Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/1.1.3
1.1.3 Onderzoeksvraag
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS597891:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Advies Raad voor de Rechtspraak 2004, § 7.4, waarin werd gedacht aan '(..) verhoging van het liquidatietarief, de introductie van de mogelijkheid van een (hoge) forfaitaire proceskostenveroordeling of een veroordeling in de daadwerkelijke gemaakte proceskosten.'
Asser, Groen & Vranken 2006, p. 58-59.
Zie ook Barendrecht & Klijn (red.) 2004, p. 40. Daarin wordt gesteld dat nader onderzoek uit moet wijzen of met sleutelen aan de kostenveroordeling winst te behalen valt.
Hodges, Vogenauer & Tulibacka 2009, p. 22.
Barendrecht & Klijn (red.) 2004, p. 6-7.
Kritzer 2009, p. 344-345.
Zie Holzhauer 1993, p. 38-39. Zie voor onderzochte prijs- en inkomenselasticiteiten Van der Torre 2005 en Klein Haarhuis 2008, p. 8, en de in die bronnen verder vermelde verwijzingen.
Zie Gneezy & Rustichini 2000. Zie meer over crowding out in hoofdstuk 7.
Het beoogde effect is dus: de kostenprikkel ontmoedigt verstorend procesgedrag, hetgeen leidt tot minder verstorend procesgedrag, met als gevolg tijd- en kostenbesparing. Alle andere effecten buiten die directe relatie, zowel positief als negatief en zowel voorzienbaar als onvoorzienbaar, worden gedefinieerd als onbeoogde neveneffecten.
Positieve effecten kunnen bijvoorbeeld uitgaan van het feit dat de wederpartij ook gecompenseerd wordt; zie § 7.6.3.
Zie hoofdstuk 4. Een vierde kostenregime, de wijze van begroting van buitengerechtelijke kosten (art. 6:96 lid 2 onder b en c) en van de kosten in de deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (art. 1019aa Rv; het betreft een verzoekschriftprocedure, terwijl een evt. bodem-zaakjuist perdagvaarding wordt ingeleid), behandel ikwel in§ 4.6, maardit regime wordtverderniet specifiek onderzocht. Art. 50 Onteigeningswet Rv laat ik vanwege het beperkte toepassingsgebied volledig buiten beschouwing.
Op art. 419 lid 4 Rv betreffende de kosten in cassatiezaken wordt niet afzonderlijk ingegaan. Beslissingen van de Hoge Raad over kostenveroordelingen in lagere instanties worden uiteraard wel besproken.
Er is een gebrek aan kennis over wat een juiste invulling is van de proceskostenveroordeling om verstorend gedrag te ontmoedigen en daarmee een voortvarender en efficiënter proces te bereiken. In 2004 adviseerde de Raad voor de Rechtspraak aan de Commissie Fundamentele Herbezinning Nederlands Burgerlijk Procesrecht om nader onderzoek te doen naar de effecten van de verschillende vormen van de proceskostenveroordeling.1 De Commissie meldt in haar eindrapport2 echter dat een dergelijk onderzoek te omvangrijk zou zijn binnen het bestek van haar eigen onderzoek, maar beveelt een dergelijk onderzoek wel aan.3 Ook internationaal is inmiddels opgevallen dat weinig bekend is over de mate waarin landen de kostenveroordeling als gedragsprikkel gebruiken en wat daar de effecten van zijn. Hodges, Vogenauer & Tulibacka schrijven eind 2009, naar aanleiding van een uitgebreide rechtsvergelijkende studie over de financiering van civiele processen, het volgende over kostensancties:
‘It is unclear to what extent the behaviour sanction is in fact applied in practice. (..) Further empirical work would be useful on how often such a rule is applied in practice and how effective it is.'4
Goedbedoelde nieuwe regels in het procesrecht kunnen snel leiden tot onvoorziene gevolgen, omdat de civiele procedure gevoelig is voor strategisch handelen door de verschillende actoren.5 Elk systeem van kosten en beloningswijzen van advocaten brengt zowel nuttige prikkels als perverse prikkels met zich mee voor betrokke-nen.6 Ook kunnen sommige kostenprikkels weinig effect hebben, wanneer de ' prijselasticiteit' van een gedraging laag is.7 Daarnaast kan de versterking van de ene (financiële) prikkel soms de werking van een ander (normatief) instrument verzwakken, waardoor het procesgedrag per saldo niet zal veranderen.8 Daarom is het van belang om de mogelijke prikkels binnen de kostenveroordeling niet alleen te toetsen op de beoogde effecten (het terugdringen van vertragingen en kosten), maar ook op de onbeoogde neveneffecten9 die de prikkels in positieve10 en negatieve zin kunnen hebben op andere kwaliteitsaspecten van het burgerlijk proces: de kwaliteit van uitkomsten en van de procedure.
