HR, 17-10-2017, nr. 16/03612 J
ECLI:NL:HR:2017:2642, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-10-2017
- Zaaknummer
16/03612 J
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2642, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑10‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1068, Contrair
ECLI:NL:PHR:2017:1068, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑07‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2642, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑03‑2017
- Vindplaatsen
NJ 2018/182 met annotatie van F. Vellinga-Schootstra
SR-Updates.nl 2017-0429
NbSr 2018/9
Uitspraak 17‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Vertrouwensbeginsel. Niet-ontvankelijkheid OM nu toezegging dat verdachte de vergoeding van de schade aan de b.p. in termijnen mocht betalen achteraf onjuist bleek? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2015:2982 m.b.t. het vertrouwensbeginsel. Oordeel Hof dat verdachte in de gegeven omstandigheden niet gerechtvaardigd erop heeft mogen vertrouwen dat hij in deze zaak niet zou worden vervolgd, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Daarbij neemt de HR in aanmerking dat verdachte aan de onjuiste mededeling omtrent de mogelijkheid van termijnbetaling niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij geheel van de als voorwaarde ter voorkoming van strafvervolging gestelde verplichting tot vergoeding van de schade zou zijn bevrijd. Volgt verwerping. CAG: anders.
Partij(en)
17 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/03612 J
AGE/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 20 april 2016, nummer 21/000698-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.K. Jap A Joe, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. Daartoe wordt aangevoerd dat de verdachte aan de desbetreffende kennisgeving het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat hij niet zou worden vervolgd, nu betaling in termijnen niet mogelijk bleek.
2.2.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 28 december 2014 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur van een woning aan de [a-straat], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt."
2.3.
Het Hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging het volgende overwogen:
"Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte niet gedagvaard had mogen worden, omdat naar aanleiding van een 'TOM-zitting' door de behandelend 'TOM-officier van justitie' is toegezegd dat verdachte de vergoeding van de schade aan de benadeelde in termijnen mocht betalen. Dat deze mededeling achteraf onjuist bleek te zijn, moet voor rekening van het Openbaar Ministerie komen, aldus de raadsman.
Uit het dossier volgt dat op 15 april 2015 een 'TOM-zitting' heeft plaatsgevonden. Uit het mede door verdachte ondertekende voorstel blijkt dat toen afgesproken is dat verdachte een werkstraf van 20 uren uit zou voeren, alsmede de schade die de benadeelde heeft geleden ten gevolge van de vernieling - te weten € 1.210,34 - zou vergoeden. Als verdachte, binnen de daartoe gestelde termijn, aan beide voorwaarden heeft voldaan kan hij strafvervolging voorkomen. De werkstraf heeft verdachte succesvol afgerond, maar de betaling van de schadevergoeding is uitgebleven. In dit kader volgt uit het dossier dat verdachte al op 19 april 2015 correspondentie heeft ontvangen waarin duidelijk opgenomen is dat verdachte een acceptgiro zal ontvangen waarop de uiterlijke datum voor de betaling van het volledige schadevergoedingsbedrag staat vermeld. Naar aanleiding van de daaropvolgende acceptgiro, inhoudende dat verdachte voor 24 juli 2015 het volledige bedrag diende te betalen, heeft de raadsman bij brief van 2 juli 2015 aangegeven dat betaling binnen de gestelde termijn niet tot verdachtes mogelijkheden behoort en heeft hij namens verdachte voorgesteld om het bedrag in termijnen van € 50,- per maand te voldoen.
Uit de stukken blijkt dat in eerste instantie per e-mail van 23 juli 2015 instemmend op dit voorstel is gereageerd door de degene die de 'TOM-zitting' heeft gedaan. Bij brief van 16 oktober 2015 heeft het Openbaar Ministerie echter kenbaar gemaakt dat het niet mogelijk is om de voorgestelde betalingsregeling binnen de kaders die het Openbaar Ministerie ter beschikking heeft in te passen. In hetzelfde schrijven heeft het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt dat zij verdachte alsnog zullen dagvaarden voor de Kinderrechter, nu hij niet volledig heeft voldaan ofwel niet kan voldoen aan de voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging. Hierna is verdachte op 26 oktober 2015 gedagvaard voor een zitting op 1 december 2015, waarop de zaak is aangehouden wegens de onduidelijkheid die bestond over voornoemd traject. Bij schrijven van 15 januari 2016 is namens het Openbaar Ministerie de dagvaardingsbeslissing nogmaals toegelicht en is naar voren gebracht dat - voordat tot de beslissing om te dagvaarden is genomen - op meerdere manieren is getracht om de wens tot betaling in termijnen mogelijk maken, doch dit in de uitvoering, dan wel wettelijk niet mogelijk is gebleken.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de teruggenomen toezegging aan de raadsman van verdachte, inhoudende dat verdachte in termijnen kon betalen, aan de vervolging van verdachte door het Openbaar Ministerie in de weg staat.
