli 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Ik heb een kennis, goede vriend, die ik alleen bij zijn voornaam [betrokkene 1] ken. Het is een Somalische man. Een goede kennis vertelde mij dat [verdachte] [betrokkene 1] zeer zwaar geslagen had. Ik hoorde dat [betrokkene 1] die nacht bij [betrokkene 3] was geweest. [betrokkene 3] woont op de Walvisstraat. [verdachte] was daar ook geweest. Toen [betrokkene 1] was weggegaan, zou [verdachte] hem zijn nagelopen en hebben geslagen. Later die dag kwam [verdachte] mij met trots vertellen dat hij op de Walvisstraat iemand had geslagen. Hij vertelde dat hij hem achterna was gegaan en hem een dreun had gegeven.
5. Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 24 september 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1620-2013033229-20 (blz. 130 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 24 september 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :
Op een avond werd ik door [verdachte] gebeld. Hij klonk overstuur. Ik heb hem opgehaald in Gouda. Toen vertelde hij dat hij betrokken was geweest bij een vechtpartij en dat dat niet goed was afgelopen. Hij vertelde dat die man bewusteloos was.
6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 september 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1620-2013033229-26 (blz. 134 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 30 september 2013 belde ik met [betrokkene 4] . Ik hoorde haar zeggen dat ze die avond door [verdachte] was gebeld met de mededeling dat zij hem moest ophalen. Toen ze [verdachte] bij het instappen zag, was hij heel hyper, hij sprak snel en zijn stemhoogte was ook anders. Een week na het voorval hoorde [betrokkene 4] van [verdachte] dat die jongen waarmee hij had gevochten in het ziekenhuis lag.
7. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1623-201033229-12 (blz. 140). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 28 maart 2013 sprak [verdachte] mij aan. Tijdens het daaropvolgende gesprek zei ik dat hij door zijn reputatie van geweldpleger anderen angst inboezemde. [verdachte] vroeg mij: ꞌWaarom angst?ꞌ Hierop antwoordde ik hem dat hij 2 gezichten had en letterlijk kon doorslaan. Ik hoorde dat [verdachte] hierop vroeg: ꞌWanneer dan?ꞌ Ik antwoordde hem met: ꞌToen op de Walvisstraat.ꞌ Ik hoorde dat [verdachte] hierop antwoordde: ꞌDat ik die ene sloeg?ꞌ."
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de in het procesdossier gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"Bewijsbaarheid feit 1
Wat betreft de vermeende zware mishandeling / eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge van [betrokkene 1] het volgende.
1. In deze kwestie is er aan belastend bewijs de verklaring van aangever, het bij hem vastgestelde letsel en een aantal "van horen zeggen" verklaringen. Er zijn geen getuigen die verklaren de beweerdelijke mishandeling van [betrokkene 1] te hebben gezien. Voorts ontkent [verdachte] dat hij [betrokkene 1] heeft mishandeld.
2. [betrokkene 1] legt pas een kleine twee maanden nadat hij op straat is gevonden zijn eerste verklaring af bij de politie. Hierna volgen nog een drietal verklaringen bij de politie. In de eerste verklaring van 7 mei 2013 stelt hij dat niet heeft gezien dat [verdachte] hem de klap gaf, maar dat hij het geweest moest zijn want hij was de enige in de Walvisstraat. Een aanname van het daderschap van [verdachte] dus. In de volgende verklaringen is er geen sprake meer van een aanname, maar van vermeende zekerheid dat [verdachte] hem een klap zou hebben gegeven. Gelet op de eerste verklaring van [betrokkene 1] dient te worden geconcludeerd dat [betrokkene 1] aanvankelijk helemaal niet zeker wist dat [verdachte] hem heeft geslagen. Voorts is opvallend dat [betrokkene 1] aangeeft dat hij grote gedeelten van zijn geheugen kwijt is.
3. Er zijn daarnaast nog meer vraagtekens te plaatsen bij de verklaring van [betrokkene 1] . Een belangrijk gegeven is het bijzonder hoge alcoholpromillage dat bij hem is geconstateerd. Een dusdanig hoog alcoholpromillage dat er wordt gesproken over een alcoholintoxicatie. Zoals bekend is, heeft het gebruik van alcohol invloed op het geheugen.
Het is daarom de vraag hoe betrouwbaar de herinnering is die [betrokkene 1] meent te hebben van de gebeurtenissen die avond.
4. Van belang is voorts het gegeven dat [betrokkene 1] enige tijd in coma heeft gelegen, waardoor hij pas een kleine twee maanden na het vermeende incident in staat was om een verklaring bij de politie af te leggen. Het geconstateerd hersenletsel kan zijn geheugen hebben aangetast. Daarnaast kan ook door tijdsverloop zijn herinnering aan hetgeen is gebeurd zijn beïnvloed.
5. Voorts kan niet worden uitgesloten dat hij, onbewust of bewust door anderen is beïnvloed. Er gaan vele roddels over deze zaak de ronde en de mogelijkheid bestaat dat [betrokkene 1] die roddels heeft gehoord en dat dit zijn vermeende herinnering aan wat er die avond is gebeurd heeft beïnvloed. In zijn verhoor bij de rhc geeft [betrokkene 1] aan dat de politie hem heeft verteld wat er is gebeurd. Daarna verklaart hij dat zijn neef [betrokkene 8] hem heeft verteld wat er is gebeurd. Kortom, er staat zwart op wit dat er bewust dan wel onbewust sprake is geweest van beïnvloeding.
6. Er zitten verschillen tussen de door [betrokkene 1] bij de politie afgelegde verklaringen en de verklaring die hij aflegde bij de raadsheer-commissaris. Bij de politie verklaart hij dat [verdachte] niet bij de verjaardag van zijn neef was geweest; bij de rhc verklaart hij dat [verdachte] hier wel was geweest. Bij de politie verklaart hij dat hij niet bij [betrokkene 3] is geweest en naar zijn idee niet bij [betrokkene 3] aan de deur is geweest. Hij verklaart helemaal niet over contact op die avond met [betrokkene 3] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] . Bij de rhc verklaart hij dat hij langs het huis van [betrokkene 3] fietste, dat hij aldaar aan de deur was geweest en naar deze personen zwaaide en dat [verdachte] voor de deur stond te bellen. Compleet nieuwe details dus. In zijn aangifte bij de politie wordt gemeld dat [verdachte] door de Walvisstraat liep; in het verhoor bij de rhc staat [verdachte] te bellen. Ook verklaart [betrokkene 1] bij de politie dat hij geslagen is in de Walvisstraat; bij de rhc is dit de Bockenbergstraat geworden.
7. Duidelijk is voorts dat de verklaring van [betrokkene 1] over het verloop van de avond van 8 maart 2013 niet klopt. Zoals gezegd, [betrokkene 1] verklaart dat hij niet op bezoek is geweest bij [betrokkene 3] , terwijl dit wel blijkt uit de verklaringen van [betrokkene 3] , [betrokkene 7] en [verdachte] . [betrokkene 1] verklaart dat die avond [betrokkene 6] en [betrokkene 5] binnen zaten bij [betrokkene 3] . Uit de verklaringen van de gebroeders [betrokkene 5 en 7] , [betrokkene 6] , [betrokkene 3] en [verdachte] blijkt dat dit niet klopt.
