Een door middel van zelfregulering door belangenorganisaties in 2011 opgestelde code, waarin principes zijn uitgewerkt waaraan organisaties die optreden op grond van artikel 3:305a BW, moeten voldoen.
Rb. Den Haag, 05-09-2018, nr. C-09-528768-HA ZA 17-298
ECLI:NL:RBDHA:2018:10645
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
05-09-2018
- Zaaknummer
C-09-528768-HA ZA 17-298
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2018:10645, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 05‑09‑2018; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Overheidsaansprakelijkheid. Collectieve actie van filmproducenten tegen de Staat over uitingen van de verantwoordelijk bewindspersoon over downloaden uit illegale bron en ontoereikend handhavingskader. Ontvankelijkheid collectieve actie. Ontvankelijkheid bij de burgerlijke rechter ivm taakverdeling burgerlijke rechter/strafrechter. Verjaring. Mbt de uitingen van de staatssecretaris van justitie - immuniteit ex art 71 Gw voor in het parlement gedane uitingen. In het publieke domein en de media gedane uitingen zijn niet onttrokken aan rechterlijke controle. De Staat is jegens de filmproducenten aansprakelijk voor uitingen van de staatssecretaris van justitie over downloaden uit illegale bron. De verwijten mbt het ontoereikend handhavingskader treffen geen doel.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
Vonnis van 5 september 2018
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/528768 / HA ZA 17-298 van
1. de stichting
STICHTING TOT EXPLOITATIE VAN KABELTELEVISIERECHTEN OP AUDIOVISUEEL MATERIAAL (SEKAM),
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
2HOUSES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOC FILM B.V.,
gevestigd te Earnewâld,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TWO YOUNG RIGHTS B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FREEZEFILM B.V.,
gevestigd te Earnewâld,
eiseressen,
advocaat: mr. R.S. le Poole te Haarlem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van veiligheid en justitie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. S.M. Kingma te Den Haag.
Eiseressen worden hierna tezamen aangeduid als SEKAM cs. Eiseres 1 wordt aangeduid als ‘SEKAM’, eiseressen 2 t/m 5 worden tezamen aangeduid als ‘2Houses cs’ en ieder voor zich als ‘2Houses’, ‘VOCFilm’, ‘Two Young Rights’ en ‘Freezefilm’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Staat’.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 7 maart 2017 met producties;
- -
de conclusie van antwoord met producties;
- -
het tussenvonnis van 2 augustus 2017 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 8 februari 2018 en de daarin genoemde producties; waaronder een akte houdende eiswijziging;
- -
de opmerkingen van partijen bij het buiten hun aanwezigheid opgemaakte proces-verbaal;
- -
de akte houdende overlegging producties van SEKAM cs;
- -
de antwoordakte van de Staat;
- -
de akte van SEKAM cs.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
SEKAM is een stichting, die blijkens artikel 2.1 van haar (op 2 maart 2018 gewijzigde) statuten, ten doel heeft:
“a. het op doelmatige wijze behartigen en bevorderen van de belangen van de producenten van filmwerken in de zin van artikel 45a van de Auteurswet en hun rechtverkrijgenden, in het bijzonder, maar niet beperkt tot de exploitatie van deze werken in de vorm van doorgifte, hieronder verder te verstaan de integrale en ongewijzigde uitzending van een door een derde samengesteld omroepprogramma waarin deze werken voorkomen, waaronder de uitzending gelijktijdig met de door genoemde derde verrichte uitzending. Onder uitzending wordt hierbij verstaan iedere vorm openbaarmaking via kabel, satelliet, telefoon, aardse zender of welk ander transportmedium dan ook;
(…)
c. het handhaven, verkrijgen, exploiteren en vervreemden van goederen, industriële eigendommen en intellectuele eigendomsrechten;
d. het (doen) voeren van gerechtelijke procedures die tot verwezenlijking van het doel dienstig kunnen zijn, waaronder maar niet beperkt tot het voeren van collectieve procedures en/of procedures op basis van een individuele procesvolmacht van een of meer producenten ter bescherming van subjectieve rechten van producenten;
alsmede het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.”
2.2.
Artikel 2.2 van de statuten van SEKAM vermeldt:
“De Stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door instandhouding van een organisatie die zich bezig houdt met inning, beheer- en repartitie van de opbrengsten van rechten op filmwerken, voor zover die overeenkomstig artikel 2.1 worden doorgegeven.”
2.3.
Two Young Rights heeft in mei 2003 de film De Schippers van de Kameleon geproduceerd.
2.4. 2
Houses heeft de films Toscaanse Bruiloft en Verliefd op Ibiza geproduceerd.
2.5.
