Einde inhoudsopgave
Revindicatoire aanspraken op giraal geld (R&P nr. FR3) 2009/7.4.1
7.4.1 Tijdens faillissement: artikel 23 Fw
B. Bierens, datum 23-03-2009
- Datum
23-03-2009
- Auteur
B. Bierens
- JCDI
JCDI:ADS585257:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Vranken in zijn noot onder HR 7 oktober 1988, NJ 1989, 449 (`Arnro-Curatoren THB').
Hoofdstuk 3, par. 4.1.
Hoofdstuk 3, par. 4.2.
Artikelen 3:84 lid 1 BW jo. 3:97 BW.
PG Boek 3 (Invoeringswet) p. 1250.
Ook een derdenbeslag op een betaalrekening op grond van art 475 Rv heeft tot gevolg dat de rekeninghouder niet meer over zijn creditsaldo mag beschikken, althans dat een dergelijke handeling niet aan de beslaglegger kan worden tegengeworpen. Derdenbeslag speelt hier echter geen rol van betekenis, aangezien een beslag kan alleen worden gelegd op het creditsaldo, bestaande op de dag van beslaglegging, HR 7 juni 1929, NJ 1929, 1285 m.nt. P. Scholten (`Giro-arrest'). Daarentegen gaat het hier om verrichtingen op een rekening met een debetsaldo. Daar kan geen beslag op worden gelegd, zie hoofdstuk 3, par. 4.2.
Ik begin met de bank als louter 'tussenstation' in het betalingsverkeer tussen debiteur en crediteur.1 De bank is in dit geval dienstverlener en draagt zorg voor het bijschrijven van giraal geld bestemd voor de rekeninghouder, het verrichten van afschrijvingen in opdracht van de rekeninghouder en, gelegen in de periode tussen bij- en afschrijving, het bewaren van giraal geld ten behoeve van de rekeninghouder.#$2 De intermediair brengt een vermogensverschuiving tot stand onmiddellijk tussen het vermogen van de debiteur en het vermogen van de crediteur. Daarmee is onverenigbaar dat de bank een eigen vermogensrechtelijk belang of aanspraak verkrijgt op het geld in transitu. Mogelijk hebben bij de afwikkeling betrokken banken wèl een obligatoire aanspraak op de solvent of accipiënt tot betaling van een vergoeding voor de verleende dienst. Dat kan een periodieke vergoeding zijn voor het aanhouden van de rekening of eenmalige kosten verbonden aan een bijzondere opdracht, zoals een internationale overschrijving. Deze aanspraak vloeit rechtstreeks voort uit de aard van de verleende betaaldiensten. Het laat echter onverlet dat de functie van intermediair meebrengt dat de bank gehouden is bij iedere bijschrijving aan de accipiënt het volledige bedrag ter beschikking te stellen. Indien de bank een binnenkomende betaling toevoegt aan het creditsaldo van de rekeninghouder, vormt dit materieel geen wezenlijke afwijking van de rechtsgevolgen zoals die thans door toepassing van de rekening-courant bereikt worden.
De kaarten liggen anders indien de bijschrijving plaatsvindt bij een debetstand. In dat geval wordt de bank ook in haar hoedanigheid van schuldeiser betrokken bij de afwikkeling van de betaling. Een debetstand zal zich kunnen voordoen indien de bank aan de rekeninghouder een kredietfaciliteit heeft toegekend en vervolgens zodanige betalingen zijn verricht dat geld onder deze faciliteit is opgenomen.3 De kredietvoorwaarden zullen doorgaans beogen dat de rekeninghouder zich jegens de bank obligatoir verbindt om binnenkomende betalingen aan te wenden ter aflossing van zijn schuld aan de bank uit hoofde van de aan de betaalrekening verbonden kredietfaciliteit. Een dergelijk beding — in de heersende leer vormgegeven als een recht van doorlopende verrekening — is geoorloofd omdat iedere schuldeiser een aflossingspatroon kan bedingen van zijn debiteur. In deze voorstelling van zaken en in het bijzonder ten gevolge van de hier voorgestane gevolgtijdelijkheid van handelingen, is de aflossing door de rekeninghouder van zijn schuld aan de bank tot een uitgaande betaling geworden, gelijk aan iedere andere girale betaling aan een willekeurige derde-schuldeiser van de rekeninghouder. Hierin ligt een belangrijk verschil besloten in vergelijking met de heersende leer. Terwijl door de toepassing van artikel 6:140 BW er van rechtswege doorlopend verrekening plaatsvindt waarmee materieel geldschulden aan de bank worden afgelost, is in mijn zienswijze voor een aflossing telkens een beschikkingshandeling van de rekeninghouder noodzakelijk. Iedere aflossing van een geldschuld, ongeacht of dit aan de bank of een andere schuldeiser is, vereist dat de debiteur beschikt om zijn geld aan te wenden ter nakoming van de geldschuld.