Dat [betrokkene 1] verklaart niet bij [betrokkene 3] te zijn binnen geweest, maakt dat er ernstige getwijfeld dient te worden of de rest van zijn herinnering aan die avond dan wel kloppend is. Wat duidelijk is, is dat het verhaal van [betrokkene 1] dat hij door de Walvisstraat fietste en toen [verdachte] plotseling tegenkwam, niet klopt. In zijn verhaal bij de rhc blijkt dit eigenlijk ook wel. Hij komt aan de deur van [betrokkene 3] ; [verdachte] staat voor dit huis te telefoneren; [betrokkene 1] zwaait naar de aanwezigen in de woning en [betrokkene 1] gaat verder. Een geheel andere gang van zaken dan het fietsen door de Walvisstraat, worden aangeroepen door [verdachte] en dan een harde klap voelen.
8. Wat voorts maakt dat er ernstig getwijfeld dient te worden aan de juistheid van de verklaring van [betrokkene 1] , is dat [betrokkene 1] verklaart dat hij van zijn fiets is geslagen, maar voorts verklaart dat zijn fiets niet beschadigd is geraakt. De mensen die [betrokkene 1] op straat aantreffen, [betrokkene 9] en de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaren überhaupt niet dat zij een fiets zien liggen. [verdachte] verklaart dat de fiets van [betrokkene 1] nog tegen de woning van [betrokkene 3] aan stond. Er is in ieder geval geen ondersteunend voor het verhaal van [betrokkene 1] aangaande de fiets in het dossier te vinden.
9. Daarnaast zou men verwachten dat er uiterlijk waarneembaar letsel te zien geweest zou moeten zijn, indien [betrokkene 1] daadwerkelijk met een harde klap tegen zijn hoofd van zijn fiets zou zijn geslagen. Men zou in dat geval in ieder geval een enorme bult, blauwe plekken of een bloedende wond verwachten. Agenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben geen letsel waargenomen op het hoofd of het gezicht van [betrokkene 1] . Ook in het ziekenhuis heeft men geen uitwendig letsel waargenomen en gaat men daarom aanvankelijk uit van een alcoholintoxicatie. In het NFI rapport staat vermeld dat de radioloog verklaart dat er weliswaar twee zwellingen te zien waren op het hoofd, maar dat deze ook veroorzaakt kunnen zijn door een lokale zwelling bijvoorbeeld als gevolg van puistjes. Dit laatste zal ongetwijfeld het geval zijn geweest aangezien, zoals reeds te berde is gebracht, noch de politie noch het ziekenhuis iets heeft waargenomen dat duidt op geweld van buitenaf. Volgens de radioloog was niet vast te stellen waar op het hoofd de geweldinwerking zou zijn geweest, dus er is geen ondersteuning gevonden voor de lezing van [betrokkene 1] dat hij op de linkerkant van het hoofd is getroffen door een vermeende klap. Daarnaast, en dat is van absoluut doorslaggevend belang, kan niet worden vastgesteld of het letsel is opgelopen door vallen of slaan. Dit gegeven, in combinatie met het bijzonder hoge alcoholpromillage van [betrokkene 1] maken dat een val als gevolg van alcoholmisbruik een zeer plausibele verklaring is voor zijn letsel.
(...)
12. Dan is er de verklaring van [betrokkene 2] . Deze verklaring klopt aantoonbaar niet. [betrokkene 2] stelt dat de broertjes [betrokkene 5 en 7] bij [betrokkene 3] waren geweest in de nacht van vrijdag op zaterdag, doch uit de verklaringen van [betrokkene 5] , [betrokkene 7] , [betrokkene 3] en [verdachte] blijkt dat [betrokkene 5] hier niet bij was.
Wat ook niet klopt is dat [betrokkene 2] stelt dat dit gesprek op 10 maart 2013 plaatsvond. Hij heeft het namelijk over een zondagochtend dat hij hoorde dat de nacht er voor [betrokkene 1] zou zijn mishandeld op de Walvisstraat, dus dat moet 10 maart 2013 zijn geweest. [betrokkene 2] verklaart dat hij toen al aan [verdachte] wist te melden dat [betrokkene 1] op de intensive care te Den Haag lag en dat zijn schedel was gelicht, terwijl de operatie aan de schedel pas in de avond van 10 maart 2013 plaatsvond en duurde tot ongeveer 23.30 uur / 0.00 uur. Het lijkt schier onmogelijk dat een buitenstaander als [betrokkene 2] deze info al op 10 maart 2013 wist te melden. Dit gesprek kan dus niet op 10 maart 2013 hebben plaatsgevonden.
Voorts blijkt uit het verhaal van [betrokkene 2] niet dat [verdachte] aan hem heeft verteld dat het [betrokkene 1] was die hij zou hebben mishandeld, terwijl zowel [verdachte] en [betrokkene 2] [betrokkene 1] kennen. Hij zou slechts hebben aangegeven een persoon te hebben mishandeld op de Walvisstraat. Hij heeft niet verteld wie die persoon was, wanneer die persoon zou zijn geslagen en op welke wijze hij zou zijn geslagen en waar hij hem zou hebben geraakt. Nu wil het geval dat [verdachte] eerder is veroordeeld voor een mishandeling op de Walvisstraat, blijkt onder meer uit het relaas van de wijkagent. Als dit al verteld zou zijn, dan zou het verhaal van [verdachte] daarover gegaan kunnen zijn.
Wat opvallend is aan het verhaal van [betrokkene 2] is dat hij stelt dat hij reeds op 10 maart 2013 weet zou hebben gehad van het vermeende daderschap van [verdachte] van de mishandeling van zijn goede vriend [betrokkene 1] , zoals [betrokkene 1] wordt genoemd, maar dat hij pas op 9 juli 2013 met de politie hierover praat. Daarnaast komt het verhaal wat [verdachte] aan [betrokkene 2] zou hebben verteld niet overeen met de gang van zaken zoals [betrokkene 1] die schetst. [verdachte] verklaart niets over het slaan van de fiets van [betrokkene 1] terwijl volgens [betrokkene 1] dat is wat er zou zijn gebeurd.
In een latere verklaring van [betrokkene 2] staat vermeld dat [betrokkene 2] en [verdachte] gezamenlijk televisie kijken naar TV West waarbij op dat moment de vermeende mishandeling van [betrokkene 1] wordt behandeld. Opvallend is dat volgens [betrokkene 2] [verdachte] hier heel relaxed over bleef en niets over die zaak te melden had.
