Mr. F.W. Bleichrodt, Onder voorwaarden, Deventer 1996, p. 58 e.v.
HR, 22-04-2014, nr. 13/00440
ECLI:NL:HR:2014:973
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-04-2014
- Zaaknummer
13/00440
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:973, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑04‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:322, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:322, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑03‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:973, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑07‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2014/259 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0191
Uitspraak 22‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Strafmotivering, art. 14c.2, aanhef en onder 10° Sr. Art. 359.6 Sv noopte het Hof niet tot een nadere motivering van de beslissing tot het stellen van de bijzondere voorwaarde tot opneming in een zorginstelling.
Partij(en)
22 april 2014
Strafkamer
nr. 13/00440
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 29 januari 2013, nummer 21/004105-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de beslissing tot het stellen van de bijzondere voorwaarde tot opneming in een zorginstelling ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van 1. en 2. "mishandeling", 3. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd", 4. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken en beschadigen" en 5. "bedreiging met zware mishandeling". Het bestreden arrest houdt ten aanzien van de strafoplegging het volgende in:
"De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 januari 2013, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden bij herhaling is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het hof acht derhalve oplegging van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden.
(...)
Beslissing:
Het hof:
(...)
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of t.b.v. vaststelling identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs a.b.i. art. 1 Wet o/d identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich tijdens de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, waartoe verdachte zich moet melden zo frequent en zolang de Reclassering dit noodzakelijk acht;
- verdachte zich laat opnemen in een zorginstelling voor een periode van 3 tot maximaal 9 maanden.
Geeft genoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen."
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak, waaronder:
(...)
- het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Palier, opgemaakt op 11 juni 2012;
- het proces-verbaal ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 1 oktober 2012, alsmede de aantekening mondeling vonnis, waarvan beroep;
(...)
De verdachte verklaart − zakelijk weergegeven − als volgt:
Ik blow nu niet meer. Het klopt niet dat ik niet kan omgaan met autoriteitsfiguren.
Ik luister als ik iets moet doen. Ik heb wel degelijk meegewerkt aan programma's.
Ik sta achter een opname op een zorgboerderij, maar ik kan gewoon buiten werken.
Ik wil niet meewerken aan een opname bij een zorginstelling.
(...)
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging, waarbij de raadsman het volgende aanvoert − zakelijk weergegeven −:
(...)
Subsidiair is mijn cliënt van mening dat de opgelegde straf, in het bijzonder de opgelegde bijzondere voorwaarde, te zwaar is. Mijn cliënt heeft eerder onder behandeling gestaan, maar dat bleek te hoog gegrepen. Het vonnis van de politierechter geeft een blanco cheque, er zijn geen concrete behandelvoorwaarden in het vonnis opgenomen. De verantwoordelijkheid hiervoor wordt dus op de reclassering afgeschoven. Als mijn cliënt zou worden opgenomen, dan is het in ieder geval wenselijk om te weten waarom. Mocht uw hof tot een bewezenverklaring komen, dan verzoek ik in ieder geval om geen bijzondere voorwaarde op te nemen omtrent een opname in een zorginstelling."
2.3.
Voor zover het middel klaagt dat het Hof het motiveringsvoorschrift van art. 359, zesde lid, Sv heeft geschonden kan het niet tot cassatie leiden. Die bepaling noopte het Hof niet tot nadere motivering van het stellen van de onderhavige, op art. 14c, tweede lid aanhef en onder 10º, Sr steunende bijzondere voorwaarde.
2.4.
Ook overigens kan het middel niet tot cassatie leiden. In het licht van het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen de raadsman van de verdachte omtrent de strafoplegging heeft aangevoerd, heeft het Hof de strafoplegging toereikend gemotiveerd.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2014.
Conclusie 04‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Strafmotivering, art. 14c.2, aanhef en onder 10° Sr. Art. 359.6 Sv noopte het Hof niet tot een nadere motivering van de beslissing tot het stellen van de bijzondere voorwaarde tot opneming in een zorginstelling.
Nr. 13/00440
Mr. Machielse
Zitting 4 maart 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft verdachte op 29 januari 2013 voor 1 en 2: mishandeling, 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd, 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken en beschadigen, en 5: bedreiging met zware mishandeling, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk. Aan deze veroordeling heeft het hof als bijzondere voorwaarden verbonden dat verdachte zich tijdens de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, waartoe verdachte zich moet melden zo frequent en zolang de Reclassering dit noodzakelijk acht en dat verdachte zich laat opnemen in een zorginstelling voor een periode van drie tot maximaal negen maanden. Tevens heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in het arrest omschreven. Tot slot heeft het hof de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf in de vorm van een taakstraf van 120 uren gelast.
2. Mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt over de motivering van de straf. Het hof heeft niet in het bijzonder de redenen opgegeven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf, noch heeft het de redenen opgegeven die tot de keuze van deze straf hebben geleid en evenmin de omstandigheden aangeduid waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet. Het gaat de steller van het middel om de inhoud van de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich in een zorgstelling zal laten opnemen voor een periode van drie tot maximaal negen maanden. Waarom verdachte zich zou moeten laten opnemen is niet duidelijk. Rapportage ontbreekt. De verklaring die een reclasseringsmedewerker in eerste aanleg heeft afgelegd, is onvoldoende omdat de reclasseringsmedewerker geen gedragsdeskundige is en omdat het hof ook is afgeweken van de inhoud van die verklaring.
3.2. Het hof heeft in zijn arrest de strafoplegging aldus gemotiveerd:
"Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 14 januari 2013, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden bij herhaling is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het hof acht derhalve oplegging van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden."
3.3. Het bestreden arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en, overeenkomstig artikel 422 Sv, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. In eerste aanleg is verdachte op 1 oktober 2012 door de politierechter te Utrecht veroordeeld. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van de politierechter houdt in dat daar [betrokkene], reclasseringswerker, werkzaam bij GGZ Reclassering Palier is verschenen, die onder meer heeft verklaard dat verdachte sinds januari 2011 onder toezicht staat, dat hij afspraken niet nakomt, dat er verschillende incidenten zijn geweest en dat bij verdachte schizofrenie is vastgesteld. Volgens de deskundige is de situatie zorgelijk en gaat het van kwaad tot erger. Er zijn stappen gezet in de richting van klinische opname, maar daartoe is het nog niet gekomen. De deskundige sprak als zijn verwachting uit dat een opname van drie maanden niet genoeg zal zijn. Normaal zou een opname voor de duur van 3-9 maanden voldoende moeten zijn, maar gelet op de omstandigheden waarin verdachte verkeert wordt geadviseerd hem voor een periode van 9-12 maanden te doen opnemen. Daarna zou gezocht kunnen worden naar een mogelijkheid voor begeleid wonen.
3.4. De steller van het middel gaat er klaarblijkelijk vanuit dat het opleggen van de bijzondere voorwaarde van opname in een zorginstelling ontoereikend is gemotiveerd omdat, als het hof zich zou hebben verlaten op de verklaring van de reclasseringswerker in eerste aanleg, het hof eraan zou hebben voorbij gezien dat een reclasseringswerker geen gedragsdeskundige is. Bovendien wijkt de termijn van opname in een zorginstelling zoals door het hof is bepaald af van wat de reclasseringswerker naar eigen zeggen in een zaak zoals die van verdachte normaliter zal adviseren, te weten de opname voor een periode van 9-12 maanden.
3.5. In eerste aanleg noch in hoger beroep heeft de verdediging de deskundigheid van de reclasseringswerker in twijfel getrokken, zodat een klacht van dien aard eerst in cassatie voorgesteld zich niet leent voor bespreking. Wel heeft de advocaat van verdachte in hoger beroep aangevoerd dat de opgelegde bijzondere voorwaarde te zwaar is. Het vonnis van de politierechter geeft een blanco cheque, er zijn geen concrete behandelvoorwaarden in het vonnis opgenomen. De verantwoordelijkheid hiervoor wordt dus, aldus de advocaat, op de reclassering afgeschoven. Als verdachte zou moeten worden opgenomen dan is het in ieder geval wenselijk om te weten waarom.
3.6. Toepassing van de voorwaardelijke veroordeling noopt volgens Bleichrodt doorgaans niet tot een bijzondere motivering. Alleen als de straf een niet geringe mate van verwondering of bevreemding zou wekken, dient de rechter nader de redenen op te geven waarom hij heeft gekozen voor een bepaalde invulling van een voorwaardelijke modaliteit.1.Het hof heeft niet nader uitgelegd waarom het een opname in een zorginstelling in dit geval noodzakelijk achtte. Maar de reden voor dit onderdeel van de sanctieoplegging is niet ver te zoeken. Het hof heeft kennelijk de verklaring van de deskundige in eerste aanleg zwaar laten wegen. Het zou het hof hebben gesierd als het uitdrukkelijk zou hebben verwezen naar de inhoud van deze verklaring, maar gelet op het feit dat de door het hof bepaalde duur van de opname aansluit bij wat de deskundige zelf daarover heeft gezegd, lijdt het geen twijfel dat het hof zich bij deze deskundige heeft willen aansluiten.
