De noten zijn weggelaten.
HR, 12-06-2012, nr. 11/02215
ECLI:NL:HR:2012:BW8042
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-06-2012
- Zaaknummer
11/02215
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BW8042
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW8042, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑06‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW8042
ECLI:NL:HR:2012:BW8042, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑06‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW8042
- Vindplaatsen
Conclusie 12‑06‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 11/02215
Mr. Vegter
Zitting: 10 april 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 26 april 2011 verdachte wegens 1. "Doodslag", 2. "Diefstal" en 3. "Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en de inbeslaggenomen voorwerpen als nader in het arrest omschreven.
2.
Namens verdachte heeft mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. M.L.M. van der Voet, eveneens advocaat te Amsterdam, bij schriftuur drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt over de afwijzing van het verzoek nader onderzoek te verrichten naar de gesprekken die zijn gevoerd vanaf alle KNP-telefooncellen die zich bevinden tussen de woning van de verdachte en het Centraal Station in Leiden en valt uiteen in twee klachten. In de eerste plaats wordt geklaagd dat het Hof bij de afwijzing van het verzoek is afgeweken van de dwingende beslissingsvolgorde van art. 350 Sv. In de tweede plaats wordt geklaagd over de begrijpelijkheid van de afwijzing van bedoeld verzoek.
4.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verzoek als volgt samengevat en afgewezen:
"Tijdens de regiezitting op 23 september 2010 heeft de verdediging nader onderzoek verzocht van de gesprekken vanaf alle KPN-telefooncellen die zich bevinden tussen de woning van de verdachte en het Centraal Station in Leiden, omdat het onderzoek naar de gesprekken vanuit de telefooncellen aan de Lange Gracht te Leiden geen relevante informatie had opgeleverd. Het hof heeft op 23 september 2010 de beslissing op dit verzoek aangehouden totdat kennis zou zijn genomen van een door verbalisant Nedersticht op te maken aanvullend proces-verbaal naar aanleiding van vragen van de raadsman op dit onderdeel.
Thans is het hof van oordeel dat dit verzoek dient te worden afgewezen, nu dit niet relevant is voor enige door het hof te nemen beslissing. De verdachte wordt hierdoor redelijkerwijs niet in zijn verdedigingsbelang geschaad, omdat bij de beoordeling van het tenlastegelegde en van het verweer in het midden kan worden gelaten of de verdachte met een vrouw of met [slachtoffer] een afspraak heeft gemaakt, dan wel vanuit Leiden telefonisch contact heeft gehad met de voice mail van een vrouw."
5.
Het Hof heeft in het bestreden arrest eerst na de bewezenverklaring, de strafbaarheid van het bewezenverklaarde, de kwalificatie en de strafbaarheid van de verdachte het in het middel bedoelde verzoek afgewezen. Die plaats in het arrest is wellicht minder gelukkig, omdat deze kennelijk (bij de steller van het middel) tot misverstand kan leiden, maar de positionering in het arrest behoeft nog geenszins tot de slotsom te leiden dat bij de beraadslaging is afgeweken van de dwingende volgorde van de vragen van artikel 350 Sv of -het middel houdt dat niet in, maar bedoelt dat waarschijnlijk wel- van de logische volgorde om eerst op een verzoek om nader onderzoek in verband met de bewijsbaarheid en strafbaarheid te beslissen alvorens te beslissen over bewezenverklaring en strafbaarheid. In zoverre is het middel dus tevergeefs voorgesteld.
6.
In de verwerping van het verweer ligt besloten dat ook indien wordt uitgegaan van de juistheid van de verklaring van de verdachte met betrekking tot de vraag met wie hij een afspraak had, dit niet van invloed is op enige door het Hof te nemen beslissing. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat dit oordeel onbegrijpelijk is, omdat indien aannemelijk is dat de verdachte op de seksafspraak daadwerkelijk onverwachts werd geconfronteerd met een man in plaats van een vrouw, niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat dit niet van invloed kan zijn geweest op de daaropvolgende feitelijkheden. Het zou alsdan voeding geven aan de verklaring van de verdachte dat hij tot homosexuele seks werd gedwongen, waarna de beoordeling van zijn verklaring dat hij daarbij met een mes werd bedreigd evenzeer anders komt te liggen en daarmee zijn noodweerverweer.
- 8.
De steller van het middel kan worden nagegeven dat indien de verdachte tijdens een seksafspraak onverwachts wordt geconfronteerd met een man in plaats van de verwachte vrouw, dit verwarrend of zelfs choquerend voor de verdachte kan zijn geweest. Dit gegeven zegt evenwel niets over de vraag of er sprake was van een noodweersituatie. Voorts geldt, anders dan de steller van het middel kennelijk van mening is, niet dat indien de verklaring van de verdachte dat hij een afspraak had met een vrouw voor juist wordt aangenomen, daarmee ook diens verklaring met betrekking tot de gedwongen homoseksuele seks en de bedreiging met het mes daarbij en dus diens verklaring over het bestaan van een noodweersituatie, noodzakelijkerwijs (meer) aannemelijk is geworden. 's Hofs oordeel dat het in het middel bedoelde verzoek dient te worden afgewezen, nu dit niet relevant is voor enige door het Hof te nemen beslissing, is dan ook niet onbegrijpelijk.
- 9.
Het eerste middel faalt.
- 10.
Het tweede middel klaagt over de verwerping van het beroep op noodweer dan wel noodweerexces.
- 11.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:1.