Met ingang van 1 september 2004 zijn de artikelen 16c Auteurswet (Aw) en 10, sub e, Wet op de naburige rechten (WNR) in werking getreden. Met deze bepalingen is de zogenoemde thuiskopie-exceptie van artikel 5, lid 2, van de Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2011 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten (hierna: de Arl) geïmplementeerd. Bij de implementatie en toepassing van artikel 16c Aw en 10, sub e, WNR is geen onderscheid gemaakt tussen kopiëren uit legale en illegale bron. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ter implementatie van de Arl heeft de minister van justitie zich op het standpunt gesteld dat geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen kopiëren uit legale of illegale bron.
2.6.
Een persbericht van GroenLinks van 27 februari 2010, met de titel GroenLinks lanceert internetcampagne tegen downloadverbod, bevat – voor zover hier van belang – de volgende passages, waarin het standpunt van de minister van justitie wordt weergegeven:
“Een verbod op het downloaden van muziek en films is het voornemen van demissionair minister Hirsch Ballin (justitie) en de parlementaire werkgroep onder leiding van SP’er Gerkens.
(…)
Kabinetsplannen
Downloaden zonder toestemming van de rechthebbende is nu nog toegestaan. Binnenkort wordt de wet voor thuiskopie afgeschaft. Het vorige kabinet gaf afgelopen oktober aan om het downloadverbod de komende drie jaar verder uit te werken. De meeste partijen in de Tweede Kamer (SP, CDA, PvdA en VVD) sturen in de werkgroep Gerkens aan op het verbieden van downloaden uit illegale bron.”
2.7.
Een persbericht van Rijksoverheid.nl van 11 april 2011, met de titel “[A] : auteursrecht moet stimulans zijn voor creativiteit en innovatie” vermeldt – voor zover hier van belang – de plannen van de staatssecretaris van justitie met betrekking tot downloaden uit illegale bron. In dit persbericht staat – voor zover hier van belang:
“Daarom wordt downloaden van auteursrechtelijk beschermd werk uit evident illegale bron onrechtmatig, maar niet strafbaar. Downloaden is al geruime tijd onrechtmatig voor games en andere software, maar dat gaat nu ook gelden voor bijvoorbeeld films en muziek. Met deze civielrechtelijke maatregel neemt Nederland in Europa geen uitzonderingspositie meer in.”
2.8.
Op dezelfde dag heeft de staatssecretaris van justitie daarover een interview gegeven, dat is gepubliceerd op de website van de NOS onder de titel “Staatssecretaris [A] over illegaal downloaden”. In antwoord op de vraag wat de bewindsman eigenlijk wil bereiken met deze maatregelen, zegt hij:
“Nou wat we willen bereiken is dat legaal gebruik eeh van eh content, van films en muziek dat dat de norm wordt en dat illegaal gebruik dat dat ehh achterhaald is in de toekomst.”
Vervolgens zet de staatssecretaris van justitie in het interview uiteen dat beoogd wordt om aanbieders van illegale content aan te pakken en dat legaal gebruik de norm moet gaan worden.
2.9.
In een nieuwsbericht van de NOS van 21 december 2012 wordt de toen in Nederland heersende – ook door destijds door de verantwoordelijk bewindspersoon gehuldigde – opvatting over downloaden uit illegale bron weergegeven:
“Films en muziek downloaden blijft legaal in Nederland. De Tweede Kamer heeft een motie van PvdA en D66 tegen een downloadverbod aangenomen.
In plaats daarvan komt er een thuiskopieheffing op bijvoorbeeld smartphones en blanco cd’s en dvd’s. Die heffing is bedoeld als tegemoetkoming aan de rechthebbenden die inkomsten mislopen door het downloaden van films, muziek, games en andere software.”
2.10.
Dit nieuwsbericht bevat ook een als citaat weergegeven standpunt van de staatssecretaris van justitie:
“In Noorwegen wordt voor de rechthebbenden geld binnengehaald via de belastingen, maar staatssecretaris [A] noemde dat “een onbegaanbare weg”. Hij vraagt zich af of die aanpak wel strookt met Europese regels. Bovendien betalen dan ook internetgebruikers mee die nooit illegaal downloaden.”
2.11.
VOCFilm is op 7 februari 2014 opgericht en is de producent van de film Michiel de Ruyter.
2.12.
Bij arrest van 10 april 2014 (ECLI:EU:C:2014:254 (ACI Adam cs/Stichting De Thuiskopie cs) (hierna ook: het ACI Adam arrest) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) op prejudiciële vragen van de Hoge Raad geoordeeld dat artikel 5, tweede lid, onderdeel b, jo artikel 5, vijfde lid, Arl in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die geen onderscheid maakt tussen de situatie waarin de bron van een voor privégebruik vervaardigde reproductie geoorloofd is en de situatie waarin deze bron ongeoorloofd is.
2.13.