Van belang wordt geacht dat de onjuiste mededeling enkel betrekking heeft gehad op de mogelijkheid tot termijnbetaling, en niet op de plicht tot schadevergoeding als zodanig. Een niet-gehonoreerde mededeling die slechts betrekking heeft op de uitvoering van (een deel van) de gemaakte afspraken is naar het oordeel van het hof niet zodanig essentieel dat sprake is van een schending van de beginselen van een goede procesorde.
Nu de raadsman reeds in zijn schrijven van 2 juli 2015 heeft aangegeven dat verdachte de schadevergoeding niet binnen de gestelde termijn kon betalen en verdachte ook feitelijk niet heeft betaald, is daarmee niet voldaan aan één van de gestelde voorwaarden om strafvervolging te voorkomen. Gelet op het voorgaande heeft het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot het besluit kunnen komen om verdachte te dagvaarden. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman."
2.4.
Het dictum van het bestreden arrest houdt in dat het Hof verstaat dat de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de opgelegde werkstraf van 20 uren reeds heeft uitgevoerd en houdt voorts omtrent de schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde het volgende in:
"Vordering van de benadeelde partij [betrokkene]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.210,34 (duizend tweehonderdtien euro en vierendertig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [betrokkene], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.210,34 (duizend tweehonderdtien euro en vierendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (tweeëntwintig) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de schadevergoeding mag worden voldaan in 5 (vijf) termijn(en) van 1 maand, groot € 242,07 (tweehonderdtweeënveertig euro en zeven cent).
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen."
2.5.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat in art. 167, eerste lid, Sv aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Een bij de verdachte op grond van een mededeling van het openbaar ministerie (of van een aan het openbaar ministerie toe te rekenen mededeling) opgewekt vertrouwen dat hij in een bepaalde zaak niet (verder) zal worden vervolgd, zal alleen dan kunnen leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging indien dat vertrouwen in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is (vgl. HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2982, NJ 2015/492).
2.6.
Het in de beslissing van het Hof besloten liggende oordeel dat de verdachte in de gegeven omstandigheden niet gerechtvaardigd erop heeft mogen vertrouwen dat hij in deze zaak niet zou worden vervolgd, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de verdachte aan de onjuiste mededeling omtrent de mogelijkheid van termijnbetaling niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij geheel van de als voorwaarde ter voorkoming van strafvervolging gestelde verplichting tot vergoeding van de schade zou zijn bevrijd.
2.7.
Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Aangezien de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel zich naar zijn aard niet voor vermindering leent, zal de Hoge Raad volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2017.
Conclusie 04‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Vertrouwensbeginsel. Niet-ontvankelijkheid OM nu toezegging dat verdachte de vergoeding van de schade aan de b.p. in termijnen mocht betalen achteraf onjuist bleek? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2015:2982 m.b.t. het vertrouwensbeginsel. Oordeel Hof dat verdachte in de gegeven omstandigheden niet gerechtvaardigd erop heeft mogen vertrouwen dat hij in deze zaak niet zou worden vervolgd, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Daarbij neemt de HR in aanmerking dat verdachte aan de onjuiste mededeling omtrent de mogelijkheid van termijnbetaling niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij geheel van de als voorwaarde ter voorkoming van strafvervolging gestelde verplichting tot vergoeding van de schade zou zijn bevrijd. Volgt verwerping. CAG: anders.
Nr. 16/03612 J Zitting: 4 juli 2017 (bij vervroeging) | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 20 april 2016 door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen”, veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel alsmede is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, een en ander als nader in het arrest verwoord.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt over de verwerping van een beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het bestreden arrest bevat de volgende overweging inzake de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie:
“De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte niet gedagvaard had mogen worden, omdat naar aanleiding van een ‘TOM-zitting’ door de behandelend ‘TOM-officier van justitie’ is toegezegd dat verdachte de vergoeding van de schade aan de benadeelde in termijnen mocht betalen. Dat deze mededeling achteraf onjuist bleek te zijn, moet voor rekening van het Openbaar Ministerie komen, aldus de raadsman.