"De vaststaande feiten
Op 30 mei 2008 is [slachtoffer] omstreeks 18 uur in zijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] dood aangetroffen.
Ambulancemedewerker [betrokkene 1] is na een melding rond 18.17 uur naar dat adres gegaan en heeft in de woning vier maximaal openstaande, niet brandende gaspitten aangetroffen en een brandende kaars.
Blijkens de conclusie van het deskundigenrapport inzake het pathologie onderzoek (verder ook te noemen: het sectierapport) van 16 oktober 2008 is bloedverlies, weefselschade, uitval van vitale orgaanfuncties en bloedinademing ten gevolge van meervoudig steekletsel de oorzaak van het intreden van de dood van [slachtoffer]. [Slachtoffer] woog 105 kg en was 1.93 m lang.
Uitwendig zijn bij [slachtoffer] (verspreid) aan het lichaam ruim 30 vele scherprandige huidperforaties geconstateerd. Er waren circa 9 perforaties aan de buik, circa 7 aan de borst, circa 2 aan de rug, circa 7 aan de nek en het achterhoofd, circa 5 in de hals, enkele in het gelaat en aan de armen. Aan de linkerarm was een doorsteek. Ook links in de hals was een doorsteek waarbij de insteekwond aldaar uit circa drie insteken bestond. Tevens was er, verspreid over het lichaam, sprake van vele klievingen, krassen en kervingen van de huid.
Inwendig was onder meer sprake van meervoudige doorsteking van meerdere ribben. Met name de 11e rib links was volledig gekliefd door het bot. Er was meervoudige perforatie van de rechter long, meervoudige doorsteking van de darmen en de maag. Voorts was doorsteek door de beide halsslagaders. Met name de linker halsslagader was ernstig beschadigd. Er was perforatie van de linkerzijde van het strottenhoofd. Er was een bloeduitstorting in de linker slaapspier en links onder de schedelhuid.
Teneinde de dood van [slachtoffer] te onderzoeken is onder de naam "Valkoog" een Team Grootschalige Opsporing (TGO) opgezet.
Op 30 mei 2008 omstreeks 15.03 uur heeft [betrokkene 2], de zuster van de verdachte, om een ambulance verzocht op het adres [b-straat 1] te Leiden. De verdachte werd op dat adres door de tevens ter plaatse gekomen politie gewond in bed aangetroffen. Gezien de ernst van de verwondingen is de verdachte per ambulance overgebracht naar het ziekenhuis, waar hij is geopereerd en op de intensive care afdeling is geplaatst.
Uit de op 28 juli 2008 opgemaakte medische verklaring blijkt dat er bij de verdachte (op 30 mei 2008) sprake was van een steekwond links onder het sleutelbeen en links in de buik. Tevens is er een rafelige wond aan het rechterbovenbeen geconstateerd. Daarnaast was er sprake van luchtlekkage uit de linkerlong en was er letsel van de lever. Voor dit laatste is verdachte operatief behandeld.
Blijkens de verklaring van één van de chirurgen die de operatie hebben verricht, was het letsel van de verdachte ernstig te noemen. De beschadiging aan de lever was veroorzaakt door iets scherps. De verdachte is 1.68 m lang en woog destijds 60 kg.
In het daaropvolgende politieonderzoek is de kleding van de verdachte in het ziekenhuis in beslag genomen. Op 3 juni 2008 is door een rechercheteam van de politieregio Hollands Midden te Leiden contact gezocht met het TGO Valkoog. Het beslag op de kleding van de verdachte is overgedragen aan het Openbaar Ministerie in Alkmaar. Op de kleding die de verdachte droeg (een spijkerbroek van het merk G-star) is een DNA-profiel aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van [slachtoffer].
Op 2 juli 2008 is de verdachte in opdracht van de officier van justitie in Alkmaar op verdenking van de moord op c.q. doodslag van [slachtoffer] aangehouden.
Uit de resultaten van technisch onderzoek is tevens gebleken dat in de woning van [slachtoffer] bloed van de verdachte is aangetroffen.
Op basis van verklaringen van de verdachte en zijn zus [betrokkene 2] (a) en anderen (b) in samenhang met andere bewijsmiddelen staat voorts het volgende vast.
- (a)
De verdachte is op 29 mei 2008 met de trein vanuit Leiden naar Alkmaar is gereisd. Vanaf het station Alkmaar heeft de verdachte, in verband met een voorgenomen ontmoeting, om 21.54 uur naar een (mobiel) telefoonnummer gebeld dat van [slachtoffer] bleek te zijn, waarna [slachtoffer] de verdachte bij het station heeft opgehaald.
De verdachte en [slachtoffer] zijn vervolgens naar de woning van [slachtoffer] in [plaats] gereden.
- (b)
Blijkens de verklaring van [betrokkene 5], de buurvrouw van [slachtoffer], heeft zij de stem van [slachtoffer] op 30 mei 2008 om 00.15 uur nog gehoord. Op grond van de verklaring van deze getuige, die wat het tijdstip betreft wordt ondersteund door de verklaring van haar vriend, [betrokkene 6] en de tijdweergave in haar mobiele telefoon betreffende het tijdstip waarop zij met [betrokkene 6] heeft gebeld, concludeert het hof dat [slachtoffer] op 30 mei 2008 is overleden.
- (a)
Verdachte heeft [slachtoffer] een aantal malen met een mes gestoken, waarna [slachtoffer] dood was. Op grond van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2011 en het sectierapport van 16 oktober 2008 concludeert het hof dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel is veroorzaakt door het steken met een mes.