Uit het getuigenverhoor bij de rhc blijkt ook dat de politie met [betrokkene 2] een allerminst stabiele getuige ten tonele heeft gebracht. Wijkagent [verbalisant 3] moet ongetwijfeld op de hoogte zijn geweest van het feit dat [betrokkene 2] labiel is en stemmen hoort, maar daarover is helemaal niets gerelateerd. Gelukkig blijkt uit het getuigenverhoor bij de rhc dat [betrokkene 2] bijzonder warrig is en maar liefst drie stemmen hoort, waarvan er een zegt wat hij moet doen, de ander waarschuwt hem en de derde stem lijkt op die van een oom van hem en die "steekt de gek" met hem aldus [betrokkene 2] . [betrokkene 2] gebruikt medicatie tegen zijn stemmen en heeft bij een tweetal instellingen voor psychische hulp gelopen. Niet bepaald een persoon op wiens woord men kan varen; laat staan een persoon op wiens woord men een veroordeling mede moet willen baseren. Bij de rhc verklaart hij dat hij het verhaal van de mishandeling van [betrokkene 1] enkel van andere mensen heeft gehoord en niet van [verdachte] . Voorts vond het verhoor door [verbalisant 3] plaats op een moment dat [betrokkene 2] ruzie had met [verdachte] hetgeen [verbalisant 3] volgens [betrokkene 2] ook wist. [betrokkene 2] verklaart dat het kan zijn dat hij de beschuldiging aan het adres van [verdachte] uit zijn hoofd gefloten kan hebben. Bij de rhc verklaart hij dat hij weken na het incident met [betrokkene 1] van het incident vernam. Binnen een week daarna vernam hij dat het om [betrokkene 1] zou gaan. Hij had van [betrokkene 8] gehoord dat het om [betrokkene 1] zou gaan. Onthullingen die allemaal haaks staan op de eerdere verklaringen bij de politie.
13. Dan de verklaringen van [betrokkene 4] . Allereerst staat geenszins vast dat het verhaal, waarover [betrokkene 4] vertelt, heeft gespeeld op 8 maart 2013. Zij vertelt over een avond waarop zij is gebeld door [verdachte] , waarna zij hem heeft opgehaald en hij heeft verteld over een vechtpartij. Zij verklaart dat zij niet weet of het de avond is waar de politie op doelt. Het staat dus helemaal niet vast dat het ophalen heeft plaatsgevonden op 8 maart 2013. Van groot belang is dat [betrokkene 4] in haar verhoor bij de rhc verklaart dat de data in haar verklaringen van de politie afkwamen. Als dit ophalen al zou zijn gebeurd, is het wellicht op een geheel andere avond geweest. Daarnaast werd zij wel vaker door [verdachte] gebeld, zoals door haar en ook door [verdachte] is verklaard, dus dat zij is gebeld door [verdachte] is niet exemplarisch voor specifiek de 8ste maart 2013.
Wat er volgens haar door [verdachte] zou zijn verteld kan heel wel mogelijk over een geheel andere situatie gaan op een andere datum zijn gegaan. De politie blijft in de verhoren er op hameren dat dit zich heeft afgespeeld op 8 maart 2013, waardoor het lijkt daarover te gaan maar dit blijkt niet evident uit de verklaring van [betrokkene 4] .
Een belangrijke aanwijzing dat het om een andere datum moet gaan is het feit dat [betrokkene 4] verklaart dat zij die avond is gebeld door [verdachte] , dat zij hem heeft opgepikt en langs het huis van [betrokkene 2] heeft gebracht. [betrokkene 2] is overigens [betrokkene 2] , ook getuige in deze zaak, die woonachtig is aan de [a-straat 1] te Gouda. [betrokkene 2] heeft niets verklaard over dat op de avond van de vermeende mishandeling
[verdachte] bij hem thuis zou zijn geweest. Er is hier door de politie ook niet naar gevraagd. [betrokkene 4] stelt dat zij na een kwartier telefonisch contact met hem heeft opgenomen omdat het haar te lang duurde en dat [verdachte] toen de woning is uitgekomen. Dit uitgaande telefoongesprek van [betrokkene 4] naar [verdachte] heeft niet plaatsgevonden op 8 maart 2013. Er zijn die avond geen binnenkomende gesprekken van [betrokkene 4] op het telefoonnummer van [verdachte] gekomen. Het enige objectieve waaraan de verklaring van [betrokkene 4] kan worden getoetst, te weten de uitdraai van de gsm-gesprekken van het vermeende nummer van [verdachte] wijst dus uit dat of de verklaring van [betrokkene 4] niet klopt of hetgeen zij vertelt heeft plaatsgevonden op een andere datum dan 8 maart 2013.
Daar komt bij dat het verhaal dat [verdachte] haar zou hebben verteld niet overeenkomt met wat [betrokkene 1] stelt dat hem is overkomen. [verdachte] zou op stap zijn geweest met [betrokkene 7] . Uit de verklaringen van [betrokkene 3] , [betrokkene 7] en [verdachte] blijkt dat zij niet op stap waren doch bij [betrokkene 3] thuis zaten. Daarnaast zou er een mes in het spel zijn geweest. Dit komt uit geen enkele verklaring naar voren en er is ook geen mes bij [betrokkene 1] aangetroffen. Voorts zou [verdachte] deze persoon op zijn kaak hebben geslagen. Het verhaal over de kaak komt niet naar voren in het verhaal van [betrokkene 1] en er is bij [betrokkene 1] geen enkel letsel op zijn kaak geconstateerd. Voorts zou [verdachte] aan [betrokkene 4] hebben verteld dat degene die hij zou hebben geslagen met een plaat in het hoofd uit het ziekenhuis zou zijn gekomen. Dit klopt ook niet aangezien [betrokkene 1] niet met een plaat in het hoofd uit het ziekenhuis is gekomen.
Voorts kan niet worden uitgesloten dat [betrokkene 4] in haar verklaringen bewust of onbewust is beïnvloed doordat zij door de politie is gewezen op een website waarop stond beschreven dat men iemand zocht voor blijkbaar de mishandeling van [betrokkene 1] . Dat zij door die website is beïnvloed sluit zij zelf ook niet uit. Bij de rhc verklaart zij dat [verdachte] haar zou hebben verteld dat hij iemand van de fiets had geslagen, terwijl zij hier met geen woord over heeft gerept in haar politieverklaring. Zij kan niet uitsluiten dat zij die informatie van de website heeft.
14. Het proces-verbaal van [verbalisant 3] aangaande het vermeende gesprek met [verdachte] over een mishandeling op de Walvisstraat is apert onbetrouwbaar. Hij heeft zes weken na een toevallig gesprekje met [verdachte] een proces-verbaal opgesteld waarin dit gesprek zo ongeveer woord voor woord wordt beschreven, terwijl niet is gebleken dat er aantekeningen zijn gemaakt en er ook geen mutatie van dat gesprek was gemaakt die later door [verbalisant 3] werd uitgewerkt. Juist wat betreft de precieze woordkeuze is van belang dat dit zo gedetailleerd en kloppend mogelijk wordt weergegeven. Het wil er bij de verdediging niet in dat dit zes weken na dato nog volkomen juist kan worden weergegeven zonder enige vorm van geheugensteun. Voorts geeft Van [verbalisant 3] in zijn verklaring bij de rhc aan dat het in het jaar 2013 slecht gesteld was met zijn geheugen: hij verklaart dat hij dat jaar niet fulltime werkte in verband met zijn gezondheid. Het was een heel chaotisch jaar geweest. Hij was ziek en vandaar had hij niet de gebruikelijke herinnering. Daarnaast is hetgeen is opgeschreven door [verbalisant 3] een interpretatie van [verbalisant 3] : hij denkt te weten wat [verdachte] daadwerkelijk bedoeld zou hebben zonder het te zeggen. Van [verbalisant 3] begeeft zich daarmee in bewijsrechtelijk opzicht op bijzonder dun ijs.
(...)