Uit het dossier volgt dat op 15 april 2015 een ‘TOM-zitting’ heeft plaatsgevonden. Uit het mede door verdachte ondertekende voorstel blijkt dat toen afgesproken is dat verdachte een werkstraf van 20 uren uit zou voeren, alsmede de schade die de benadeelde heeft geleden ten gevolge van de vernieling - te weten € 1.210,34 - zou vergoeden. Als verdachte, binnen de daartoe gestelde termijn, aan beide voorwaarden heeft voldaan kan hij strafvervolging voorkomen. De werkstraf heeft verdachte succesvol afgerond, maar de betaling van de schadevergoeding is uitgebleven. In dit kader volgt uit het dossier dat verdachte al op 19 april 2015 correspondentie heeft ontvangen waarin duidelijk opgenomen is dat verdachte een acceptgiro zal ontvangen waarop de uiterlijke datum voor de betaling van het volledige schadevergoedingsbedrag staat vermeld. Naar aanleiding van de daaropvolgende acceptgiro, inhoudende dat verdachte voor 24 juli 2015 het volledige bedrag diende te betalen, heeft de raadsman bij brief van 2 juli 2015 aangegeven dat betaling binnen de gestelde termijn niet tot verdachtes mogelijkheden behoort en heeft hij namens verdachte voorgesteld om het bedrag in termijnen van € 50,- per maand te voldoen.
Uit de stukken blijkt dat in eerste instantie per e-mail van 23 juli 2015 instemmend op dit voorstel is gereageerd door de degene die de ‘TOM-zitting’ heeft gedaan. Bij brief van 16 oktober 2016 heeft het Openbaar Ministerie echter kenbaar gemaakt dat het niet mogelijk is om de voorgestelde betalingsregeling binnen de kaders die het Openbaar Ministerie ter beschikking heeft in te passen. In hetzelfde schrijven heeft het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt dat zij verdachte alsnog zullen dagvaarden voor de Kinderrechter, nu hij niet volledig heeft voldaan ofwel niet kan voldoen aan de voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging. Hierna is verdachte op 26 oktober 2015 gedagvaard voor een zitting op 1 december 2015, waarop de zaak is aangehouden wegens de onduidelijkheid die bestond over voornoemd traject. Bij schrijven van 15 januari 2016 is namens het Openbaar Ministerie de dagvaardingsbeslissing nogmaals toegelicht en is naar voren gebracht dat - voordat tot de beslissing om te dagvaarden is genomen - op meerdere manieren is getracht om de wens tot betaling in termijnen mogelijk maken, doch dit in de uitvoering, dan wel wettelijk niet mogelijk is gebleken.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de teruggenomen toezegging aan de raadsman van verdachte, inhoudende dat verdachte in termijnen kon betalen, aan de vervolging van verdachte door het Openbaar Ministerie in de weg staat.
Van belang wordt geacht dat de onjuiste mededeling enkel betrekking heeft gehad op de mogelijkheid tot termijnbetaling, en niet op de plicht tot schadevergoeding als zodanig. Een niet-gehonoreerde mededeling die slechts betrekking heeft op de uitvoering van (een deel van) de gemaakte afspraken is naar het oordeel van het hof niet zodanig essentieel dat sprake is van een schending van de beginselen van een goede procesorde.
Nu de raadsman reeds in zijn schrijven van 2 juli 2015 heeft aangegeven dat verdachte de schadevergoeding niet binnen de gestelde termijn kon betalen en verdachte ook feitelijk niet heeft betaald, is daarmee niet voldaan aan één van de gestelde voorwaarden om strafvervolging te voorkomen. Gelet op het voorgaande heeft het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot het besluit kunnen komen om verdachte te dagvaarden. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.”
5. Ik veroorloof mij eerst enkele opmerkingen over termijnbetaling. In het kader van de tenuitvoerlegging van een schadevergoedingsmaatregel is betaling in termijnen toegelaten. Art. 561, derde lid, Sv verschaft het openbaar ministerie daartoe de bevoegdheid. De uitvoering hiervan geschiedt in de praktijk door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Het beleid bij het alsnog in de executiefase van de maatregel toestaan van termijnbetaling is zeer terughoudend: “Het CJIB treft in beginsel geen betalingsregelingen. Alleen op grond van bijzondere omstandigheden kan een verzoek na beoordeling gehonoreerd worden.”1.Die terughoudendheid kan gezien worden in het licht van de omstandigheid dat bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel de rechter op verzoek van de verdachte termijnbetaling kan toestaan. Een zekere terughoudendheid in het licht van deze tweede kans bij het OM laat zich dus denken. Het beleid van het OM is overigens wel te typeren als strikt.