- (a)
De verdachte heeft op 30 mei 2008 om 10.00.37 uur het inlogscherm van de internetsite van het bankrekeningnummer van [slachtoffer] bij de Rabobank geopend.
- (a)
In de loop van 30 mei 2008 is de verdachte in de auto van [slachtoffer] vanuit [plaats] vertrokken, waarbij de verdachte een aantal goederen, waaronder de laptop en de autosleutel van de auto van [slachtoffer], uit de woning heeft meegenomen. Daarna heeft hij de auto van [slachtoffer] in Amsterdam achtergelaten en is hij uiteindelijk met de trein naar Leiden vertrokken, waar hij op 30 mei 2008 rond 14.30 uur is aangekomen. De verdachte is vanaf het Centraal Station in Leiden met de taxi naar het huis van zijn ouders gegaan, alwaar hij zijn zuster [betrokkene 2] een SMS-bericht heeft gestuurd, inhoudende het verzoek hem te bellen. Daarop heeft [betrokkene 2] met de verdachte telefonisch contact gezocht. De verdachte heeft haar toen verteld dat hij was neergestoken en hij heeft haar gevraagd ervoor te zorgen dat er een ambulance zou komen. [Betrokkene 2] heeft vervolgens 112 gebeld.
(...)
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Noodweer (exces)
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld, en dat, indien en voor zover het hof het gebezigde geweld disproportioneel acht, het om noodweerexces ging. Dientengevolge moet de verdachte van alle rechtsvervolging worden ontslagen.
Van doorslaggevend belang voor de vraag of er van een noodweersituatie sprake was, is dat de noodzaak van de verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding aannemelijk moet zijn. Het is derhalve niet vereist dat deze noodzaak wordt vastgesteld. Op grond van de in de pleitnotitie opgenomen argumenten is het aannemelijk dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] waartegen de verdediging door de verdachte noodzakelijk was, aldus de raadsman.
De raadsman neemt de weergave van de gebeurtenissen van de verdachte als uitgangspunt voor zijn stellingen.
De verdachte heeft over de gebeurtenissen in grote lijnen het volgende verklaard.
De verdachte had via een chatsessie een afspraak gemaakt voor een betaald seksueel contact met een vrouw, die hij [betrokkene 3] of [betrokkene 3] noemde. De afspraak hield in dat hij op een donderdag- of vrijdagavond naar Alkmaar zou komen om haar te ontmoeten.
Hij is op donderdag 29 mei 2008 vanuit zijn woonplaats Leiden met de trein naar Alkmaar gereisd. Op het station Alkmaar heeft hij in een telefooncel een mobiel telefoonnummer gebeld, dat later het nummer van [slachtoffer] bleek te zijn. [Slachtoffer] haalde hem op in diens auto en reed vervolgens met hem naar [plaats]. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat [slachtoffer] de chauffeur van genoemde vrouw was, waarvan hij tijdens de chatsessie had vernomen dat zij door beenletsel op dat moment minder mobiel was.
In [plaats] aangekomen zag de verdachte in een klein huisje dat zich achter het huis aan de [a-straat 1] bevond een jonge vrouw voor het raam staan.
In de woning begon [slachtoffer] het gezellig te maken door in de woonkamer kaarsen aan te steken en mogelijk ook de open haard. [Slachtoffer] liet hem zijn portemonnee zien en de pincode die daarin was genoteerd en zei dat hij dadelijk geld voor de verdachte zou gaan halen.
De verdachte kreeg een Cola light, die hij staande ging opdrinken. Hij zag bij de oorspronkelijke buitendeur, die door een horizontale plank was dichtgemaakt en dus niet kon worden geopend, aan de muur een foto van een vrouw. Hij vermoedde dat dit de vrouw was met wie hij had afgesproken en hij vond haar wel aantrekkelijk. Hij heeft aan [slachtoffer] gevraagd waar de vrouw was, waarop hem werd gezegd dat zij boven was.
De verdachte is de trap op naar boven gegaan, waar hij niemand aantrof. Hij wilde naar de deur lopen, die zich aan het uiteinde van de kamer bevond, om te kijken of zij daar soms was, toen hij zag dat [slachtoffer] de trap op kwam met een groot mes in zijn rechterhand.
[Slachtoffer] dwong hem met dit mes in de hand zichzelf uit te kleden, een soort hondenriem om zijn nek te bevestigen, op zijn sokken na naakt op zijn buik op het bed te gaan liggen en vervolgens onder meer handelingen van [slachtoffer] zoals het likken van zijn anus en seksuele handelingen met een voorwerp te ondergaan, dat later een roze butt plug bleek te zijn. [Slachtoffer] zat daarbij op zijn knieën achter de verdachte op het bed. [Slachtoffer] zei hem meermalen dat hij zichzelf moest ontspannen en trok dan steeds aan de hondenriem.