16. Er dient een vrijspraak te volgen aangezien er geen overtuigend bewijs is. Op de betrouwbaarheid van de aangifte van [betrokkene 1] valt het nodige af te dingen; er zijn geen fysieke bewijzen die eenduidig wijzen op een mishandeling; [betrokkene 1] bevond zich in een kennelijke staat van dronkenschap hetgeen een tragische val van [betrokkene 1] bijzonder aannemelijk maakt en er zijn geen getuigen terwijl [verdachte] ontkent.
(...)"
2.3.
Hetgeen door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht met betrekking tot de betrouwbaarheid van de door [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [verbalisant 3] afgelegde verklaringen, kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door het onder 1 bewezenverklaarde te doen steunen op onder meer deze verklaringen, maar heeft, in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid, terwijl die redenen ook niet in voldoende mate blijken uit de onder 3.2.2 weergegeven bewijsmiddelen. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
2.4.
De middelen slagen.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vijfde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2018.
Conclusie 09‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Uos t.a.v. betrouwbaarheid verklaring aangever, die “direct” buiten bewustzijn raakte. Vernietiging.
Nr. 15/05745 Zitting: 9 januari 2018 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 9 november 2015 door het gerechtshof Den Haag ter zake van 1. “mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft” 2. “medeplegen van zware mishandeling” en 3. “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals in het arrest bepaald. Tot slot heeft het hof de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde straf in de zaak met parketnummer 09-720624-12 gelast.
Namens de verdachte is cassatieberoep ingesteld. Hiertoe heeft mr. M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
De middelen één tot en met vier betreffen de bewezenverklaring van het hiervoor onder 1. genoemde feit 1 en rechtvaardigen een gezamenlijke behandeling. Derhalve zal ik eerst de bewezenverklaring, de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en – voor zover relevant - het verhandelde ter terechtzitting in appel weergeven.
Bewezenverklaring, bewijsmotivering en gevoerde verweren
4.1. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 1. het volgende bewezenverklaard:
“hij op of omstreeks 08 maart 2013 te Gouda opzettelijk een persoon (te weten [betrokkene 1] ), op/tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen althans heeft (om)geduwd ten gevolge waarvan [betrokkene 1] met zijn hoofd tegen het wegdek is gevallen), ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.”
4.2. Blijkens de aanvulling op het verkorte arrest heeft het hof deze bewezenverklaring doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal verhoor benadeelde d.d. 7 mei 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1620 2013033229-13 (blz. 102 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven-:
als de op 7 mei 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Op 8 maart 2013 fietste ik omstreeks 21.45 uur op de Walvisstraat te Gouda en zag ik [verdachte] lopen. Ik riep 'hoi' naar [verdachte] en hij riep terug dat ik moest wachten. Ik wilde niet wachten, dus ik reed gewoon door. Op dat moment zag ik in de Walvisstraat alleen [verdachte] en niemand anders. Toen ik doorfietste, voelde ik plots een enorme klap aan de linkerzijde van mijn hoofd, waardoor ik viel. Ik raakte direct buiten westen.
2. Een proces-verbaal verhoor aangever/slachtoffer d.d.
31 augustus 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL162O-2013033229-17 (blz. 104 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 31 augustus 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik was op 8 maart 2013 te Gouda. Onderweg naar huis kwam ik [verdachte] tegen. [verdachte] liep op de stoep en ik reed over de weg in dezelfde richting. Toen ik langs hem reed riep hij mij, maar ik wilde niet stoppen.
Ik zag dat [verdachte] vanaf de stoep naar mij. toe rende. Daarna kreeg ik gelijk die harde klap tegen mijn hoofd. Dit was aan de linkerkant van mijn hoofd, de kant waar [verdachte] vandaan kwam.
3. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut,
nr. 2013-. 09.12.008, d.d. 17 januari 2014, opgemaakt en ondertekend door de NFI-deskundige B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensisch arts KNMG. Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze deskundige:
De volgens informatie in het medisch dossier en pp de CT-scan van de hersenen bij [betrokkene 1] waargenomen letsels berusten op meerdere 'hersenbloedingen', bestaande uit een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies links, mogelijk een bloeding onder het zachte hersenvlies en gebieden van hersenkneuzing met verplaatsing van hersenstructuren, van links naar rechts. Al deze letsels kunnen volgens de geconsulteerde radioloog worden verklaard door tenminste één uitwendig mechanisch botsende geweldinwerking op het hoofd. Volgens informatie uit de ontslagbrief van het Medisch Centrum Haaglanden was bij [betrokkene 1] na de neurochirurgische behandeling de gedeeltelijke motorische verlamming aan de rechterzijde en het spreken verbeterd. Hij zou echter een spraakstoornis hebben behouden.
4. Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 9 juli 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1623-2013033229- 16 (blz.--.128 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 9 juli 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Ik heb een kennis, goede vriend, die ik alleen bij zijn voornaam [betrokkene 1] ken. Het is een Somalische man. Een goede kennis vertelde mij dat [verdachte] [betrokkene 1] zeer zwaar geslagen had. Ik hoorde dat [betrokkene 1] die nacht bij [betrokkene 3] was geweest. [betrokkene 3] woont op de Walvisstraat. [verdachte] was daar ook geweest. Toen [betrokkene 1] was weggegaan, zou [verdachte] hem zijn nagelopen en hebben geslagen. Later die dag kwam [verdachte] mij met trots vertellen dat hij op de Walvisstraat iemand had geslagen. Hij vertelde dat hij hem achterna was gegaan en hem een dreun had gegeven.
5. Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 24 september 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1620- 2013033229-20 (blz. 130 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als de op 24 september 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
Op een avond werd ik door [verdachte] gebeld. Hij klonk overstuur. Ik heb hem opgehaald in Gouda. Toen vertelde hij dat hij betrokken was geweest bij een vechtpartij en dat dat niet goed was afgelopen. Hij vertelde dat die man bewusteloos was.
6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 september 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1620- 2013033229-26 (blz. 134 e.v.). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 30 september 2013 belde ik met [betrokkene 4] . Ik hoorde haar zeggen dat ze die avond door [verdachte] was gebeld met de mededeling dat zij hem moest ophalen. Toen ze [verdachte] bij het instappen zag, was hij heel hyper, hij sprak snel en zijn stemhoogte was ook anders. Een week na het voorval hoorde [betrokkene 4] van [verdachte] dat die jongen waarmee hij had gevochten in het ziekenhuis lag.
7. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 mei 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1623-201033229- 12 (blz. 140). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 28 maart 2013 sprak [verdachte] mij aan. Tijdens het daaropvolgende gesprek zei ik dat hij door zijn reputatie van geweldpleger anderen angst inboezemde. [verdachte] vroeg mij: 'Waarom angst?'
Hierop antwoordde ik hem dat hij 2 gezichten had en letterlijk kon doorslaan. Ik hoorde dat [verdachte] hierop vroeg: 'Wanneer dan?' Ik antwoordde hem met:
'Toen op de Walvisstraat.' Ik hoorde dat [verdachte] hierop antwoordde: 'Dat ik die ene sloeg?'.”
4.3.
Door het hof zijn geen nadere bewijsoverwegingen gewijd aan het onder 1. Bewezenverklaarde feit.
4.4.
Blijkens de aan het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 26 oktober 2015 gehechte pleitnotitie heeft de raadsman in hoger beroep – voor zover relevant – het volgende aangevoerd:1.