6. Vanaf 1 april 2014 tot 1 oktober 2016 gold de Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten Halt (2014R008).2.Over de afdoening door het openbaar ministerie bevatte deze Richtlijn het volgende:
“Indien de officier van justitie een strafbeschikking wil uitvaardigen of een transactie wil aanbieden worden de verdachte en de ouders uitgenodigd voor een OM-zitting. Bij deze zitting worden het delict en de persoonlijke omstandigheden besproken. Er wordt een aanbod gedaan, waarbij voorwaarden kunnen worden gesteld bestaande uit het verrichten van een taakstraf, het betalen van eventuele schade of het voldoen aan andere voorwaarden. Door de officier van justitie kan jeugdreclasseringstoezicht voor de duur van 6 maanden worden opgelegd, vanaf 16 jaar kan eventueel reclasseringstoezicht worden opgelegd.
Bij afdoeningsvoorstellen voor misdrijven tot een bedrag van € 115 of ten hoogste 20 uur taakstraf behoeft geen advocaat te worden toegevoegd. In zaken met een hoger afdoeningsvoorstel wordt door de advocaat de verdediging gevoerd (wel of geen bewijs, duur van de taakstraf). Vervolgens wordt het aanbod definitief bepaald.
Voor een schikkingsvoorstel met enkel een geldboete behoeft géén OM-zitting te worden gehouden. Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden bij het aanbod wordt direct gedagvaard.”
7. De schadevergoedingsverplichting is in de onderhavige zaak door het openbaar ministerie gesteld als voorwaarde bij een transactie. Zie voor de wettelijke basis daarvan art. 74, eerste lid onder e, Sr. Bij de stukken bevindt zich een door een zittingsvertegenwoordiger en verdachte getekend formulier OTP-Afdoening3.van de GPS-zitting van 15 april 2015, met als voorstel van de secretaris een werkstraf van twintig uur en een vergoeding (materiële) schade benadeelde van € 1210,34. Ik begrijp dat een OTP-zitting een zitting is waarbij een parketsecretaris aan een minderjarige verdachte een voorstel tot afdoening van een strafzaak doet. Als de verdachte daarmee akkoord gaat en aan de voorwaarden voldoet, voorkomt hij daarmee dat zijn strafzaak voor de rechter wordt gebracht. Op 19 april 2015 is verdachte vervolgens een brief gestuurd met als inhoud onder meer:
“Je kunt strafvervolging van bovengenoemd delict bij de rechter voorkomen door binnen de gestelde termijn aan alle onderstaande voorwaarden te voldoen te weten:(-) Het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer van totaal EUR 1.210,34.(-) Het verrichten van een werkstraf van 20 uren.Je ontvangt binnenkort een acceptgiro van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) voor het betalen van de schadevergoeding. Op de acceptgiro staat de datum vermeld waarop uiterlijk het volledige (schade)bedrag betaald moet zijn.”
8. Bij de stukken bevindt zich een brief van 2 juli 2015 van mr. H.K. Jap-A-Joe aan het CJIB te Leeuwarden. Een kopie van de brief is namens de algemeen directeur van het CJIB op 15 juli 2015 doorgezonden aan het arrondissementsparket Midden-Nederland met het verzoek de behandeling over te nemen. De brief van de raadsman houdt onder meer het volgende in:
“Met uw schrijven d.d. 15 mei 2015 gericht aan mijn cliënt, [verdachte], vraagt u om betaling van een bedrag van € 1210,34, te voldoen voor 24 juli 2015. Betaling binnen de gestelde termijn behoort niet tot de mogelijkheden. Cliënt is 17 jaar en nog schoolgaand. Hij heeft geen eigen inkomsten. Aan u wordt voorgesteld de schuld te voldoen in termijnen van € 50,- per maand.”
9. De hierboven onder punt 4 geciteerde overweging van het hof houdt onder meer in dat uit de stukken blijkt dat in eerste instantie per e-mail van 23 juli 2015 instemmend op dit voorstel is gereageerd door de degene die de ‘TOM-zitting’ heeft gedaan. Het betreffende e-mailbericht trof ik niet bij de stukken, maar gelet op de onweersproken vaststelling van het hof kan worden aangenomen dat een dergelijk bericht is uitgegaan.
10. Namens de officier van justitie van het arrondissementsparket Midden-Nederland is de raadsman vervolgens op 16 oktober 2015 geantwoord:
“Naar aanleiding van uw schrijven van 2 juli 2015 kan ik u meedelen, dat het niet mogelijk is om de voorgestelde betalingsregeling binnen de kaders die het OM ter beschikking heeft in te passen. Op basis van het voorgaande is besloten, nu uw cliënt niet volledig heeft voldaan ofwel niet kan voldoen aan de voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging, uw cliënt te dagvaarden voor de Kinderrechter.”