3.7. Dan rijst de vraag of het hof de bijzondere voorwaarde van opneming in een zorginstelling heeft mogen formuleren zoals het hof dat heeft gedaan. Voor inwerkingtreding op 1 april 2012 van de Wet van 17 november 2011, Stb. 2011, 545 tot wijziging van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en van de voorwaardelijke invrijheidstelling was het vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de bijzondere voorwaarde van artikel 14c lid 2 onder 2 (oud) Sr – opneming van de veroordeelde in een inrichting ter verpleging gedurende een door de rechter bepaalde termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd – slechts door de rechter voor een door de rechter bepaalde termijn kon worden opgelegd.2.Bleichrodt bespreekt deze uitleg van de Hoge Raad en voegt daaraan toe dat de wet zelfs niet toeliet dat de opname eerder werd beëindigd dan de rechter heeft bepaald, hoewel uit praktische overwegingen er veel voor is te zeggen de door de rechter bepaalde termijn aan te merken als een maximumtermijn.3.De Wet van 17 november 2011 heeft geen wijziging gebracht in de bevoegdheid van de rechter. Dat is op te maken uit de wetsgeschiedenis. De Minister antwoordde immers op vragen van leden van de Tweede Kamer dat met de voorwaarde van opneming in een zorginstelling hetzelfde wordt bedoeld als met de voorwaarde van "opneming in een inrichting ter verpleging". Het gaat om een verandering van terminologie maar niet om een wijziging in strekking en betekenis. Niet is een materiële wijziging van deze voorwaarde bedoeld.4.De Hoge Raad heeft zich daarbij aangesloten, maar heeft wel een nuancering aangebracht. In 2013 overwoog hij:
"2.3.1. Ingevolge art. 14c, tweede lid onder 2º, (oud) Sr kan de voorwaarde tot opneming van de veroordeelde in een inrichting tot verpleging slechts worden opgelegd voor een door de rechter te bepalen termijn. De beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming van de veroordeelde in een inrichting ter verpleging en voor welke duur is voorbehouden aan de rechter (vgl. HR 30 januari 2007, LJN AZ0262, NJ 2007/97).
2.3.2. Het Hof heeft de bijzondere voorwaarde gesteld dat de verdachte zich laat opnemen in een klinisch forensische instelling voor de duur van de proeftijd, zijnde een periode van twee jaren, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering wenselijk achten.
2.3.3. In aanmerking genomen dat de beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming van de veroordeelde in een inrichting ter verpleging en voor welke maximale duur aldus door de rechter is bepaald, is met de tekst van art. 14c (oud) Sr niet onverenigbaar dat de genoemde bijzondere voorwaarde inhoudt dat de beslissing tot verkorting van de duur van de opneming in een klinisch forensische instelling geschiedt door de behandelaars in overleg met de reclassering. Een redelijke en op de praktijk toegesneden wetstoepassing brengt mee dat de beslissing de door de rechter bepaalde duur van de vrijheidsbeneming te bekorten ook kan worden genomen door de behandelaars op de grond dat naar hun oordeel de noodzaak tot verdere intramurale behandeling is komen te ontbreken, nu de veroordeelde daardoor niet wordt geschaad in de belangen die de wet met betrekking tot deze vorm van vrijheidsbeneming beoogt te beschermen.