“Bewijsbaarheid feit 1
Wat betreft de vermeende zware mishandeling / eenvoudige mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge van [betrokkene 1] het volgende.
1. In deze kwestie is er aan belastend bewijs de verklaring van aangever, het bij hem vastgestelde letsel en een aantal “van horen zeggen” verklaringen. Er zijn geen getuigen die verklaren de beweerdelijke mishandeling van [betrokkene 1] te hebben gezien. Voorts ontkent [verdachte] dat hij [betrokkene 1] heeft mishandeld.
2. [betrokkene 1] legt pas een kleine twee maanden nadat hij op straat is gevonden zijn eerste verklaring af bij de politie. Hierna volgen nog een drietal verklaringen bij de politie. In de eerste verklaring van 7 mei 2013 stelt hij dat niet heeft gezien dat [verdachte] hem de klap gaf, maar dat hij het geweest moest zijn want hij was de enige in de Walvisstraat. Een aanname van het daderschap van [verdachte] dus. In de volgende verklaringen is er geen sprake meer van een aanname, maar van vermeende zekerheid dat [verdachte] hem een klap zou hebben gegeven. Gelet op de eerste verklaring van [betrokkene 1] dient te worden geconcludeerd dat [betrokkene 1] aanvankelijk helemaal niet zeker wist dat [verdachte] hem heeft geslagen. Voorts is opvallend dat [betrokkene 1] aangeeft dat hij grote gedeelten van zijn geheugen kwijt is.
3. Er zijn daarnaast nog meer vraagtekens te plaatsen bij de verklaring van [betrokkene 1] . Een belangrijk gegeven is het bijzonder hoge alcoholpromillage dat bij hem is geconstateerd. Een dusdanig hoog alcoholpromillage dat er wordt gesproken over een alcoholintoxicatie. Zoals bekend is, heeft het gebruik van alcohol invloed op het geheugen
(…).
Het is daarom de vraag hoe betrouwbaar de herinnering is [betrokkene 1] meent te hebben van de gebeurtenissen die avond en
(…).
4. Van belang is voorts het gegeven dat [betrokkene 1] enige tijd in coma heeft gelegen, waardoor hij pas een kleine twee maanden na het vermeende incident in staat was om een verklaring bij de politie af te leggen. Het geconstateerd hersenletsel kan zijn geheugen hebben aangetast. Daarnaast kan ook door tijdsverloop zijn herinnering aan hetgeen is gebeurd zijn beïnvloed.
5. Voorts kan niet worden uitgesloten dat hij, onbewust of bewust door anderen is beïnvloed. Er gaan vele roddels over deze zaak de ronde en de mogelijkheid bestaat dat [betrokkene 1] die roddels heeft gehoord en dat dit zijn vermeende herinnering aan wat er die avond is gebeurd heeft beïnvloed. In zijn verhoor bij de rhc geeft [betrokkene 1] aan dat de politie hem heeft verteld wat er is gebeurd. Daarna verklaart hij dat zijn neef [betrokkene 8] hem heeft verteld wat er is gebeurd. Kortom, er staat zwart op wit dat er bewust dan wel onbewust sprake is geweest van beïnvloeding.
6. Er zitten verschillen tussen de door [betrokkene 1] bij de politie afgelegde verklaringen en de verklaring die hij aflegde bij de raadsheer-commissaris. Bij de politie verklaart hij dat [verdachte] niet bij de verjaardag van zijn neef was geweest; bij de rhc verklaart hij dat [verdachte] hier wel was geweest. Bij de politie verklaart hij dat hij niet bij [betrokkene 3] is geweest en naar zijn idee niet bij [betrokkene 3] aan de deur is geweest. Hij verklaart helemaal niet over contact op die avond met [betrokkene 3] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] . Bij de rhc verklaart hij dat hij langs het huis van [betrokkene 3] fietste, dat hij aldaar aan de deur was geweest en naar deze personen zwaaide en dat [verdachte] voor de deur stond te bellen. Compleet nieuwe details dus. In zijn aangifte bij de politie wordt gemeld dat [verdachte] door de Walvisstraat liep; in het verhoor bij de rhc staat [verdachte] te bellen. Ook verklaart [betrokkene 1] bij de politie dat hij geslagen is in de Walvisstraat; bij de rhc is dit de Bockenbergstraat geworden.
7. Duidelijk is voorts dat de verklaring van [betrokkene 1] over het verloop van de avond van 8 maart 2013 niet klopt. Zoals gezegd, [betrokkene 1] verklaart dat hij niet op bezoek is geweest bij [betrokkene 3] , terwijl dit wel blijkt uit de verklaringen van [betrokkene 3] , [betrokkene 7] en [verdachte] . [betrokkene 1] verklaart dat die avond [betrokkene 6] en [betrokkene 5] binnen zaten bij [betrokkene 3] . Uit de verklaringen van de gebroeders [betrokkene 5 en 7] , [betrokkene 6] , [betrokkene 3] en [verdachte] blijkt dat dit niet klopt. Dat [betrokkene 1] verklaart niet bij [betrokkene 3] te zijn binnen geweest, maakt dat er ernstige getwijfeld dient te worden of de rest van zijn herinnering aan die avond dan wel kloppend is. Wat duidelijk is, is dat het verhaal van [betrokkene 1] dat hij door de Walvisstraat fietste en toen [verdachte] plotseling tegenkwam, niet klopt. In zijn verhaal bij de rhc blijkt dit eigenlijk ook wel. Hij komt aan de deur van [betrokkene 3] ; [verdachte] staat voor dit huis te telefoneren; [betrokkene 1] zwaait naar de aanwezigen in de woning en [betrokkene 1] gaat verder. Een geheel andere gang van zaken dan het fietsen door de Walvisstraat, worden aangeroepen door [verdachte] en dan een harde klap voelen.
8. Wat voorts maakt dat er ernstig getwijfeld dient te worden aan de juistheid van de verklaring van [betrokkene 1] , is dat [betrokkene 1] verklaart dat hij van zijn fiets is geslagen, maar voorts verklaart dat zijn fiets niet beschadigd is geraakt. De mensen [betrokkene 1] op straat aantreffen, [betrokkene 9] en de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verklaren überhaupt niet dat zij een fiets zien liggen. [verdachte] verklaart dat de fiets van [betrokkene 1] nog tegen de woning van [betrokkene 3] aan stond. Er is in ieder geval geen ondersteunend voor het verhaal van [betrokkene 1] aangaande de fiets in het dossier te vinden.