11. In verband met onduidelijkheden inzake de dagvaarding is namens de officier van justitie van het arrondissementsparket Midden-Nederland de raadsman opnieuw een brief, gedateerd 15 januari 2016, geschreven inhoudende onder meer:
“Op 2 juli 2015 stuurt u, namens uw cliënt, een verzoek om een betalingsregeling naar het CJIB. U doet in dit verzoek een voorstel tot het betalen van een bedrag van 50 euro per maand. Op dit verzoek is namens degene die de OTP-zitting heeft gedaan, in strijd met de geldende regels, akkoord gegaan. Het is immers algemeen bekend, dat er geen betalingsregeling mogelijk is voor zowel het ingestemde transactiebedrag als het ingestemde bedrag van de schadevergoeding op OTP- of TOM-zitting. Ik heb toen telefonisch contact opgenomen met het CJIB om te kijken op welke wijze de betalingsregeling toch uitgevoerd zou kunnen worden. Dit bleek niet uit voeren door het CJIB.”
12. Nergens uit blijkt of de verdachte reeds in het kader van de OTP-zitting heeft verzocht om termijnbetaling. Verdachte diende voor 24 juli 2015 € 1210,34 te betalen. Voor een 17-jarige scholier een fors bedrag. Namens hem is daarom alsnog om termijnbetaling verzocht. De wet voorziet niet in een regeling om in het kader van de betaling van een schadevergoeding bij wijze van transactie betaling in termijnen toe te staan, maar enige regeling die dat verbiedt is mij evenmin bekend. Feitelijk onmogelijk lijkt het mij (overigens evenals bij de schadevergoedingsmaatregel) niet, al zal een uitzondering op de standaardafdoening bewerkelijk zijn. Dat het systeem er niet op is ingericht, kan niet afdoen aan een behoorlijke bejegening van justitiabelen.
13. Verdachte is de voorwaarde gesteld om schadevergoeding te betalen en hem is meegedeeld dat hij diende te betalen voor 24 juli 2015. Het verzoek om in termijnen te betalen is vervolgens niet zonder meer door het CJIB afgewezen omdat zulks niet is toegelaten of onmogelijk is, maar doorgezonden aan het parket met het verzoek de behandeling over te nemen. Degene die bevoegd is om de voorwaarde te stellen (de zittingsvertegenwoordiger) heeft in de termen die het hof ontleent aan een e-mailbericht van 23 juli 2015 vervolgens ingestemd met het voorstel tot termijnbetaling of – in de termen van de brief van 15 januari 2016 – is daarmee akkoord gegaan. De betreffende brief van 15 januari 2016 vermeldt dat dit akkoord in strijd is met de geldende regels, maar verschaft geen opheldering over de vindplaats of nadere inhoud van die regels. Hoe dan ook zou door de instemming of het akkoord niet meer binnen de gestelde termijn worden betaald en zelfs in redelijkheid niet meer tijdig betaald kunnen worden.
14. Mij is – zoals hierboven al naar voren kwam – geen regel bekend die bepaalt dat termijnbetaling bij een schadevergoeding in het kader van een transactie is uitgesloten. Uit de brief van 15 januari 2016 leid ik ook nog af dat van een categorisch verbod geen sprake is, al was het maar omdat alsnog met het CJIB contact wordt opgenomen om te bezien op welke wijze de betalingsregeling toch uitgevoerd zou kunnen worden. Ook uit de brief namens de algemeen directeur van het CJIB van 15 juli 2015 met het verzoek aan de officier van justitie om de afhandeling van het verzoek over te nemen, valt af te leiden dat van een categorisch verbod of een volledige feitelijke onmogelijkheid geen sprake is. Doorzenden ter behandeling heeft dan immers geen zin. Hieruit lijkt af te leiden dat het beleid is, althans kan zijn, net als bij de schadevergoedingsmaatregel (zie punt 5 hierboven): in beginsel niet, maar in bijzondere gevallen niet uitgesloten.
15. De slotsom is dat de beslissing van het hof om het OM ontvankelijk te verklaren in ieder geval niet toereikend is gemotiveerd. Zonder nadere toelichting zie ik niet in dat verdachte de voorwaarde om de schade te vergoeden voor 24 juli 2015 niet is nagekomen. Hem is immers op 23 juli 2015 meegedeeld dat het OM akkoord was met een termijnbetaling. Op die mededeling kon in redelijkheid worden afgegaan, niet alleen omdat deze werd gedaan door een bij uitstek bevoegde, maar tevens omdat het niet een evident onjuiste mededeling betreft. Een termijnbetaling in een geval als het onderhavige – waarin van een jeugdige wordt gevergd een bedrag van € 1210,34 te betalen - is immers niet door enige rechtsregel verboden en de uitvoering van een betalingsregeling zal ongetwijfeld bezwaarlijk zijn, maar zonder meer onmogelijk lijkt het mij niet. Ik wijs er nog op dat verdachte ondanks de hoogte van het schadevergoedingsbedrag niet werd bijgestaan door een raadsman. Bovendien wijs ik er op dat terughoudendheid bij het toelaten van termijnbetaling hier niet kan zijn ingegeven door de omstandigheid dat er, net als bij de schadevergoedingsmaatregel, al gelegenheid is geweest om een rechter te verzoeken een betalingsregeling te treffen.