Hoewel het accent daarmee komt te liggen op de beschikkingshandeling van de rekeninghouder, mag dat vanuit een praktische invalshoek uiteraard niet tot gevolg hebben dat na iedere binnenkomende betaling de rekeninghouder een aparte handeling zou moeten verrichten om de aflossing aan de bank te bewerkstelligen. Het zou een onaanvaardbare inbreuk zijn op de bestaande betalingspatronen en de eisen van een vlot verlopend betalingsverkeer. Ik zou dan ook niet willen betogen dat telkens een expliciete beschikkingshandeling noodzakelijk is. Er kan een vergelijking worden gemaakt met de levering bij voorbaat van goederen.4 Een vervreemder verbindt zich obligatoir tot de levering van een in de toekomst te verwerven goed. Indien het te leveren goed eenmaal is verkregen, vindt de overdracht in beginsel van rechtswege plaats. Hierin ligt de specifieke volgorde besloten die ik ook in de begripsvorming over de girale betaling zou willen introduceren: het bij voorbaat te leveren goed passeert eerst het vermogen van de vervreemder en, indien op dat moment de vereisten voor een geldige overdracht zijn vervuld, zal het goed van rechtswege overgaan naar het vermogen van de verkrijger.5 Toegepast op de betaalrekening met een debetstand: het binnenkomende geld passeert eerst het vermogen van de rekeninghouder en, indien op dat moment alle vereisten voor een geldige overdracht zijn vervuld, gaat het geld van rechtswege over naar het vermogen van de bank ter aflossing van de geldschuld van de rekeninghouder aan de bank. Gezien de vereisten die gesteld worden aan een rechtsgeldige overdracht, dient de vervreemder op het moment van verkrijging bevoegd te zijn om over dat goed te beschikken. Door dit stelsel van vermogensverschuiving toe te passen op de afwikkeling van een girale betaling, kunnen de twee hoedanigheden van de bank van elkaar gescheiden worden gehouden. De betaling, waarbij de bank dus de rol vervult van intermediair, vindt rechtstreeks plaats tussen de solvent en accipiënt. Indien de accipiënt op het moment van verkrijging bevoegd is over het op deze wijze ontvangen geld te beschikken, geschiedt de aflossing aan de bank daarna van rechtswege.
Indien de rekeninghouder om enige reden beschikkingsonbevoegd is met betrekking tot het geld op zijn rekening, heeft dat tot gevolg dat de rekeninghouder daarmee geen geldschulden meer kan nakomen. De meest voor de hand liggende reden waarom een rekeninghouder niet bevoegd is om tot aflossing over te gaan, is uiteraard diens faillissement.6 Op grond van artikel 23 Fw verliest de schuldenaar door de faillietverklaring van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorend vermogen. Bij dit artikel, te lezen in samenhang met artikel 35 lid 2 Fw, zou aansluiting kunnen worden gezocht ter onderbouwing van de rechtsregel dat de bank zich ná het faillissement van de rekeninghouder niet kan verhalen op binnenkomende betalingen. Er is immers sprake van een aflossing van een geldschuld door de rekeninghouder waartoe de rekeninghouder zich bij voorbaat heeft verplicht. Iedere betaling, dus ook deze aflossing, verlangt een beschikkingshandeling van de debiteur. Op grond van de bedoelde bepalingen is na de faillietverklaring een dergelijke beschikkingshandeling, althans zonder medewerking van de curator, onmogelijk geworden. Zie ik het goed, dan wordt hiermee hetzelfde resultaat bereikt als de Hoge Raad in de arresten Standaardfilms en Amro-Curatoren THB door een teleologische interpretatie van de artikelen 53 en 54 Fw bewerkstelligde.