Vgl. HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475; HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:415; HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:644, NJ 2017/277; 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:652, NJ 2017/278 m.nt. Kooijmans.
HR, 31-10-2023, nr. 21/04608
ECLI:NL:HR:2023:1498
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-10-2023
- Zaaknummer
21/04608
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1498, Uitspraak, Hoge Raad, 31‑10‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:867
ECLI:NL:PHR:2023:867, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 03‑10‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1498
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Opzetheling auto, art. 416.1.a Sr. Bewijsklacht. Is bewijsvoering innerlijk tegenstrijdig, nu hof verklaring van verdachte niet aannemelijk heeft geacht maar zijn verklaring wel voor bewijs heeft gebruikt? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/04608
Datum 31 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 oktober 2021, nummer 21-001177-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2023.
Conclusie 03‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Middel klaagt dat de bewijsvoering van opzetheling innerlijk tegenstrijdig is door het gebruik van een verklaring van de verdachte tot het bewijs. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/04608
Zitting 3 oktober 2023
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte
Het cassatieberoep
1. De verdachte is bij mondeling arrest van 22 oktober 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens "opzetheling" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken. Voorts heeft het de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard en de uitvoering gelast van twee eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen, een ander zoals vermeld in het arrest.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3. Het middel klaagt dat de bewijsvoering van opzetheling innerlijk tegenstrijdig is.
De bewezenverklaring en de bewijsvoering
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 28 mei 2019 tot en met 29 mei 2019, te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, een goed, te weten een Renault Zoë (met kenteken [kenteken]) heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
5. In zijn cassatieschriftuur wijst de steller van het middel er terecht op dat de weergave van de gebezigde bewijsmiddelen niet correspondeert met de inhoud van de pagina’s uit het procesdossier waarnaar in die bewijsmiddelen wordt verwezen. De inhoud van de aangifte (weergegeven onder bewijsmiddel 1) is gedeeltelijk verwisseld met het relaas van de verbalisant (deels weergegeven onder bewijsmiddel 1 en deels weergegeven onder bewijsmiddel 2).
6. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen dienen m.i. als volgt (verbeterd) te worden gelezen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, proces-verbaalnummer PL0900-2019163266-4, afgesloten d.d. 11 juni 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1], hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland (p. 3-4), voor zover inhoudende als verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Feit : Diefstal personenauto
Pleegdatum/tijd : Tussen dinsdag 28 mei 2019 om 18:19 uur en woensdag 2019 om 09:44 uur
Achternaam : [aangever]
Voornamen : [aangever]
Hij deed aangifte namens het slachtoffer
Rechtspersoon naam : [A] BV
"Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte.
Ik maak gebruik van een personenauto van het merk Renault, type Zoe, zwart van kleur, voorzien van kenteken [kenteken]. De personenauto is eigendom van [A] B.V. te Hengelo.
Op dinsdag 28 mei 2019 omstreeks 18:19 uur heb ik de personenauto geparkeerd aan de Bosschastraat te Utrecht op de openbare weg.
Op woensdag 29 mei 2019 omstreeks 10:00 uur zag ik dat de personenauto door onbekende (n) was weggenomen.”
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer PL0900-2019157218-1, afgesloten d.d. 29 mei 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2], hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland (p. 16-18), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
“Op woensdag 29 mei 2019 omstreeks 03.15 uur hield ik samen met mijn collega [verbalisant 3] een snelheidscontrole op de Rijksweg A2. Om 3.15 uur zagen ik en mijn collega dat er een bestuurder in een zwarte Renault Zoe voorzien van kenteken [kenteken] reed (...). Vervolgens heb ik het voertuig een volgteken gegeven en de bestuurder bij de carpoolplaats in Breukelen aan de Provinciale N401 staande gehouden.
Vervolgens zag ik dat hij zich legitimeerde met een geldig identiteitsbewijs.
Ik zag dat hij op gaf te zijn:
[verdachte] geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats].
Vervolgens vroeg ik de verdachte naar de sleutel van het voertuig.
De verdachte verklaarde dat hij deze niet meekreeg van de vriendin met de opmerking dat hij het voertuig moest laten draaien.”
7. Het hof heeft de bewezenverklaring als volgt gemotiveerd:
"Verdachte is op 29 mei 2019 om 03:15 uur aangehouden in een gestolen auto. Blijkens de aangifte is de auto tussen 28 mei 2019 om 18:19 uur en 29 mei 2019 om 10:00 uur gestolen. Verdachte geeft vervolgens een verklaring waarom hij in de gestolen auto reed, die op geen enkele wijze verifieerbaar is. Daarmee is een aanmerkelijke verklaring waaruit blijkt van de goede trouw van verdachte uitgebleven.