16. Het middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het hof, teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑07‑2017
Stcrt. 2014, 8284, par. 5. Inmiddels vervangen door een Richtlijn met dezelfde naam, met nummer 2016R008 gepubliceerd in Scrt. 2016, 48815.
Bij de letters OTP las ik zowel als betekenis ‘Onderhoud Ten Parkette’ als ‘Oproep Ten Parkette’. De OTP-zitting voor jeugdigen is naar ik begrijp vergelijkbaar met de TOM-zitting voor volwassenen.
Beroepschrift 27‑03‑2017
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1998 in de gemeente [geboorteplaats], wonende te ([postcode]) [woonplaats] aan het adres [adres], ter zake dezer domicilie kiezende te 3581 SH Utrecht, Maliestraat 5, ten kantore van zijn raadsman mr. H.K. Jap-A-Joe die door hem bepaaldelijk is gevolmachtigd dit schriftuur te ondertekenen en in te dienen;
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden d.d. 20 april 2016 met parketnummer: 21-000698-16.
inleiding:
1.
Verzoeker wordt ervan verdacht zich op 28 december 2014 te hebben schuldig gemaakt aan vernieling van een deur.
Ter afdoening van dit feit werd verzoeker uitgenodigd voor een zogenoemde ‘OTP-zitting’ op 15 april 2015. Bij gelegenheid van die zitting is verzoeker het aanbod gedaan de zaak buiten de rechter af te doen mits hij een werkstraf zou verrichten voor de duur van 20 uren en de materiële schade van de benadeelde ad € 1.210, 34 zou voldoen.
2.
Verzoeker heeft de werkstraf verricht. Ter incassering van de vordering van de benadeelde heeft het CJIB bij brief van 15 mei 2015 een acceptgiro toegezonden aan verzoeker met de mededeling dat hij het bedrag van € 1.210,34 vóór 24 juli 2015 dient te voldoen.
3.
De raadsman van verzoeker heeft bij brief van 2 juli 2015 aan het CJIB bericht dat verzoeker niet in staat is de schadevergoeding binnen de gestelde termijn te voldoen nu hij minderjarig is, schoolgaand en geen inkomen geniet.
Verzocht werd om de schuld te voldoen in termijnen van € 50.- per maand.
4.
Het OM heeft per e-mail d.d. 23 juli 2015 gereageerd op het schrijven van de raadsman en ingestemd met betaling in termijnen van € 50,-.
5.
Bij brief van 16 oktober 2015 is verzoeker c.q. diens raadsman een dagvaarding toegezonden om op 1 december 2015 te verschijnen ter terechtzitting van de kinderrechter te Lelystad.
6.
Ter zitting van de Kinderrechter d.d. 1 december 2015 heeft de officier van justitie blijkens het proces-verbaat van die zitting verklaard:
‘Ik zie dat de e-mail van de raadsman van 23 juli 2015 is. Er is op 16 oktober een brief naar de raadsman verstuurd waarin staat dat het niet mogelijk is om in termijnen te betalen. Dit is wellicht fout gegaan bij het CJIB’.
De raadsman heeft blijkens datzelfde proces-verbaal gereageerd:
‘Ik heb nooit een brief van 16 oktober 2015 ontvangen. De enige brief die ik heb ontvangen is de begeleidende brief bij de dagvaarding’.
De kinderrechter heeft daarop de zitting geschorst tot de terechtzitting van 25 januari 2016 ‘zodat de officier van justitie duidelijkheid kan verkrijgen over de berichtgeving omtrent de voorgestelde betalingsregeling’.
