HR, 10-10-2006, nr. 02409/05
ECLI:NL:HR:2006:AX9216
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-10-2006
- Zaaknummer
02409/05
- LJN
AX9216
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AX9216, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑10‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AX9216
ECLI:NL:HR:2006:AX9216, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑10‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AX9216
- Vindplaatsen
Conclusie 10‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv. Het hof heeft het door verdachte en raadsman inzake de strafmotivering ingenomen standpunt betreffende de cultuur van woonwagenbewoners kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ex art. 359.2 Sv. Dat oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk (vgl. HR LJN AU9130).
Nr. 02409/05
Mr Machielse
Zitting 20 juni 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft de verdachte op 7 juli 2005 voor 1. medeplegen van valsheid in geschrift en 2. medeplegen van poging tot oplichting veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf.
2. De verdachte heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1 Het middel klaagt erover dat het Hof, in strijd met art. 359, tweede lid, Sv, niet heeft gereageerd op een ter terechtzitting gevoerd 'cultureel' verweer.
3.2. In de schriftuur worden de volgende gedeelten uit verdachtes verklaring ter terechtzitting geciteerd(1):
"In onze cultuur is het zo dat de mannen alles te zeggen hebben en de vrouwen niets.
(...)
Ik wist dat mijn ex-man [betrokkene 1] door middel van die lijsten de verzekering probeerde op te lichten. Ik ben door [betrokkene 1] onder druk gezet om die lijsten mede te ondertekenen. Ik moest die lijsten van hem ondertekenen. In onze cultuur is de vrouw ondergeschikt aan de man. Ik had geen vrije keuze.
(...)
Ik ben door mijn ex-man [betrokkene 1] daartoe gedwongen."
De steller van het middel acht vervolgens relevant hetgeen de raadsman heeft aangevoerd:(2)
"Cliënte heeft het gehad over de cultuur van de woonwagenbewoners. Zij stond ten tijde van de feiten onder sterke invloed van wijlen haar man. Ondanks dat zij zich realiseerde dat de opgaven vals waren, heeft zij de papieren ondertekend."
3.3. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat de opmerkingen van verdachte zijn gemaakt in het kader van een verzoek om strafvermindering.
Ter terechtzitting van het Hof heeft de advocaat van verdachte verklaard dat het tenlastegelegde bewezen kan worden. Over de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan heeft hij betoogd dat er aanwijzingen zijn dat verdachte onder invloed heeft gestaan van derden, meer bepaald van wijlen haar man. In dat verband wees de advocaat nog op het feit dat verdachte lezen noch schrijven kan en op de overheersende rol die wijlen de man van verdachte heeft gespeeld.
De raadsman heeft voorts het volgende aangevoerd:
"In verband met de strafmaat heb ik uw hof op voorhand een aantal stukken aangeboden. Daaruit mag blijken dat cliënte geen enkele draagkracht heeft. Zij kan geen geldboete van 20.000 euro betalen. Zelf geeft zij weliswaar te kennen een geldboete in termijnen te willen betalen, maar dat lijkt mij niet reëel. Een voorwaardelijke geldboete behoort wel tot de mogelijkheden.
In verband met de gevorderde gevangenisstraf voer ik aan dat cliënte de zorg heeft over haar zwaar gehandicapte zoon. Die zoon is geheel aan haar zorg toevertrouwd. Ook de zoon zal worden gestraft als aan cliënte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd. Zij kan wel een werkstraf aan. Ook dat zou een behoorlijke aanpassing vergen. Cliënte vraagt uw hof dan ook de eis niet te volgen, maar aan haar de maximale werkstraf op te leggen. Een voorwaardelijke gevangenisstraf zou daarnaast een goede stok achter de deur zijn.
(...)
Uw hof mag alle omstandigheden van cliënte bij de strafoplegging betrekken. Ik zou niet weten hoe het met de zoon van cliënte moet worden geregeld als zij de gevangenis in moet. Het is bijzonder deprimerend voor haar om te bedenken dat zij zeven maanden zonder haar zoon zou moeten leven.
Er was weliswaar een groot geldbedrag in het geding, maar dit bedrag is nooit uitgekeerd. Het geld zou bovendien niet aan cliënte toevloeien, maar aan [betrokkene 1].