Gelet op het korte tijdsverloop tussen de diefstal van de auto en het aantreffen van verdachte in de gestolen auto, is het hof van oordeel dat verdachte, toen hij de auto voorhanden kreeg, heeft geweten dat de auto van diefstal afkomstig was, zeker ook nu hij niet beschikte over het pasje om de auto te starten, dan wel dat hij de aanmerkelijke kans heeft gezien en aanvaard dat dit het geval was. Aldus is ten aanzien van de auto sprake van opzetheling in de zin van artikel 416, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.”
De toelichting op het middel
8. In de toelichting betoogt de steller van het middel dat het hof de verklaring van de verdachte, te weten dat hij de auto van een vriendin zonder sleutel had meegekregen, klaarblijkelijk niet aannemelijk heeft geacht, terwijl het hof de verklaring dat “hij deze (de sleutel) niet meekreeg van de vriendin met de opmerking dat hij het voertuig moest laten draaien” wel heeft gebruikt voor het bewijs. De bewijsvoering van opzetheling is dan ook innerlijk tegenstrijdig en daarmee onbegrijpelijk, aldus de steller van het middel.
9. Subsidiair betoogt de steller van het middel dat de bewezen verklaarde opzetheling nadere motivering behoeft ingeval het hof bedoelt te zeggen dat de verklaring van de verdachte over de verkrijging van de auto op zichzelf wel geloofwaardig is, maar de omstandigheden waaronder deze auto is verkregen – namelijk zonder het pasje om de auto mee te starten en met de mededeling dat hij de motor maar moest laten draaien – duiden op wetenschap dat die auto van diefstal afkomstig was.
De bespreking van het middel
10. Uit de bewijsmotivering van het hof kan worden afgeleid dat de verdachte op 29 mei om 03.15 uur als bestuurder is aangehouden in een auto die volgens opgave van de lessee tussen 28 mei 2019 om 18:19 uur en 29 mei 2019 om 10:00 uur is gestolen. Het hof oordeelt dat de verdachte – op het moment dat hij de auto voorhanden kreeg – op de hoogte was van de criminele herkomst van dat voertuig, althans dat hij de aanmerkelijke kans op die berispelijke herkomst bewust heeft aanvaard. Het hof baseert zijn oordeel op een grond die, in strafzaken waarin wordt geconstateerd dat een verdachte een gestolen voorwerp voorhanden heeft, nogal eens deel uitmaakt van de bewijsvoering van diefstal, te weten: het korte tijdsverloop tussen de diefstal van een voorwerp en het aantreffen van een verdachte in het bezit daarvan.1.Het gaat thans evenwel om het bewijs van opzetheling en niet om het bewijs van diefstal. Weliswaar komt de steller van het middel in algemene zin op tegen het bewijsoordeel over verdachte’s (voorwaardelijk) opzet omtrent de criminele herkomst van de auto, maar de hiervoor weergegeven grond (het korte tijdsverloop) en de redengevendheid daarvan voor het bewijs van opzetheling worden in cassatie op zichzelf niet aangevochten. Van die redengevendheid ga ik daarom hieronder uit.
11. Wél maakt de steller van het middel bezwaar tegen de wijze waarop het hof in de bewijsvoering gebruikmaakt van de verklaring van de verdachte. Die klacht is wat mij betreft tevergeefs voorgesteld. De verdachte heeft weliswaar een verklaring gegeven voor zijn bezit van een gestolen voorwerp (de auto), maar het hof heeft deze verklaring op geen enkele wijze verifieerbaar geacht. Een “aanmerkelijke verklaring” waaruit blijkt van de goede trouw van verdachte is dan ook uitgebleven, aldus oordeelt het hof. Daarmee heeft het hof kennelijk bedoeld uiteen te zetten dat de verdachte geen verklaring heeft afgelegd die zijn onwetendheid van de criminele herkomst van de auto (en dus zijn onschuld) staaft. De omstandigheid dat de verdachte “niet beschikte over het pasje om de auto te starten” versterkt – niet onbegrijpelijk – enkel ‘s hofs reeds onderbouwde oordeel omtrent verdachte’s (voorwaardelijk) opzet op de criminele herkomst van de auto.
12. Uit voorgaande volgt dat het hof de verklaring van de verdachte dat “hij (de sleutel) niet meekreeg van de vriendin met de opmerking dat hij het voertuig moest laten draaien” kennelijk juist wél geloofwaardig heeft geacht. De overweging van het hof moet zo worden begrepen dat het daarmee slechts heeft willen bewijzen dat de verdachte niet over de sleutels van de auto beschikte. Bezien tegen deze achtergrond bevat de bewijsvoering van het hof dan ook geen tegenstrijdigheid, terwijl het hof zijn oordeel dat de verdachte op de hoogte was van de diefstal van het door hem gebruikte voertuig, voldoende heeft gemotiveerd.
Slotsom
13. Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan artikel 81 lid 1 RO ontleende overweging.
14. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑10‑2023