9. Daarnaast zou men verwachten dat er uiterlijk waarneembaar letsel te zien geweest zou moeten zijn, indien [betrokkene 1] daadwerkelijk met een harde klap tegen zijn hoofd van zijn fiets zou zijn geslagen. Men zou in dat geval in ieder geval een enorme bult, blauwe plekken of een bloedende wond verwachten. Agenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben geen letsel waargenomen op het hoofd of het gezicht van [betrokkene 1] . Ook in het ziekenhuis heeft men geen uitwendig letsel waargenomen en gaat men daarom aanvankelijk uit van een alcoholintoxicatie. In het NFI rapport staat vermeld dat de radioloog verklaart dat er weliswaar twee zwellingen te zien waren op het hoofd, maar dat deze ook veroorzaakt kunnen zijn door een lokale zwelling bijvoorbeeld als gevolg van puistjes. Dit laatste zal ongetwijfeld het geval zijn geweest aangezien, zoals reeds te berde is gebracht, noch de politie noch het ziekenhuis iets heeft waargenomen dat duidt op geweld van buitenaf. Volgens de radioloog was niet vast te stellen waar op het hoofd de geweldinwerking zou zijn geweest, dus er is geen ondersteuning gevonden voor de lezing van [betrokkene 1] dat hij op de linkerkant van het hoofd is getroffen door een vermeende klap. Daarnaast, en dat is van absoluut doorslaggevend belang, kan niet worden vastgesteld of het letsel is opgelopen door vallen of slaan. Dit gegeven, in combinatie met het bijzonder hoge alcoholpromillage van [betrokkene 1] maken dat een val als gevolg van alcoholmisbruik een zeer plausibele verklaring is voor zijn letsel.
10. Dan zijn er verschillende verklaringen afgelegd door personen die stellen gehoord te hebben van derden dat [verdachte] [betrokkene 1] zou hebben mishandeld. Het gaat hier allereerst om [betrokkene 8] , [betrokkene 10] en [betrokkene 11] en [betrokkene 12] . Dit zijn allemaal intimi van [betrokkene 1] . Geen van deze personen is getuige geweest van wat [betrokkene 1] overkomen zou zijn. Geen van deze getuigen heeft van [verdachte] gehoord dat hij [betrokkene 1] zou hebben mishandeld. [betrokkene 5] zou een belangrijke bron van deze roddels zijn, ware het niet dat [betrokkene 5] ontkent iets te hebben verteld over een vermeende mishandeling; [betrokkene 5] er die avond niet is bij geweest en verklaart er ook niets over gehoord te hebben. Dit is dus een doodlopend spoor. [betrokkene 5] zou het aan [betrokkene 8] hebben verteld en [betrokkene 8] is het met de rest van de wereld gaan delen. Daarnaast zou een van de bronnen ene [betrokkene 13] of [betrokkene 14] zijn, maar dit is een persoon waarvan de identiteit door de politie niet is achterhaald en er valt dus geen zinnig woord te zeggen over de betrouwbaarheid van dat verhaal. Ook wordt de naam van ene [betrokkene 15] genoemd, die het op Facebook zou hebben gelezen. Deze [betrokkene 15] is ook niet achterhaald en op Facebook heeft de politie niets kunnen vinden.
11. Wat betreft de verklaring van [betrokkene 8] is het voorts nog opmerkelijk te noemen dat hij stelt het verhaal over de mishandeling reeds op 10 maart 2013 te weten zou zijn gekomen van [betrokkene 5] , maar dat hij pas op 20 maart 2013 naar de politie stapt. Overigens op dezelfde datum en rond hetzelfde tijdstip als dat [betrokkene 10] , [betrokkene 11] en [betrokkene 12] naar de politie stappen. Daarnaast stelt [betrokkene 8] dat het contact met hem is gelegd via Facebook, maar wanneer de politie vraagt om een uitdraai van dit Facebookbericht blijkt dat [betrokkene 8] dit zeer belangrijke Facebookbericht per ongeluk zou hebben gewist. Hoe komt men erbij een dergelijk belangrijk bericht te wissen? Waarom heeft de politie niet direct op 20 maart 2013 om een uitdraai van het Facebookbericht gevraagd. Bestond dit Facebookbericht wel of is het een verzinsel van [betrokkene 8] geweest. Dit valt niet meer vast te stellen, maar [betrokkene 5] is er in ieder geval duidelijk over: het klopt niet.
12. Dan is er de verklaring van [betrokkene 2] . Deze verklaring klopt aantoonbaar niet. [betrokkene 2] stelt dat de broertjes [betrokkene 5 en 7] bij [betrokkene 3] waren geweest in de nacht van vrijdag op zaterdag, doch uit de verklaringen van [betrokkene 5] , [betrokkene 7] , [betrokkene 3] en [verdachte] blijkt dat [betrokkene 5] hier niet bij was.
Wat ook niet klopt is dat [betrokkene 2] stelt dat dit gesprek op 10 maart 2013 plaatsvond. Hij heeft het namelijk over een zondagochtend dat hij hoorde dat de nacht er voor [betrokkene 1] zou zijn mishandeld op de Walvisstraat, dus dat moet 10 maart 2013 zijn geweest. [betrokkene 2] verklaart dat hij toen al aan [verdachte] wist te melden dat [betrokkene 1] op de intensive care te Den Haag lag en dat zijn schedel was gelicht, terwijl de operatie aan de schedel pas in de avond van 10 maart 2013 plaatsvond en duurde tot ongeveer 23.30 uur / 0.00 uur. Het lijkt schier onmogelijk dat een buitenstaander als [betrokkene 2] deze info al op 10 maart 2013 wist te melden. Dit gesprek kan dus niet op 10 maart 2013 hebben plaatsgevonden.
Voorts blijkt uit het verhaal van [betrokkene 2] niet dat [verdachte] aan hem heeft verteld dat het [betrokkene 1] was die hij zou hebben mishandeld, terwijl zowel [verdachte] en [betrokkene 2] [betrokkene 1] kennen. Hij zou slechts hebben aangegeven een persoon te hebben mishandeld op de Walvisstraat. Hij heeft niet verteld wie die persoon was, wanneer die persoon zou zijn geslagen en op welke wijze hij zou zijn geslagen en waar hij hem zou hebben geraakt. Nu wil het geval dat [verdachte] eerder is veroordeeld voor een mishandeling op de Walvisstraat, blijkt onder meer uit het relaas van de wijkagent. Als dit al verteld zou zijn, dan zou het verhaal van [verdachte] daarover gegaan kunnen zijn.
Wat opvallend is aan het verhaal van [betrokkene 2] is dat hij stelt dat hij reeds op 10 maart 2013 weet zou hebben gehad van het vermeende daderschap van [verdachte] van de mishandeling van zijn goede vriend [betrokkene 1] , zoals [betrokkene 1] wordt genoemd, maar dat hij pas op 9 juli 2013 met de politie hierover praat. Daarnaast komt het verhaal wat [verdachte] aan [betrokkene 2] zou hebben verteld niet overeen met de gang van zaken zoals [betrokkene 1] die schetst. [verdachte] verklaart niets over het slaan van de fiets van [betrokkene 1] terwijl volgens [betrokkene 1] dat is wat er zou zijn gebeurd.
In een latere verklaring van [betrokkene 2] staat vermeld dat [betrokkene 2] en [verdachte] gezamenlijk televisie kijken naar TV West waarbij op dat moment de vermeende mishandeling van [betrokkene 1] wordt behandeld. Opvallend is dat volgens [betrokkene 2] [verdachte] hier heel relaxed over bleef en niets over die zaak te melden had.