De eis van de advocaat-generaal is op zich te begrijpen, maar deze is, gelet op de persoonlijke omstandigheden van cliënte, te zwaar."
3.4. Hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door verdachte en haar advocaat is aangevoerd behoefde het Hof niet als een uitdrukkelijk voorgedragen standpunt in verband met de straftoemeting aan te merken.(3) Er zijn wel beweringen gedaan, maar die zijn onvoldoende door argumenten en feiten en omstandigheden onderbouwd. Zo heeft het bijvoorbeeld ontbroken aan een nadere adstruering van het betoog dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden opgelegd omdat haar gehandicapte zoon niet zonder haar kan. Ik merk in dit verband op dat ik de door de steller van het middel omhelsde zienswijze, dat wanneer de verdediging bepaalde beweringen doet die door de rechter onweersproken blijven van de juistheid van die beweringen dient te worden uitgegaan, niet zonder meer kan onderschrijven. Of deze zienswijze kan worden onderschreven zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Indien de verdediging een met argumenten en gegevens onderbouwde stelling betrekt zal een beslissing die deze stelling niet honoreert gemotiveerd moeten worden. Wanneer evenwel een stellingname van de verdediging niet of onvoldoende wordt onderbouwd zal er niet van mogen worden uitgegaan dat de juistheid daarvan vaststaat, tenzij deze door de rechter wordt weersproken of weerlegd. Als de rechter enkel is gehouden uitdrukkelijk in te gaan op onderbouwde standpunten lijkt het ongerijmd om niet-onderbouwde standpunten voor juist aan te nemen tenzij zij door de rechter uitdrukkelijk zijn weerlegd.
3.5. Dat het Hof in het aangevoerde geen beroep op psychische overmacht heeft gezien acht ik niet onbegrijpelijk. Op geen enkel moment heeft de raadsman ontslag van alle rechtsvervolging wegens overmacht bepleit.(4)
4. Het middel faalt. Ambtshalve heb ik geen gronden voor vernietiging aangetroffen.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Proces-verbaal van terechtzitting, p. 2-3.
2 Proces-verbaal van terechtzitting, p. 4.
3 Zie HR 11 april 2006, LJN: AU9130, rov. 3.7.1. en 3.7.2.; HR 18 april 2006, LJN AV2377 ; HR 18 april 2006, AV2378; HR 16 mei 2006, AV1581; HR 16 mei 2006, AU8266.
4 HR 4 juni 1991, NJ 1991, 809.
Uitspraak 10‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv. Het hof heeft het door verdachte en raadsman inzake de strafmotivering ingenomen standpunt betreffende de cultuur van woonwagenbewoners kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ex art. 359.2 Sv. Dat oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk (vgl. HR LJN AU9130).
10 oktober 2006
Strafkamer
nr. 02409/05
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 juli 2005, nummer 20/003699-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Maastricht van 16 juni 2004 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van valsheid in geschrift" en 2. "medeplegen van poging tot oplichting" veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof - in strijd met de tweede volzin van art. 359, tweede lid, Sv - heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot afwijking van een ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk namens de verdachte inzake de strafmotivering ingenomen standpunt.
3.2. Blijkens de toelichting op het middel wordt gedoeld op de volgende passages van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"In onze cultuur is het zo dat de mannen alles te zeggen hebben en de vrouwen niets.
(...)
Ik wist dat mijn ex-man [betrokkene 1] door middel van die lijsten de verzekering probeerde op te lichten. Ik ben door [betrokkene 1] onder druk gezet om die lijsten mede te ondertekenen. Ik moest die lijsten van hem ondertekenen. In onze cultuur is de vrouw ondergeschikt aan de man. Ik had geen vrije keuze.
(...)
Ik ben door mijn ex-man [betrokkene 1] daartoe gedwongen."
en als betoog van verdachtes raadsman:
"Cliënte heeft het gehad over de cultuur van de woonwagenbewoners. Zij stond ten tijde van de feiten onder sterke invloed van wijlen haar man. Ondanks dat zij zich realiseerde dat de opgaven vals waren, heeft ze de papieren ondertekend."
3.3. Het Hof heeft hetgeen door de verdachte en haar raadsman is aangevoerd kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid, Sv. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, rov. 3.7.1). In zoverre faalt het middel.
3.4. Voor het overige kan het middel evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 oktober 2006.