7.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting d.d. 25 januari 2016 heeft de raadsman aangevoerd:
‘De officier van justitie is niet-ontvankelijk in haar vordering nu mijn cliënt gedagvaard is. Op de TOM-zitting heeft mijn cliënt een werkstraf gehad en deze werkstraf heeft hij uitgevoerd. De zaak is daarmee afgedaan. Het OM heeft de toezegging gedaan dat de civiele vordering in termijnen kon worden voldaan. Mijn cliënt mocht € 50,- per maand betalen en het OM is daaraan gebonden. De brief van 16 oktober 2015 heb ik niet ontvangen maar als ik die wel had ontvangen dan ik geen andere mening gehad (sic). Het OM heeft toegezegd dat € 50,- per maand is toegestaan en na bericht op 24 juli 2015 is er een andere autoriteit die aangeeft het anders te doen. Omdat de schade van € 1.250,- nog niet is betaald wordt mijn cliënt alsnog gedagvaard. Maar mijn cliënt is niet debet aan het niet nakomen van die schuld’.
De officier van justitie heeft daarop gerepliceerd:
‘De werkstraf is verricht, maar de schadevergoeding is niet betaald. De transactieperiode is zes maanden geweest. Er is later geprobeerd een regeling te treffen maar dat was te laat. De schade is niet betaald. Verdachte heeft ook niet gespaard, dus de betalingsregeling was ook niet gelukt. De transactie is niet voldaan. Dat kan niet leiden tot niet-ontvankelijkheid’.
De Kinderrechter achtte het OM ontvankelijk en heeft verzoeker veroordeeld ter zake vernieling.
De vordering van de benadeelde partij ad € 1.210,34 werd toegewezen en verzoeker werd de verplichting opgelegd deze vordering aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer te voldoen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen jeugddetentie.
8.
Verzoeker heeft tegen het vonnis van de kinderrechter op 8 februari 2016 hoger beroep aangetekend.
9.
De zaak werd in hoger beroep op 6 april 2016 ter zitting behandeld. Het hof heeft bij arrest van 20 april 2016 bewezen verklaard dat verzoeker zich schuldig had gemaakt aan vernieling van een deur en hem daarvoor veroordeeld. Het hof heeft verstaan dat verzoeker ter zake het bewezenverklaarde reeds 20 uren werkstraf had uitgevoerd. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij ad € 1.210,34 toegewezen welk bedrag verzoeker aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, dient te voldoen in 5 maandelijkse termijnen van € 242,07.
10.
Verzoeker heeft tegen dit arrest op 4 mei 2016 cassatie aangetekend.
Middel:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 348 en 167 Sv alsmede de beginselen van een goede procesorde, met name het vertrouwensbeginsel, geschonden doordat het hof het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het OM op ondeugdelijke gronden, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft verworpen.
Toelichting:
De raadsman heeft in hoger beroep, op dezelfde gronden als in eerste aanleg, betoogd dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Hij heeft hiertoe aangevoerd: ‘dat verdachte niet gedagvaard had mogen worden omdat naar aanleiding van een ‘TOM-zitting’ door de behandelend ‘TOM-officier van justitie’ is toegezegd dat verdachte de vergoeding van de schade aan de benadeelde in termijnen mocht betalen. Dat deze mededeling achteraf onjuist bleek te zijn , moet voor rekening van het OM komen, aldus de raadsman’.
Het hof heeft in het bestreden arrest ten aanzien van de ontvankelijkheid van het OM in zijn vervolging het volgende overwogen en beslist:
‘Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de teruggenomen toezegging aan de raadsman van verdachte, inhoudende dat verdachte in termijnen kon betalen, aan de vervolging van verdachte door het OM in de weg staat.
Van belang wordt geacht dat de onjuiste mededeling enkel betrekking heeft gehad op de mogelijkheid tot termijnbetaling, en niet op de plicht tot schadevergoeding als zodanig. Een niet gehonoreerde mededeling die slechts betrekking heeft op de uitvoering van (een deel van) de gemaakte afspraken is naar het oordeel van het hof niet zodanig essentieel dat sprake is van een schending van de beginselen van een goede procesorde.
Nu de raadsman reeds in zijn schrijven van 2 juli 2015 heeft aangegeven dat verdachte de schadevergoeding niet binnen de gestelde termijn kon betalen en verdachte ook feitelijk niet heeft betaald, is daarmee niet voldaan aan één van de gestelde voorwaarden om strafvervolging te voorkomen. Gelet op het voorgaande heeft het OM in redelijkheid tot het besluit kunnen komen om verdachte te dagvaarden. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.’
Voor niet ontvankelijkheid van het OM in de vervolging op de grond dat die vervolging in strijd is met beginselen van een goede procesorde is slechts plaats in uitzonderlijke gevallen. Te denken valt aan die gevallen waarin door het optreden van het OM doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan maar ook het geval dat bij de verdachte op grond van door het OM gedane, of aan deze toe te rekenen, toezeggingen de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat hij niet zal worden vervolgd.1.