3.8. De beslissing van het hof om verdachte de betwiste tweede bijzondere voorwaarde op te leggen, is mijns inziens toereikend gemotiveerd, mits bij de beoordeling van deze beslissing de verklaring die de deskundige in eerste aanleg heeft afgelegd wordt betrokken. Het hof heeft wel verzuimd aan te geven wie wanneer kan beslissen dat de opname kan worden beëindigd. Maar het lijkt mij voor de hand te liggen dat het hof zal hebben bedoeld dat de opname minstens drie maanden moet duren en daarna, voordat de opneming negen maanden heeft geduurd, mag worden beëindigd als de noodzaak voor behandeling naar het oordeel van de behandelaar(s) in overleg met de reclassering, is komen te vervallen. Mijns inziens kan de Hoge Raad voorzien in de nodige aanvulling in dier voege dat hij de tweede voorwaarde aldus zal lezen, dat
"verdachte zich laat opnemen in een zorginstelling voor een periode van drie tot maximaal negen maanden, welke opname nadat deze minstens drie maanden en voordat deze negen maanden heeft geduurd kan worden beëindigd als de voor deze behandeling verantwoordelijke persoon of instantie in overleg met de reclassering tot het oordeel komt dat de noodzaak voor behandeling is komen te vervallen."
4. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de tweede bijzondere voorwaarde zal aanvullen en – bij gebreke van een grond die tot ambtshalve vernietiging aanleiding behoort te geven – het cassatieberoep zal verwerpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑03‑2014
HR 6 november 1990, NJ 1991, 274 m.nt. GEM; HR 30 januari 2007 ,ECLI:NL:HR:2007:AZ0262; HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR: 2011:BQ4315.
Bleichrodt, Onder voorwaarde, p. 75.
HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5449.
Beroepschrift 04‑07‑2013
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
Zaaknummers S 13/00440
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
Geeft eerbiedig te kennen:
dat [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1988, hierna te noemen: ‘requirant’, op 31 januari 2013 beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, d.d. 29 januari 2013 met parketnummer 21-004105-12.
Het belang van requirant bij het cassatieberoep is daarin gelegen dat hij ten onrechte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde dat hij zich laat opnemen in een zorginstelling voor een niet vooraf bepaalde duur. Het volgende middel van cassatie wordt voorgedragen:
Middel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder is art. 359 lid 5 en 6 Sv geschonden, doordat het arrest niet in het bijzonder de redenen opgeeft die de straf hebben bepaald en, nu het gaat om een straf die vrijheidsbeneming medebrengt, ook niet in het bijzonder de redenen opgeeft die tot de keuze van deze strafsoort hebben geleid, terwijl evenmin zoveel mogelijk de omstandigheden zijn aangegeven waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet.
Toelichting op het middel
Het hof heeft requirant veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met als bijzonder voorwaarde dat requirant zich laat opnemen in een zorginstelling voor een periode van 3 tot maximaal 9 maanden. Het hof heeft niet aangegeven waarom requirant zich moet laten opnemen en evenmin waarom voor die periode.
Een voorafgaande rapportage door een gedragsdeskundige ontbreekt. In eerste aanleg was wel een reclasseringsrapport beschikbaar en heeft ter zitting een reclasseringsmedewerker een verklaring afgelegd maar naar de mening van requirant is een reclasseringsmedewerker geen gedragsdeskundige.
Daarnaast heeft deze reclasseringsmedewerker ter terechtzitting in eerste aanleg enkel verklaard dat normaal een opname voor de duur van drie tot negen maanden voldoende zou moeten zijn maar dat zijn advies in deze situatie normaal een opname voor een periode van negen tot twaalf maanden zou zijn.
De door het hof bepaalde termijn van 3 tot maximaal 9 maanden lijkt dan ook enerzijds ingegeven door wat deze reclasseringsmedewerker heeft verklaard over wat volgens hem een normale duur voor opname zou zijn, maar wijkt anderzijds af van hetgeen deze reclasseringsmedewerker normaal zou adviseren in de onderhavige situatie. Het hof zelf laat zich hier niet over uit.
Daarmee ontbreekt dan ook in het arrest een opgave van redenen die hebben bepaald dat requirant zich bij wijze van bijzondere voorwaarde dient te laten opnemen in een zorginstelling en ontbreekt ook, nu dit vrijheidsbeneming meebrengt, een opgave van redenen voor deze strafsoort, alsmede de omstandigheden waarop bij de vaststelling van de duur is gelet.
Het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, d.d. 29 januari 2013 is ten gevolge van het voorgaande dan ook niet naar de eis der wet naar behoren en met redenen omkleed, althans gemotiveerd, zodat het arrest niet in stand kan blijven, dient te worden vernietigd en een verwijzing dient te volgen.
Het schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal, aldaar kantoorhoudende aan de Scheepjeshof 122, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
Veenendaal, 4 juli 2013
E.H. Bokhorst
advocaat