De verdachte heeft voortdurend zijn gezicht in het hoofdkussen gedrukt, om niet te hoeven zien wat er gebeurde. [Slachtoffer] heeft de butt plug ook nog tegen de wang van de verdachte aangehouden en hem gevraagd deze te likken. De verdachte heeft daar geen gehoor aan gegeven. Zo wist de verdachte wel dat [slachtoffer] deze butt plug had gebruikt bij het seksueel binnendringen. Op een bepaald moment maakte [slachtoffer] kenbaar dat hij wilde dat de verdachte hem zou pijpen. De verdachte moest daarvoor opstaan, waarbij [slachtoffer] de hondenriem losliet. De verdachte heeft in zijn omhooggaande beweging [slachtoffer] een schouderduw gegeven, waardoor deze viel. De verdachte is vervolgens zo snel mogelijk naar beneden gegaan, daarbij een aantal traptreden overslaand. Hij is naar de buitendeur in de keuken gelopen en heeft geprobeerd deze te openen, maar dat lukte niet. Hij hoorde dat [slachtoffer] trede voor trede van de trap af liep en dat hij schold en vloekte. De verdachte heeft toen gezegd dat hij hem met rust moest laten. De verdachte heeft een stapel bordjes gepakt en deze in een aantal bewegingen in de richting van [slachtoffer] gegooid. [Slachtoffer] kwam vervolgens op hem af, terwijl hij nog met zijn rug tegen de deur stond te duwen. [Slachtoffer] stak hem twee maal met het mes. De verdachte zag dat er bloed kwam uit de wond bij zijn schouder. De verdachte is op [slachtoffer] afgesprongen terwijl hij zich concentreerde op het mes. Hij duwde [slachtoffer] tegen het aanrecht en trok met beide handen aan het lemmet van het mes. Het mes was glibberig door het bloed en zo lukte het hem [slachtoffer] het mes afhandig te maken. Zij stonden tegenover elkaar. De verdachte stak met het mes een aantal malen, hij schat dit op zeven á acht keer, horizontaal op borsthoogte op [slachtoffer] in, terwijl [slachtoffer] hem bleef slaan. Al vechtend zijn ze in de woonkamer beland, waar de verdachte achterover viel en [slachtoffer] bovenop hem terecht kwam. Zij lagen met hun voeten in de richting van de keuken. Hij liet het mes op de grond vallen. De verdachte kan zich vanaf dat moment niets herinneren, omdat hij buiten bewustzijn is geraakt.
Toen hij bij bewustzijn kwam, was het al licht buiten. Hij was nog steeds naakt, op zijn sokken na, en droeg nog steeds de hondenriem om zijn hals. Hij zag dat [slachtoffer] onbeweeglijk op de vloer van de woonkamer lag, met zijn hoofd in de richting van de keuken. Er was veel bloed. De verdachte is nog een aantal keren buiten bewustzijn geweest. Hij was bang om te sterven en zag dat hij een buikwond had, waar zijn ingewanden, naar later is gebleken een vetschort, uithingen. Hij is naar het kleine slaapkamertje beneden gelopen en heeft daar op de bedden gelegen. De verdachte heeft het Rabobank pasje gepakt uit de portemonnee van [slachtoffer], die op de plank bij de afgesloten buitendeur lag en heeft met behulp van de Rabo reader geprobeerd of de pincode juist was, hetgeen niet het geval bleek te zijn. Als de pincode juist was geweest, dan was hij van plan een taxi naar Leiden te nemen en deze bij een pinautomaat te laten stoppen, zodat hij geld kon pinnen voor de taxichauffeur. De verdachte heeft zijn buikwond verpakt met wc-papier en merkte dat dat niet hielp. Hij wilde proberen zijn buikwond dicht te schroeien, maar kon met zijn kapotte vingers de aansteker niet aan krijgen. Met een sinds de vorige avond nog steeds brandende kaars lukte dat evenmin omdat de sleutel te warm werd. De verdachte heeft tenslotte een grote pit van het gasfornuis in de keuken opengedraaid en toen een kleinere om daar de sleutel op te leggen en is vervolgens opnieuw buiten bewustzijn geraakt.
De verdachte heeft de "ingewanden" zijn buik ingepropt en zijn buikwond verbonden met aan elkaar geknoopte theedoeken. Hij is naar boven gelopen om zijn kleding te pakken en heeft toen ook de roze butt plug gepakt om deze mee te nemen.
Hij heeft voorwerpen, waarop hij zijn sporen vermoedde, in een Albert Heijn tas gedaan om te voorkomen dat de politie al heel snel bij hem zou uitkomen. Hij wilde eerst nog wat tijd hebben om te proberen te overleven. Hij heeft onder meer de laptop, de Rabo-reader, de portemonnee, de verpakking van de chocomel, het flesje Cola light en sleutels in de tas gedaan en is vervolgens met de auto van [slachtoffer] weggereden. Via Alkmaar is hij in Amsterdam-Zuidoost beland, waar hij de auto heeft geparkeerd omdat hij tijdens het rijden af en toe wegviel. Daar heeft hij de bus genomen naar Station Lelylaan in Amsterdam, vervolgens de trein naar Amsterdam Centraal en tenslotte de trein naar Leiden.
Het standpunt van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft daartegenover aangevoerd dat de feiten en omstandigheden die aan het verweer ten grondslag zijn gelegd niet aannemelijk zijn geworden. Hij heeft daaraan een aantal aspecten ten grondslag gelegd, die als volgt beknopt worden weergegeven:
- a.
de verdachte heeft niet consequent en consistent eenzelfde lezing over de gebeurtenissen gegeven. Blijkens tapverslagen is er sprake van een ingestudeerd verhaal en verder heeft de verdachte bij de politie aanvankelijk een geheel andere verklaring voor zijn letsel gegeven. De verdachte heeft over bepaalde aspecten gelogen.
- b.
De verdachte heeft bewijsstukken die zijn verhaal zogenaamd hadden moeten ondersteunen zoals de butt plug, hondenriem en het mes door zijn broer [betrokkene 4] laten weggooien. De harde schijf is uit de door hem gebruikte computer verwijderd zodat ook op dit punt de mogelijkheid is ontnomen het verhaal van de verdachte dat hij een afspraak had met een vrouw te toetsen.