Daarmee kom ik tot de volgende onderzoeksvraag:
Kan het systeem van de Nederlandse proceskostenveroordeling zodanig worden ingevuld of aangepast dat de partijen in de civiele procedure op een doelmatige wijze worden geprikkeld om af te zien van onnodig vertragend en/of kostenverhogend procesgedrag en zo ja, hoe?
Een aantal van de gebruikte termen verdient verdere verduidelijking. Zo wordt met de doelmatige wijze bedoeld dat wordt gezocht naar prikkels, waarbij negatieve bijeffecten op andere kwaliteitsaspecten van het burgerlijk proces de positieve effecten niet overstemmen. In het toetsingskader in hoofdstuk 2 worden deze kwaliteitsaspecten nader toegelicht.
Het onderscheid tussen ' invullen' en ' aanpassen' illustreert dat de onderzoeksvraag zich zowel over huidig recht als over wenselijk recht uitstrekt. Niet alleen wordt bekeken in hoeverre de huidige kostenregels en de invulling die rechters aan die regels geven reeds verstorend gedrag kunnen ontmoedigen. Ook wordt onderzocht of een doelmatigere invulling van de huidige regels mogelijk is of dat daarvoor de regels van het huidige systeem moeten worden aangepast tot een nieuw systeem.
Het begrip proceskostenveroordeling ziet op de opgelegde herverdeling van de proceskosten die partijen in de civiele procedure maken, ten opzichte van de oorspronkelijke verdeling op basis van partijuitgaven. Er wordt gekozen voor deze abstracte definitie, omdat die een vergelijking met buitenlandse figuren en andere ideeën mogelijk maakt. Hieronder valt ook het zogenaamde ' eigen beursje' : de mogelijkheid om de procesvertegenwoordiger persoonlijk in (een deel van) de kosten te veroordelen.11
De civiele procedure is een breed begrip, aangezien het burgerlijk procesrecht meerdere procedurevormen kent, met als hoofdvormen de dagvaardings- en de verzoekschriftprocedure. Om de reikwijdte van het onderzoek te beperken, is er voor gekozen om de focus te leggen op de dagvaardingsprocedure. Dat is de meest contradictoire setting voor civiele conflicten en bovendien is een kosten-veroordeling in dagvaardingszaken, in tegenstelling tot in verzoekschriftzaken, de hoofdregel.12 Daarenboven ziet de rechtseconomische literatuur die ik in hoofdstuk 7 en 8 gebruik vooral op zaken binnen het aansprakelijkheidsrecht, die in Nederland met een dagvaarding worden ingeleid. Dat neemt niet weg dat de uitkomsten van dit onderzoek evenzeer van belang kunnen zijn voor verzoekschriftzaken, want ook daarin komen verstorende gedragingen voor waaraan kostenconsequenties kunnen worden verbonden.
Binnen de dagvaardingszaken zal nog een driedeling worden gemaakt tussen ' normale' zaken, zaken waarin partijen familiale banden hebben en intellectuele eigendomszaken (IE-zaken), vanwege de verschillende kostenregimes.13 Ook worden zowel bodemprocedures als kort gedingen onderzocht, in eerste aanleg en in hoger beroep.14