Uit het getuigenverhoor bij de rhc blijkt ook dat de politie met [betrokkene 2] een allerminst stabiele getuige ten tonele heeft gebracht. Wijkagent [verbalisant 3] moet ongetwijfeld op de hoogte zijn geweest van het feit dat [betrokkene 2] labiel is en stemmen hoort, maar daarover is helemaal niets gerelateerd. Gelukkig blijkt uit het getuigenverhoor bij de rhc dat [betrokkene 2] bijzonder warrig is en maar liefst drie stemmen hoort, waarvan er een zegt wat hij moet doen, de ander waarschuwt hem en de derde stem lijkt op die van een oom van hem en die “steekt de gek” met hem aldus [betrokkene 2] . [betrokkene 2] gebruikt medicatie tegen zijn stemmen en heeft bij een tweetal instellingen voor psychische hulp gelopen. Niet bepaald een persoon op wiens woord men kan varen; laat staan een persoon op wiens woord men een veroordeling mede moet willen baseren.
Bij de rhc verklaart hij dat hij het verhaal van de mishandeling van [betrokkene 1] enkel van andere mensen heeft gehoord en niet van [verdachte] . Voorts vond het verhoor door [verbalisant 3] plaats op een moment dat [betrokkene 2] ruzie had met [verdachte] hetgeen [verbalisant 3] volgens [betrokkene 2] ook wist. [betrokkene 2] verklaart dat het kan zijn dat hij de beschuldiging aan het adres van [verdachte] uit zijn hoofd gefloten kan hebben. Bij de rhc verklaart hij dat hij weken na het incident met [betrokkene 1] van het incident vernam. Binnen een week daarna vernam hij dat het om [betrokkene 1] zou gaan. Hij had van [betrokkene 8] gehoord dat het om [betrokkene 1] zou gaan. Onthullingen die allemaal haaks staan op de eerdere verklaringen bij de politie.
13. Dan de verklaringen van [betrokkene 4] . Allereerst staat geenszins vast dat het verhaal, waarover [betrokkene 4] vertelt, heeft gespeeld op 8 maart 2013. Zij vertelt over een avond waarop zij is gebeld door [verdachte] , waarna zij hem heeft opgehaald en hij heeft verteld over een vechtpartij. Zij verklaart dat zij niet weet of het de avond is waar de politie op doelt. Het staat dus helemaal niet vast dat het ophalen heeft plaatsgevonden op 8 maart 2013. Van groot belang is dat [betrokkene 4] in haar verhoor bij de rhc verklaart dat de data in haar verklaringen van de politie afkwamen. Als dit ophalen al zou zijn gebeurd, is het wellicht op een geheel andere avond geweest. Daarnaast werd zij wel vaker door [verdachte] gebeld, zoals door haar en ook door [verdachte] is verklaard, dus dat zij is gebeld door [verdachte] is niet exemplarisch voor specifiek de 8ste maart 2013.
Wat er volgens haar door [verdachte] zou zijn verteld kan heel wel mogelijk over een geheel andere situatie gaan op een andere datum zijn gegaan. De politie blijft in de verhoren er op hameren dat dit zich heeft afgespeeld op 8 maart 2013, waardoor het lijkt daarover te gaan maar dit blijkt niet evident uit de verklaring van [betrokkene 4] .
Een belangrijke aanwijzing dat het om een andere datum moet gaan is het feit dat [betrokkene 4] verklaart dat zij die avond is gebeld door [verdachte] , dat zij hem heeft opgepikt en langs het huis van [betrokkene 2] heeft gebracht. [betrokkene 2] is overigens [betrokkene 2] , ook getuige in deze zaak, die woonachtig is aan de [a-straat 1] te Gouda. [betrokkene 2] heeft niets verklaard over dat op de avond van de vermeende mishandeling [verdachte] bij hem thuis zou zijn geweest. Er is hier door de politie ook niet naar gevraagd. [betrokkene 4] stelt dat zij na een kwartier telefonisch contact met hem heeft opgenomen omdat het haar te lang duurde en dat [verdachte] toen de woning is uitgekomen. Dit uitgaande telefoongesprek van [betrokkene 4] naar [verdachte] heeft niet plaatsgevonden op 8 maart 2013. Er zijn die avond geen binnenkomende gesprekken van [betrokkene 4] op het telefoonnummer van [verdachte] gekomen.2.Het enige objectieve waaraan de verklaring van [betrokkene 4] kan worden getoetst, te weten de uitdraai van de gsm-gesprekken van het vermeende nummer van [verdachte] wijst dus uit dat of de verklaring van [betrokkene 4] niet klopt of hetgeen zij vertelt heeft plaatsgevonden op een andere datum dan 8 maart 2013.
Daar komt bij dat het verhaal dat [verdachte] haar zou hebben verteld niet overeenkomt met wat [betrokkene 1] stelt dat hem is overkomen. [verdachte] zou op stap zijn geweest met [betrokkene 7] . Uit de verklaringen van [betrokkene 3] , [betrokkene 7] en [verdachte] blijkt dat zij niet op stap waren doch bij [betrokkene 3] thuis zaten. Daarnaast zou er een mes in het spel zijn geweest. Dit komt uit geen enkele verklaring naar voren en er is ook geen mes bij [betrokkene 1] aangetroffen. Voorts zou [verdachte] deze persoon op zijn kaak hebben geslagen. Het verhaal over de kaak komt niet naar voren in het verhaal van [betrokkene 1] en er is bij [betrokkene 1] geen enkel letsel op zijn kaak geconstateerd.
Voorts zou [verdachte] aan [betrokkene 4] hebben verteld dat degene die hij zou hebben geslagen met een plaat in het hoofd uit het ziekenhuis zou zijn gekomen. Dit klopt ook niet aangezien [betrokkene 1] niet met een plaat in het hoofd uit het ziekenhuis is gekomen.
Voorts kan niet worden uitgesloten dat [betrokkene 4] in haar verklaringen bewust of onbewust is beïnvloed doordat zij door de politie is gewezen op een website waarop stond beschreven dat men iemand zocht voor blijkbaar de mishandeling van [betrokkene 1] . Dat zij door die website is beïnvloed sluit zij zelf ook niet uit. Bij de rhc verklaart zij dat [verdachte] haar zou hebben verteld dat hij iemand van de fiets had geslagen, terwijl zij hier met geen woord over heeft gerept in haar politieverklaring. Zij kan niet uitsluiten dat zij die informatie van de website heeft.
14. Het proces-verbaal van [verbalisant 3] aangaande het vermeende gesprek met [verdachte] over een mishandeling op de Walvisstraat is apert onbetrouwbaar. Hij heeft zes weken na een toevallig gesprekje met [verdachte] een proces-verbaal opgesteld waarin dit gesprek zo ongeveer woord voor woord wordt beschreven, terwijl niet is gebleken dat er aantekeningen zijn gemaakt en er ook geen mutatie van dat gesprek was gemaakt, die later door [verbalisant 3] werd uitgewerkt. Juist wat betreft de precieze woordkeuze is van belang dat dit zo gedetailleerd en kloppend mogelijk wordt weergegeven. Het wil er bij de verdediging niet in dat dit zes weken na dato nog volkomen juist kan worden weergegeven zonder enige vorm van geheugensteun. Voorts geeft Van [verbalisant 3] in zijn verklaring bij de rhc aan dat het in het jaar 2013 slecht gesteld was met zijn geheugen: hij verklaart dat hij dat jaar niet fulltime werkte in verband met zijn gezondheid. Het was een heel chaotisch jaar geweest. Hij was ziek en vandaar had hij niet de gebruikelijke herinnering. Daarnaast is hetgeen is opgeschreven door [verbalisant 3] een interpretatie van [verbalisant 3] : hij denkt te weten wat [verdachte] daadwerkelijk bedoeld zou hebben zonder het te zeggen. Van [verbalisant 3] begeeft zich daarmee in bewijsrechtelijk opzicht op bijzonder dun ijs.