- c.
Enige objectieve onderbouwing van de verklaring van de verdachte dat hij op 28 mei 2008 nog met een 06-nummer van een vrouw heeft gebeld, is niet aanwezig.
- d.
Het door de verdachte geschetste gewelddadige gedrag van [slachtoffer] vindt geen steun in verklaringen die getuigen over hem hebben afgelegd. Volgens die verklaringen heeft [slachtoffer] tijdens de seks nimmer een mes gebruikt en is er nooit bloed gevloeid.
- e.
Uit de verklaringen van de hiervoor onder d. bedoelde getuigen kan evenmin worden afgeleid dat [slachtoffer] zich in sekscontacten als vrouw voordeed.
- f.
De verklaring van de verdachte spoort niet met de verklaring van buurvrouw [betrokkene 5]. De tijdspanne die uit haar verklaring naar voren komt, met name in het tijdsbestek waarin zij geluid van kapot gegooide borden hoorde en de stem van [slachtoffer] alsmede een andere stem heeft gehoord, verdraagt zich niet met de lezing van de gebeurtenissen van de verdachte.
- g.
De aard van de steekwonden bij [slachtoffer] en de verdachte vertellen iets over de aard en het verloop van de gewelddadigheden. De verdachte is weliswaar gewond geraakt aan zijn lever en zijn schouder maar zijn wonden waren niet diep. Op grond van de verklaring van de verdachte, dat [slachtoffer] hem boos met een slagersmes van 30 cm lang met kracht heeft gestoken, valt te verwachten dat het grote mes dieper in het lichaam zou zijn gegaan, zeker gezien het smalle postuur van de verdachte. Of er werkelijk met een dergelijk mes is gestoken weten we niet, aangezien er geen mes met bloedsporen in de woning is aangetroffen. Bij [slachtoffer] zijn er meer dan 30 steekverwondingen geconstateerd, waarvan een aantal diepe wonden: in de nek 6 cm, hoog aan de rug 8 cm, in de buik 9 cm, in de borst een steekkanaal van 10 cm en één van 11 cm. De steekverwondingen aan de bovenzijde van de rug, in de nek, hals en achterhoofd van [slachtoffer] moeten vanaf de achterzijde aan het lichaam zijn toegebracht. Bovendien waren de linker- en rechter halsslagader gekliefd, de laatste vanaf de achterzijde.
- h.
De sporen van bebloede voeten in de woning kunnen betekenen dat [slachtoffer] nog heeft gelopen nadat hij was gestoken. Dit strookt niet met de lezing van de verdachte dat hij na een kort gevecht op de grond is terechtgekomen en zich niet meer heeft verplaatst.
Nu niet aannemelijk is geworden dat het door de verdachte uitgeoefende geweld was geboden voor de noodzakelijke verdediging van eigen lijf of eerbaarheid tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, was geen sprake van noodweer, en dus kan er evenmin van noodweerexces sprake zijn, aldus de advocaat-generaal.
De overwegingen van het hof.
Indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer dan wel noodweerexces, zal de rechter moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld.
Van een noodweersituatie kan - voor zover hier van belang - slechts sprake zijn indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen lijf of eerbaarheid tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding - waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding.
Het hof dient allereerst de vraag te beantwoorden of de feiten en omstandigheden die aan het verweer ten grondslag zijn gelegd aannemelijk te achten zijn, met andere woorden: was er sprake van een noodweersituatie.
Was er sprake van een noodweersituatie?
Het hof is het met de stelling van de raadsman eens, dat er casusposities denkbaar zijn, dat indien er slechts stille getuigen zijn en de verklaring van een verdachte over de feitelijke gebeurtenissen, dit er in het algemeen niet aan in de weg behoeft te staan om tot het oordeel te komen dat de verklaring van de verdachte niet onaannemelijk is. Bezien dient te worden of dit in het onderhavige geval zo is.
De stukken in het dossier bevatten behalve de verklaring van de verdachte weinig bewijsmiddelen omtrent hetgeen in de nacht van donderdag 29 op vrijdag 30 mei 2008 na 23.00 uur feitelijk in [plaats] is gebeurd. De verdachte heeft verklaard dat hij de butt plug, de hondenriem, het colaflesje en het mes, alle in de lezing van de verdachte mogelijke bewijsmiddelen voor zijn lezing van het gebeuren, uit de woning heeft meegenomen en vervolgens laten weggooien. De computer van [slachtoffer], één van de gegevensdragers die op basis van de geregistreerde chatsessie(s) de bedoeling van de ontmoeting van [slachtoffer] en de verdachte zouden kunnen onthullen, heeft de verdachte zelf laten verdwijnen, terwijl zijn zuster [betrokkene 2] de harde schijf uit de computer waarmee de verdachte zelf werkte, heeft laten verdwijnen, nadat de verdachte was aangehouden. Door toedoen van de verdachte zijn er derhalve nauwelijks bewijsstukken die zijn lezing van het gebeuren kunnen ondersteunen.
