Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/15.2.3.3
15.2.3.3 Gewijzigde omstandigheden
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS374339:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 22 april 1983, NJ 1984, 145(Ritzen/Hoekstra), m.nt. Heemskerk.
Te ver gaat bijvoorbeeld mijns inziens een bevel tot staking van de executie van een arrest van het Hof Amsterdam, door de President van de Amsterdamse Rechtbank, (Pres. Rb. Amsterdam 28 augustus 1987,AB 1987, 412) waarin een noodtoestand werd aangenomen wegens het feit dat het arrest dwong tot een handeling welke de betrokken partij ingevolge diepgewortelde en onwrikbare religieuze normen niet mag verrichten. Dit oordeel is niet aan de executierechter (het hof oordeelde hieromtrent klaarblijkelijk anders), tenzij gewijzigde omstandigheden die door het hof niet in de beoordeling zijn betrokken dit rechtvaardigen.
GMvT, p. 19-20. Zie ook A-G Krings (Conclusie BenGH 25 september 1986, NJ 1987, 909); Ballon 1980a, p. 79 en Ballon 1980b; Moreau-Margrève 1982, p. 84. Anders: Tjittes 1989, p. 159.
Vgl. art. 3.11.5 lid 4 van het Ontwerp Meijers: 'Voor zover een vastgestelde dwangsom nog niet opeisbaar is, kan de rechter haar, op verzoek van de veroordeelde, op grond van na de vaststelling opgekomen omstandigheden wijzigen.' Roelvink 1989, p. 466 (stelling 11) betreurt dat in de Eenvormige wet deze regeling niet is overgenomen.
BenGH 25 september 1986, NJ 1987, 909(Van der Graaf/Agio), m.nt. Heemskerk.
Ook wanneer de hoofdveroordeling in de gewijzigde situatie niet meer voor gedwongen tenuitvoerlegging vatbaar is, zullen de gewijzigde omstandigheden een rol spelen: deze brengen in dat geval mijns inziens mee dat geen dwangsommen worden verbeurd, zie BenGH 5 juli 1985, NJ 1986, 19(Liesenborghs-Thielens/Vandebril-Tielens), m.nt. Heemskerk.
HR 19 december 1952, NJ 1953, 642(Voortse Stroom III), m.nt. Houwing. Zie met betrekking tot verval van het rechterlijke verbod en bevel voorts Van Nispen 1978, p. 445 e.v. In geval van een in kort geding gegeven bevel of verbod geldt dit weer niet altijd, wanneer het dictum is gebaseerd op opportuniteitsoverwegingen, ontleend aan de wederzijdse belangen van partijen, zie Van Nis-pen, p. 447.
In het geval de omstandigheden die zijn verdisconteerd in het vonnis waarbij de hoofd- en dwangsomveroordeling zijn uitgesproken sinds het vonnis ingrijpend zijn gewijzigd, is eveneens pleitbaar dat de dwangsomdebiteur zich op misbruik van bevoegdheid kan beroepen. In het voorgaande heb ik al uiteengezet dat dit het geval zal zijn, wanneer de gewijzigde omstandigheden met zich brengen dat het in redelijkheid te respecteren belang van de dwangsomcrediteur bij naleving van de hoofdveroordeling is vervallen. Naar het oordeel van de Hoge Raad bestaat dit in redelijkheid te respecteren belang evenmin als de gewijzigde omstandigheden meebrengen dat de dwangsomdebiteur als gevolg van de tenuitvoerlegging in een noodtoestand zal geraken, terwijl men nog in afwachting is van een uitspraak in hoger beroep.1 Hoewel deze laatste omstandigheid de door de Hoge Raad geformuleerde regel al aanzienlijk beperkt, is waar het met dwangsom versterkte hoofdveroordelingen betreft in het bijzonder terughoudendheid geboden.2 Wij begeven ons hier namelijk waar het de Beneluxregeling betreft op glad ijs: de Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting bij art. 611d Rv benadrukt juist het verschil tussen het limitatief karakter van de in art. 611d Rv neergelegde regeling en de Nederlandse jurisprudentie daterend van vóór invoering van de Beneluxregeling.3 Herziening van de dwangsom stond deze jurisprudentie blijkens de Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting toe, als zich na de rechterlijke uitspraak omstandigheden hadden voorgedaan die (i) de uitvoering van de hoofdverbintenis aanzienlijk verzwaarden of (ii) de beslissing van de rechter beïnvloed zouden hebben, indien deze ervan op de hoogte zou zijn geweest.4 Uit de Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting blijkt echter dat de Benelux-wetgever bij deze jurisprudentie nu juist - naar mijn mening ten onrechte - geen aansluiting heeft gezocht.
Wel kan worden gesignaleerd dat sinds de invoering van de Beneluxregeling in dit verband een versoepeling is opgetreden: later opkomende omstandigheden kunnen worden gewogen bij de beantwoording van de vraag of ter zake van naleving van de hoofdveroordeling redelijkerwijs meer inspanning en zorgvuldigheid van de veroordeelde kan worden gevergd dan de veroordeelde heeft betracht. Aan de hand van deze vraag wordt namelijk naar huidig recht beoordeeld of het naleven van de hoofdveroordeling voor de veroordeelde onmogelijk moet worden geacht, zoals bedoeld in art. 611d Rv.5 Langs deze weg zal dan ook een noodtoestand aan de zijde van de dwangsomdebiteur als gevolg van gewijzigde omstandigheden over het algemeen kunnen worden voorkomen.6 In dit geval is echter niet de executierechter, maar de dwangsomrechter ex art. 611d Rv exclusief bevoegd om een op art. 611d Rv gebaseerde wijzigingsvordering zijdens de dwangsomdebiteur te beoordelen.
Ten slotte kunnen later opkomende omstandigheden in sommige gevallen een rechtvaardigingsgrond meebrengen voor een in een rechterlijk verbod vervatte verboden handeling: in dit geval vervalt het verbod. Aan misbruik van bevoegdheid wordt in dit geval dus evenmin toegekomen.7