Revindicatoire aanspraken op giraal geld
Einde inhoudsopgave
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/5.3.2:5.3.2 Komdeur q.q.-Nationale Nederlanden (MI 2002, 608; JOR 2002, 14)
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/5.3.2
5.3.2 Komdeur q.q.-Nationale Nederlanden (MI 2002, 608; JOR 2002, 14)
Documentgegevens:
B. Bierens, datum 23-03-2009
- Datum
23-03-2009
- Auteur
B. Bierens
- JCDI
JCDI:ADS584076:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 7 juni 2002, NJ 2002, 608 m.nt. JBMV en JOR 2002, 14 m.nt. G.A.J. Boeicraad (`Komdeur q.q.-Nationale Nederlanden'). Over dit arrest o.m. Zwalve (2002b) met reactie Verstijlen (2002b).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De Hoge Raad bevestigde de regel uit Ontvanger-Hamm q.q. in Komdeur q.q.Nationale Nederlanden.#$1 Na het faillissement van Caribbean Apartel Services (`CAS') te Curaçao en de benoeming van Komdeur tot curator, zijn Smeets c.s. veroordeeld tot de betaling van een bedrag van NAF 101.583 aan Komdeur. De veroordeling hield verband met de medewerking door Smeets c.s. aan een transport van een onroerend goed van CAS, terwijl een restant van de koopsom nog niet was betaald. Smeets c.s. stellen hoger beroep in. Hangende het beroep betalen Smeets c.s. onder protest van gehoudenheid NAF 82.835,32. Dit betrof het eerstgenoemde bedrag verminderd met een aantal compensabele vorderingen. In hoger beroep wordt het vonnis vernietigd. De curator weigert echter over te gaan tot restitutie. De beroepsverzekeraar van Smeets c.s., Nationale Nederlanden Internationale Schadeverzekering, vordert in kort geding terugbetaling. Zij doet daarbij een beroep op Onvanger-Hamm q.q. en betoogt dat de betaling van NAF 82.835,32 onverschuldigd is geschied en dat de vordering op grond van die onverschuldigde betaling, die aan haar door Smeets c.s. is gecedeerd en op welke vordering zij ook op grond van subrogatie aanspraak kan maken, een bijzondere boedelvordering is die onmiddellijk dient te worden betaald, dus buiten de afwikkeling van de boedel om, en integraal, dus met voorbijgaan van aanspraken van andere boedelcrediteuren en zonder dat een bijdrage in de algemene faillissementskosten wordt verlangd. Het Gerecht in Eerste Aanleg wijst, 'in het voetspoor' van Ontvanger-Hamm q.q., de vordering toe. De curator stelt sprongcassatie in. De Hoge Raad bevestigt de regel uit Ontvanger-Hamm q.q.:
`3.3. In zijn, ook door het Gerecht aangehaalde, arrest van 5 september 1997, nr. 16 400, NJ 1998, 437, heeft de Hoge Raad met betrekking tot vorderingen uit hoofde van een na de faillietverklaring zonder rechtsgrond aan de gefailleerde of de curator gedane betaling twee soorten gevallen onderscheiden: enerzijds de gevallen als dat van HR 14 december 1984, nr. 12 318, NJ 1985, 288, waarin het ging om een aan de schuldenaar na diens faillietverklaring gedane betaling die — ten gevolge van het met terugwerkende kracht tot een vóór de faillietverklaring gelegen tijdstip vervallen van de rechtsgrond — achteraf onverschuldigd bleek te zijn, en anderzijds de gevallen waarin tussen de gefailleerde en degene die aan hem betaalde geen rechtsgrond bestaat of heeft bestaan die aanleiding tot de betaling gaf, en waarin de betaling slechts het gevolg is van een onmiskenbare vergissing. Uitsluitend voor deze gevallen van betaling als gevolg van een onmiskenbare vergissing heeft de Hoge Raad in genoemd arrest van 5 september 1997, ter vermijding van een verrijking van de gezamenlijke (overige) schuldeisers waarvoor ook in het stelsel van de Faillissementswet geen rechtvaardiging is te vinden, een uitzondering aanvaard op de regel dat de curator gerechtigd is het betaalde bedrag aan het actief van de boedel toe te voegen, de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag als concurrente boedelvordering te behandelen en op deze voet het betaalde bedrag ten profijte van de overige (boedel)crediteuren aan te wenden.'
Aansluitend oordeelt de Hoge Raad dat deze regel echter geen toepassing kan vinden op het onderhavige geval:
`De door Smeets c.s. aan de curator gedane betaling is niet het gevolg van een onmiskenbare vergissing en evenmin van een daarmee voor de toepassing van de Faillissementswet in dit verband op een lijn te stellen oorzaak. De vordering tot terugbetaling dient derhalve, anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, als concurrente boedelvordering te worden behandeld.'
Het bestreden vonnis wordt vernietigd en de vordering van Nationale Nederlanden wordt afgewezen.