Er zijn twee soorten bronnen die informatie geven over de feitelijke toedracht op 30 mei 2008 na 00.15 uur: de verklaringen van de verdachte, waaronder mede wordt begrepen de video reconstructie die van zijn lezing van het gebeuren is gemaakt en de gevolgen van de handelingen, de "stille" getuigen. Daarbij tekent het hof aan dat [betrokkene 5], de buurvrouw van [slachtoffer], heeft verklaard dat zij -naast het geluid van brekend serviesgoed- enkel heeft gehoord dat [slachtoffer] met korte tussenposen vloekte en dat een stem waarvan zij dacht dat het een vrouwenstem was, daarop "Doe nou rustig!" riep. Voor het overige heeft zij, hoewel zij heeft verklaard dat zij, als zij wakker is, zelfs de klink van de deur van het huisje van [slachtoffer] hoort, niets gehoord, terwijl zij tot de aankomst van haar vriend om 01.15 uur wakker is gebleven.
Uit de vaststaande feiten volgt dat [slachtoffer] en de verdachte beiden gewond zijn geraakt. Dat [slachtoffer] de verdachte als eerste met een mes heeft gestoken, berust echter enkel op de bewering van de verdachte en vindt geen steun in objectieve feiten of omstandigheden. De stelling van de raadsman dat op grond van het letsel bij de verdachte op zichzelf al kan volgen dat er een aanval door [slachtoffer] aan het steken door de verdachte is voorafgegaan, gaat niet op.
De door de raadsman geopperde stelling dat moet worden aangenomen dat de verdachte geen mes in zijn hand had toen [slachtoffer] hem stak, kan op grond van de enkele mededeling van de verdachte daarover evenmin worden gevolgd.
De verdachte heeft met zijn lezing van de gebeurtenissen niet aannemelijk gemaakt dat en zo ja, hoe hij als slechts 1.69 m lange en 60 kg wegende jongeman, met een hondenriem om zijn nek, op de door hem geschetste wijze fysiek overwicht kon hebben op [slachtoffer], die 1.93 m lang was en 105 kg woog, bij voorbeeld bij het door hem geschetste duwen van [slachtoffer] tegen het aanrecht en het daarbij afpakken van het mes, alsmede de door hem geschetste omstandigheid dat hij [slachtoffer] met het mes kon steken terwijl [slachtoffer] hem bleef slaan.
De verklaring van de verdachte is bovendien lacunair en fragmentarisch. Hij heeft enerzijds verklaard dat hij bij de buitendeur stond toen [slachtoffer] hem stak met het mes, anderzijds heeft hij verklaard dat hij het mes kon afpakken door [slachtoffer] tegen het aanrecht te duwen. Hoe de mannen van de keukendeur bij het aanrecht zijn beland en of er toen nog een mogelijkheid voor de verdachte was om ergens anders heen te gaan, heeft hij niet verklaard en is ook overigens niet gebleken.
De verdachte heeft verklaard dat hij na of tijdens het steekincident een aantal malen buiten bewustzijn is geweest en herinnert zich dat hij zeven of acht keer heeft gestoken, hetgeen bij lange na niet overeenkomt met het aantal verwondingen van [slachtoffer].
De verdachte heeft bovendien verklaard dat hij en [slachtoffer] al vechtend uit de keuken de woonkamer in zijn gevallen en ter terechtzitting in hoger beroep daaraan toegevoegd dat [slachtoffer] daarbij bovenop hem is beland, waarbij beiden met de voeten in de richting van de keuken lagen. [Slachtoffer] zou daarna niet meer hebben bewogen. De verdachte kan niet verklaren hoe het mogelijk is dat [slachtoffer] later met zijn gezicht naar de keuken is aangetroffen.
De gevolgen van de handelingen zijn het duidelijkst op de lichamen van [slachtoffer] en de verdachte te zien, hoewel de verwondingen in objectieve termen niets over de volgorde impliceren, noch een antwoord op de vraag wie als eerste heeft gestoken, toelaten. Van belang is dat [slachtoffer] zowel aan de voorkant van zijn romp, als in zijn handen, armen, rug, nek, hals en achterhoofd steekwonden had. De verklaring van de verdachte dat hij eerst door [slachtoffer] werd gestoken, vervolgens het mes van [slachtoffer] afpakte en ten slotte [slachtoffer] (zeven tot acht keer) met horizontale bewegingen op borsthoogte in de borst stak, kan het merendeel van deze verwondingen niet verklaren. Daarbij zijn niet alleen de plaatsen van de verwondingen van belang maar ook de sterk uiteenlopende steekrichtingen. De verdachte rept niet over de wijze waarop hij de halsslagaders zou hebben doorgesneden of hoe het letsel aan de achterzijde van [slachtoffer] is toegebracht. De doorklievingen van de beide halsslagaders en het letsel aan het achterhoofd kunnen - in de door de verdachte geschetste positie waarin de beide mannen zich tijdens het steken tegenover elkaar bevonden en gezien hun beider posturen- niet door genoemde horizontale steekbeweging in de richting van de borst van [slachtoffer] zijn veroorzaakt.
Het hof is van oordeel dat reeds op grond van het voren overwogene kan worden geconstateerd dat de lezing van de verdachte vragen oproept, fragmentarisch is en lacunes vertoont en dat deze verklaring ongeloofwaardig is. De verklaring van de verdachte omtrent de feitelijke gebeurtenissen is derhalve niet aannemelijk geworden. Dit leidt tot de slotsom dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich in een noodweersituatie heeft bevonden.