Het handelen of nalaten van een niet voor het strafvervolgingsbeleid verantwoordelijk overheidsorgaan raakt in het algemeen niet het recht van het O.M. om tot strafvervolging over te gaan.2.
In de onderhavige zaak heeft verzoeker een transactievoorstel aanvaard, waarbij strafvervolging achterwege zou worden gelaten indien hij zou voldoen aan de volgende twee voorwaarden:
- 1.
Het verrichten van 20 uren onbetaalde arbeid;
- 2.
Vergoeding van de schade van de benadeelde partij: € 1.210,34
Verzoeker heeft aan de eerste voorwaarde voldaan.
Met betrekking tot de tweede voorwaarde heeft verzoeker, nadat hij bij brief van 15 mei 2015 een acceptgiro ontving van het CJIB om vóór 24 juli 2015 de schade te betalen, door tussenkomst van zijn raadsman verzocht om betaling in termijnen. Het OM heeft per e-mail d.d. 23 juli 2015 ermee ingestemd dat verzoeker de schade in termijnen van € 50,- kon voldoen.
Niet ter discussie staat dat de mededeling dat betaling in termijnen van € 50,- akkoord is, gedaan is door het OM. De vraag die in cassatie centraal staat is of verzoeker aan deze kennisgeving het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat hij niet zou worden vervolgd nu, naar achteraf blijkt, betaling in termijnen niet mogelijk is.
Het hof stelt zich op het standpunt dat nu de raadsman reeds in zijn schrijven van 2 juli 2015 heeft aangegeven dat verdachte (verzoeker) de schadevergoeding niet binnen de gestelde termijn kon betalen en verdachte dit ook feitelijk niet heeft betaald, daarmee niet is voldaan aan één van de gestelde voorwaarden om strafvervolging te voorkomen.
Dit oordeel van het hof is onjuist althans onbegrijpelijk.
Bij het aangaan van de transactie werd geen betalingstermijn afgesproken; het was uiteraard wel zo dat verzoeker een uitnodiging om betaling mocht verwachten. De uitnodiging kwam met het schrijven van het CJIB d.d. 15 mei 2015, waarbij werd verzocht om de schade vóór 24 juli 2015 te betalen.
Gezien de onmogelijkheid voor verzoeker als minderjarige zonder inkomen om daaraan te voldoen, werd door hem een raadsman geraadpleegd die zulks onder ogen bracht van het CJIB/ het OM.
Het gegeven dat niet vóór 24 juli 2015 is betaald, brengt anders dan het hof meent, niet met zich mee dat daarmee niet aan de voorwaarden van de transactie is voldaan.
Afgezien van de onjuistheid van het oordeel, wijst verzoeker er op dat de toezegging om in termijnen te betalen, dateert van 23 juli 2015.
Tegen deze achtergrond hoefde verzoeker niet te verwachten dat hij alsnog vervolgd zou worden.
In de overweging zoals hiervoor geciteerd, te vinden op pagina 2 laatste alinea, maakt het hof onderscheid tussen de verplichting tot schadevergoeding en de niet gehonoreerde afspraak om in termijnen te betalen.
Verzoeker acht het onderscheid gekunsteld. De verplichting tot schadevergoeding en daarmee de verplichting om te betalen zijn een en ondeelbaar.
Het O.M. kan niet het odium op zich laden, dat hij een transactie aanbiedt waarvan hij voorziet dat de transigant daaraan niet zal kunnen voldoen. Een zodanig handelen is onbehoorlijk, hetgeen zich in deze voordoet.
Gezien de financiële situatie van verzoeker kon het O.M. op zijn vingers natellen dat verzoeker niet daaraan kon voldoen. Het inzicht was bij het O.M. doorgebroken, vandaar de toezegging dat betaling in termijnen werd toegestaan.
Niet alleen is het onderscheid gekunsteld, het hof miskent dat het hier gaat om de gebondenheid van het O.M. aan zijn woord, waar het hof overweegt dat de gemaakte afspraak nietzodanig essentieelis dat sprake is van een schending van de beginselen van een goede procesorde.
Primair is de gebondenheid van het O.M aan zijn woord. Het hof geeft geen maatstaf wanneer woordbreuk is toegestaan en daarmee geen inzicht in zijn overweging om het O.M. niet gebonden te achten. Het arrest is dan ook niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Redenen waarom:
Verzoeker uw Raad eerbiedig verzoekt het bestreden arrest te vernietigen althans een zodanige beslissing te nemen als uw Raad in goede justitie gerade acht.
Utrecht, 27 maart 2017
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 27‑03‑2017
HR 1 april 1997, NJ 1998/287
HR 22 maart 1988, NJ 1989/161