15. De verklaring van [betrokkene 3] en [betrokkene 7] leveren geen bewijs op jegens [verdachte] .
16. Er dient een vrijspraak te volgen aangezien er geen overtuigend bewijs is
(…).
Op de betrouwbaarheid van de aangifte van [betrokkene 1] valt het nodige af te dingen; er zijn geen fysieke bewijzen die eenduidig wijzen op een mishandeling; [betrokkene 1] bevond zich in een kennelijke staat van dronkenschap hetgeen een tragische val van [betrokkene 1] bijzonder aannemelijk maakt en er zijn geen getuigen terwijl [verdachte] ontkent.
17. Voorts dient de mogelijkheid dat een ander persoon aangever heeft mishandeld niet te worden uitgesloten. Getuige [betrokkene 9] verklaart over een jongen die telkenmale probeert het slachtoffer op te tillen, maar hem ook telkens weer laat vallen. Deze persoon wil er duidelijk geen politie bij hebben. Dit is bijzonder verdacht. De beschrijving van die persoon leert ons dat dit niet [verdachte] is geweest. Als er al geweld is gebruikt jegens aangever, hetgeen niet vaststaat dan kan dit ook door een derde zijn gepleegd.
18. In het geval er wel wordt geoordeeld dat er iets moet zijn voorgevallen tussen [betrokkene 1] en [verdachte]
(…).
Er dient derhalve een vrijspraak te volgen voor het primair en subsidiaire ten laste gelegde onder feit 1.”
5. De middelen 1 tot en met 4
5.1.
De middelen behelzen de klacht dat het hof in strijd met art. 359 lid 2 Sv heeft nagelaten te responderen op uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de verdediging inzake de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever en van [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [verbalisant 3] .
5.2.
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. De feitenrechter is vrij in de selectie en waardering van het bewijsmateriaal.3.Uit art. 359 lid 2 Sv, dat ingevolge art. 415 Sv tevens in appèl toepasselijk is, volgt dat de feitenrechter indien de verdediging (of het openbaar ministerie) een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inneemt en de rechter hiervan afwijkt, hij daarvoor in het bijzonder de redenen dient op te geven. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 11 april 2006 een begin van duidelijkheid geschapen over de reikwijdte van art. 359 lid 2 Sv voor de rechtspraktijk.4.Uit die (standaard)uitspraak volgt onder meer dat een ingenomen standpunt slechts als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt kan worden aangemerkt, en derhalve slechts dan de verplichting tot nadere motivering schept, indien het duidelijk, beargumenteerd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie bij de feitenrechter naar voren is gebracht.5.Indien de feitenrechter een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt niet aanvaardt, dient hij dat te motiveren, waarbij overigens niet op ieder detail van de argumentatie hoeft te worden ingegaan.6.Daarbij geldt dat aan de mate van de motivering te stellen eisen onder meer betekenis toekomt aan de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten.7.Hoe indringender het argument, hoe meer de rechter (dus) zal zijn gehouden daarop uitvoerig te reageren.
5.3.
In het onderhavige geval is in appèl door de verdediging – kort gezegd – de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal aangevochten. Het hof heeft daaraan geen nadere overwegingen gewijd. Dat had mijns inziens wel gemoeten. Nadere verklaring behoeft in het bijzonder waarom het hof is voorbijgegaan aan hetgeen met betrekking tot het herinneringsvermogen van de aangever is aangevoerd. De aangever verklaart (bewijsmiddel 1) dat hij direct na de klap buiten westen raakte. Ik meen dat het niet mogelijk is om zich te herinneren dat men buiten westen raakte. Het hof zal mogelijk hebben gemeend dat het hier om een conclusie gaat die de aangever achteraf (nadat hij uit de coma geraakte) heeft getrokken, maar dat roept de ook door de verdediging opgeworpen vraag op of ook andere onderdelen van de verklaring van de aangever niet eveneens conclusies zijn die achteraf zijn getrokken. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is in elk geval niet begrijpelijk waarom het hof heeft gemeend dat de harde klap die de verdachte zou hebben uitgedeeld – waardoor de aangever “direct” buiten bewustzijn geraakte – in het lange termijngeheugen van de aangever kon worden opgeslagen.
5.4.
In het onderhavige geval kan naar mijn mening niet gezegd worden dat in het gebruik van de verklaringen van [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en wijkagent [verbalisant 3] voor het bewijs voldoende aanknopingspunten bevatten die kunnen verklaren waarom het hof de verklaringen van de aangever betrouwbaar heeft geacht. Als het inderdaad zo zou zijn dat die verklaringen op essentiële punten in feite conclusies zijn die door de aangever zijn getrokken op basis van informatie die hem achteraf is aangereikt, kan het gebruik van die verklaringen niet gerechtvaardigd worden door ander, mogelijk wel betrouwbaar bewijsmateriaal. Daar komt bij dat de betrouwbaarheid van dat andere bewijsmateriaal met kracht van argumenten door de verdediging is aangevochten, waardoor niet gezegd kan worden dat die betrouwbaarheid buiten redelijke twijfel staat. In het midden kan daarom blijven of al hetgeen met betrekking tot de afzonderlijke bewijsmiddelen is aangevoerd, evenzovele uitdrukkelijk onderbouwde standpunten opleveren waarop het hof had moeten responderen. Hetgeen in zijn totaliteit is aangevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de voor het bewijs gebezigde verklaringen van de aangever [betrokkene 1] en de getuigen [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [verbalisant 3] kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie naar voren is gebracht. Het hof is hiervan afgeweken door die verklaringen voor het bewijs te gebruiken, maar heeft, in strijd met art. 359 lid 2 Sv, verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359 lid 8 Sv nietigheid tot gevolg. De klachten zijn derhalve terecht voorgesteld.
5.5.
Voor zover de middelen 1, 2, 3 en 4 erover klagen dat het hof had moeten motiveren waarom het de gebezigde bewijsmiddelen betrouwbaar heeft geacht, slagen zij.
6. Het vijfde middel
6.1.
Het vijfde middel klaagt over een overschrijding van de redelijke termijn.
6.2.
Nu de middelen 1 t/m 4 slagen en dat met zich meebrengt dat de zaak moet worden verwezen of teruggewezen teneinde opnieuw te worden berecht ten aanzien van onder meer de strafoplegging, behoeft het middel geen bespreking.8.
7. De middelen 1 t/m 4 slagen. Het vijfde middel behoeft daarom geen bespreking.
8. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de beslissingen van het hof met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging en in zoverre tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzing of terugwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑01‑2018
Excelbestand telefoongesprekken p. 144 pv.
G.J.M. Corstens bewerkt door M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 848.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130. Een zaak waarin een ingenomen standpunt niet als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt werd aangemerkt betreft bijvoorbeeld HR 10 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9216.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130.
Zie o.m. HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:238. Zie tevens HR 13 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1094 en de bijbehorende conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt (PHR:2014:359), die in r.o. 14 uitwerkt in welke gevallen een algemene motivering van het hof nog (net) voldoende kan zijn.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rov. 3.5.3.