Bij deze stand van zaken is het niet nodig om eventuele overige niet aannemelijke onderdelen van de lezing van de verdachte nog te bespreken.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat de door het openbaar ministerie aangegeven tijdlijn onjuist is, waardoor deze het doet voorkomen alsof de duur van het verblijf op de slaapkamer boven dermate langdurig is geweest, waarover de verdachte vervolgens geen aannemelijke verklaring kan afleggen. De raadsman heeft betoogd dat het verblijf van de mannen op de zolderkamer maximaal 45 minuten heeft geduurd op grond waarvan de verklaring van de verdachte over hetgeen daar is voorgevallen, niet onaannemelijk is. Deze verschillende visies op de tijdsduur van het verblijf van de beide mannen op zolder hebben geen invloed op de conclusie van het hof met betrekking tot de aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte, dus beoordeling hiervan kan achterwege blijven.
Nu er geen sprake was van een noodweersituatie, komt het hof niet toe aan de bespreking of is voldaan aan de voorwaarden voor een geslaagd beroep op noodweer, laat staan voor een beroep op noodweerexces. Het verweer van de raadsman wordt mitsdien verworpen."
- 12.
Blijkens de toelichting klaagt het middel over de motivering van 's Hofs oordeel dat de verklaring van de verdachte omtrent de feitelijke gang van zaken niet aannemelijk is. Een viertal in de overweging van het Hof voorkomende passages zouden onbegrijpelijk zijn.
- 13.
Het Hof heeft het oordeel dat de verklaring van de verdachte omtrent de feitelijke gebeurtenissen niet aannemelijk is geworden onder meer gebaseerd op i) het gegeven dat door toedoen van de verdachte alle bewijsmiddelen die zijn lezing van de feitelijke gebeurtenissen kunnen ondersteunen zijn weggegooid en/of verdwenen, ii) het gegeven dat de buurvrouw van het slachtoffer - die heeft verklaard dat als zij wakker is zij zelfs de klink van de deur van het huisje van het slachtoffer hoort - de bewuste nacht enkel het breken van serviesgoed, het met korte tussenposen vloeken van het slachtoffer en een stem die daarop riep 'Doe nou rustig' heeft gehoord, iii) het gegeven dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat en zo ja hoe hij met zijn lengte en gewicht het door hem geschetste overwicht op het veel langere en zwaardere slachtoffer kon hebben, iv) het gegeven dat de verdachte niet kan verklaren hoe het mogelijk is dat het slachtoffer met zijn gezicht naar de keuken is aangetroffen, terwijl het slachtoffer in diens verklaring op een gegeven moment met zijn voeten in de richting van de keuken lag en daarna niet meer zou hebben bewogen, alsmede v) het gegeven dat de verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer 7 tot 8 keer met horizontale bewegingen op borsthoogte in de borst heeft gestoken, niet overeenkomt met het merendeel van de bij het slachtoffer aangetroffen verwondingen.
- 14.
Deze gegevens kunnen, wat er ook zij van hetgeen het Hof daaraan overigens ten grondslag heeft gelegd, het oordeel van het Hof dat de verklaring van de verdachte omtrent de feitelijke gebeurtenissen niet-aannemelijk is zelfstandig dragen. Het Hof heeft daarmee het beroep op noodweer(exces) toereikend en voldoende begrijpelijk gemotiveerd verworpen.
- 15.
Hoewel het voorgaande op zich zelf een afdoende reactie op het middel is, loop ik de afzonderlijke begrijpelijkheidsklachten kort langs. De eerste klacht komt er in de kern op neer dat het Hof het noodweerverweer van de raadsman niet juist heeft weergegeven, omdat dat verweer niet inhoudt dat een aanval van [slachtoffer] aan het steken van verdachte is voorafgegaan. De in de schriftuur geciteerde passage uit de pleitnota laat zich daarover inderdaad niet met zoveel woorden uit, maar in het licht van de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het Hof is het begrijpelijk dat het Hof hiervan is uitgegaan. Zie het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 7 en 12 april 2011, p. 11: " Hij heeft mij als eerste gestoken."
- 16.
De steller van het middel valt vervolgens over de begrijpelijkheid van de volgende overweging: "De door de raadsman geopperde stelling dat moet worden aangenomen dat de verdachte geen mes in zijn hand had toen [slachtoffer] hem stak, kan op grond van de enkele mededeling van de verdachte daarover evenmin worden gevolgd". Kennelijk wordt dit onbegrijpelijk geacht omdat het Hof ook nog een ander argument (de geconstateerde verwondingen) noemt om die door de raadsman geopperde stelling niet te volgen. Ik volsta ermee er op te wijzen dat het noemen van een argument om een stelling niet te volgen niet onbegrijpelijk wordt doordat er nog een ander argument is om de stelling niet te volgen.
- 17.
De derde begrijpelijkheidsklacht betreft de volgende overweging: "Hoe de mannen van de keukendeur bij het aanrecht zijn beland en of er toen nog een mogelijkheid voor de verdachte was om ergens anders heen te gaan, heeft hij niet verklaard en is ook overigens niet gebleken." Deze overweging zou onbegrijpelijk zijn, omdat het Hof gehouden zou zijn nader te motiveren of de verdachte zich op enig moment aan de door hem gestelde dreigende situatie had moeten onttrekken. De basis voor deze klacht is een verkeerde lezing van de overweging van het Hof. Het Hof laat zich hier niet uit over de vraag of het geboden was voor verdachte om zich te onttrekken aan de confrontatie. Het Hof constateert slechts dat een bepaalde feitelijke omstandigheid (kon verdachte nu wel of niet ergens anders heen) niet vaststaat. Tot nadere motivering daarvan was het Hof niet gehouden.
- 18.
Tenslotte bestrijdt het middel de begrijpelijkheid van de volgende overweging: "Het hof is van oordeel dat reeds op grond van het voren overwogene kan worden geconstateerd dat de lezing van de verdachte vragen oproept, fragmentarisch is en lacunes vertoont en dat deze verklaring ongeloofwaardig is." De begrijpelijkheidsklacht fundeert de steller van het middel hier op de aanname dat in deze overweging van het Hof kennelijk besloten ligt dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte het bewustzijn heeft verloren. Omdat die aanname geenszins besloten ligt in deze overweging van het Hof meen ik met deze constatering te kunnen volstaan.
- 19.
Het tweede middel faalt in alle onderdelen.
- 20.
Het derde middel klaagt over de verwerping van het strafmaatverweer inhoudende dat strafvermindering dient te volgen aangezien de verdachte bij de gebeurtenissen zelf ernstig gewond is geraakt.
- 21.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft gesteld dat, indien het verweer met betrekking tot noodweer(exces) wordt verworpen, niet valt uit te sluiten dat de verdachte zich toch in een noodweersituatie heeft bevonden en dat dit dient te leiden tot strafvermindering. Het hof verwerpt dit verweer omdat er geen grond in het recht is dat een niet gehonoreerd noodweerverweer in de stafmaat zou moeten doorwerken.
De raadsman heeft in dit verband ook nog aangevoerd dat de verdachte bij de gebeurtenissen zelf ernstig gewond is geraakt. Het hof volgt de raadsman niet in zijn stelling dat dit tot strafvermindering dient te leiden. Het hof overweegt hieromtrent dat de verdachte, ondanks het opgelopen letsel, daarna nog tot veel in staat is geweest. Verdachte heeft immers -uitgaande van zijn lezing- ondanks zijn verwondingen [slachtoffer] nog vele keren gestoken, boven in de woning van [slachtoffer] diverse voorwerpen verzameld, de pinpas van [slachtoffer] in de Raboreader gedaan om uit te vinden of de pincode juist was, de website van de Rabobank geraadpleegd en de gaspitten van het fornuis opengedraaid in aanwezigheid van een brandende kaars, een auto bestuurd van [plaats] naar Amsterdam en vervolgens met de bus en de trein gereisd. De verdachte was, blijkens de camerabeelden die van hem zijn gemaakt op het treinstation van Leiden, in staat om zich met in elke hand een tas rechtoplopend onopvallend voort te bewegen.
Gelet op deze objectief vast te stellen feiten is het hof van oordeel dat het letsel van de verdachte kennelijk in die tijdsspanne niet zodanig ernstig was dat hij fysiek nauwelijks tot enige handeling in staat was."
- 22.
Voor zover het middel ervan uit gaat dat het Hof er in het kader van de strafmotivering vanuit is gegaan dat het letsel niet ernstig was, berust het op een verkeerde lezing van de overweging van het Hof. In het kader van de strafmotivering kwalificeert het Hof de ernst van het letsel als zodanig niet nog eens expliciet, maar er kan van worden uitgegaan dat het Hof blijft bij de eerdere vaststelling dat het om ernstig letsel ging. Ernstig letsel kan er echter ook nog in gradaties zijn. Het Hof is er dus ook in het kader van de strafmotivering kennelijk vanuit gegaan dat het letsel ernstig was, ook al was het letsel volgens het Hof niet zo ernstig dat verdachte fysiek nauwelijks tot enig handelen in staat was. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen de door het Hof vastgestelde handelingen die de verdachte ondanks zijn letsel nog heeft verricht.
- 23.
Als ik het middel goed begrijp gaat het er voorts van uit dat het Hof het verzoek om rekening te houden met de ernst van het letsel ten onrechte heeft beperkt tot de periode vlak na het delict. Ook dat zou onbegrijpelijk zijn. Het Hof heeft eerst in het algemeen overwogen dat het de raadsman niet volgt in zijn stelling dat de ernstige verwondingen van verdachte tot strafvermindering dienen te leiden. Daarbij heeft het Hof niet een beperking in tijd aangebracht. Dat het Hof daarna vervolgens uiteenzet hoe het tegen de verwondingen van verdachte kort na het delict aankijkt doet daaraan niet af. Er was voor het Hof geen aanleiding om nader te motiveren waarom de ernst van de verwondingen in het algemeen niet tot strafvermindering behoeven te leiden. Bij de keuze van de factoren die bij de straftoemeting in aanmerking worden genomen is het Hof is immers vrij2. en tot nadere motivering is de rechter eerst gehouden indien uitdrukkelijk onderbouwd (in de zin van de tweede volzin van art. 359, tweede lid, Sv) was betoogd dat strafvermindering bij ernstig letsel bij verdachte is aangewezen3. of dat de straf in het licht van de overige omstandigheden (waaronder de ernst van het letsel) verbazing wekt.4. Ook in zoverre is de door het Hof gebezigde strafmotivering derhalve toereikend en niet onbegrijpelijk.
- 24.
Het derde middel faalt.
- 25.
De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
- 26.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑06‑2012
Vgl. HR 23 maart 2010, LJN BK9252, NJ 2010/393, m.nt. Mevis.
Vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Buruma.
Vgl. G. Corstens, Het Nederlans strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011 (7de druk), p. 772.
Uitspraak 12‑06‑2012
Inhoudsindicatie
HR: 81 RO.
Partij(en)
12 juni 2012
Strafkamer
nr. S 11/02215
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 april 2011, nummer 23/003971-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum "Haaglanden" te 's-Gravenhage.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 12 juni 2012.