In krantenberichten van 10 april 2014 – onder meer in de NRC met de titel Kabinet verbiedt downloaden uit illegale bron en de Telegraaf met de titel Kabinet; downloaden per direct verboden – en op de nieuwssites NOS.nl en NU.nl zijn op 10 en 11 april 2014 berichten verschenen over (de gevolgen van) het ACI Adam arrest. In de krantenberichten wordt een woordvoerder van het ministerie van justitie, [B] , geciteerd. In de NRC is uit zijn mond opgetekend:
“Een organisatie als Brein gaat over de handhaving van de rechthebbenden; de Staat blijft er goeddeels buiten. Het enige wat de staatssecretaris moet doen is het thuiskopiestelsel aanpassen. De uitvoering ligt bij de auteursrechtenorganisaties.”
2.14.
Op 17 april 2014 is op rijksoverheid.nl een persbericht geplaatst over de hierna te noemen brief van de staatssecretaris van justitie aan de Tweede Kamer. Daarin staat – voor zover hier van belang:
“De handhaving van het auteursrecht is eerst en vooral een privaatrechtelijke aangelegenheid, aldus het kabinet. Het wordt eenvoudiger websites aan te pakken die pretenderen enkel het downloaden uit illegale bron te faciliteren.”
2.15.
Op 22 april 2014 heeft de minister van justitie aan de Tweede Kamer geschreven (Kamerstuk II 2013/2014, 29 838, nr. 72, p. 3):
“Het Hof van Justitie heeft uitsluitsel gegeven over het antwoord op de vraag of het maken van een privé-kopie uit een ongeoorloofde bron mag worden toegestaan. Het antwoord op die vraag luidt onmiskenbaar ontkennend: downloaden uit illegale bron is niet toegestaan.”
2.16.
VOCFilm heeft op 29 januari 2015 de film Michiel de Ruyter uitgebracht.
2.17.
Freezefilm is op 1 juni 2015 opgericht.
3. Het geschil
3.1.
SEKAM cs vorderen dat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
I voor recht wordt verklaard dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens de door SEKAM vertegenwoordigde producenten (waaronder 2Houses cs) althans 2Houses cs door vanaf 1 september 2004 tot 10 april 2014, in weerwil van het Unierecht, de thuiskopie-exceptie van artikel 16c Aw zodanig te implementeren en toe te passen dat deze eveneens van toepassing werd geacht op het vervaardigen van reproducties uit illegale bron en in het bijzonder door
- -
i) in de parlementaire toelichting op artikel 16c Aw in zijn hoedanigheid van formele wetgever aan te geven dat artikel 16c Aw zo dient te worden uitgelegd dat de thuiskopie-exceptie tevens van toepassing is op reproducties die zijn vervaardigd uit illegale bron;
- -
ii) het bij herhaling actief uitdragen van de onder (i) voorgestane interpretatie van artikel 16c Aw binnen het parlementaire debat en in het publieke domein en de media;
- -
iii) geen adequate (handhavings)maatregelen te treffen om het vervaardigen van reproducties uit illegale bron tegen te gaan;
II voor recht wordt verklaard dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens de door SEKAM vertegenwoordigde producenten (waaronder 2Houses cs) althans 2Houses cs, door vanaf 10 april 2014 geen adequate (handhavings)maatregelen te treffen om het vervaardigen van reproducties uit illegale bron tegen te gaan en in het bijzonder door
- -
i) het bij herhaling actief uitdragen dat geen strafrechtelijke of civiele handhavingsmaatregelen zullen worden getroffen tegen individuen om het vervaardigen van reproducties uit illegale bron tegen te gaan;
- -
ii) te verzuimen zorg te dragen voor een toereikend wettelijke handhavingskader;
- -
iii) het vervaardigen van reproducties uit illegale bron niet strafrechtelijk te handhaven;
III de Staat wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na de datum van het vonnis en – voor het geval voldoening niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
SEKAM cs stellen – samengevat – dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door de Arl onjuist te implementeren en deze vervolgens, totdat het ACI Adam arrest werd gewezen, onjuist toe te passen. De Staat heeft jarenlang het standpunt uitgedragen dat het maken van privékopieën uit illegale bron onder de reikwijdte van de thuiskopie-exceptie viel en de daarop berustende praktijk in stand gehouden. Daardoor heeft de Staat volgens SEKAM cs vóór het ACI Adam arrest een klimaat laten ontstaan waarin downloaden uit illegale bron van auteursrechtelijk beschermd materiaal als een verworven recht werd beschouwd. Ook daarna is sprake gebleven van een klimaat waarin downloaden uit illegale bron als een verworven recht werd beschouwd. SEKAM cs houden de Staat aansprakelijk en schadeplichtig voor dit gesteld onrechtmatig handelen.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, door aan te voeren dat SEKAM niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dat de vorderingen verjaard zijn en – indien en voor zover zij ten gronde worden behandeld – dat de vorderingen dienen te worden afgewezen omdat van onrechtmatig handelen door de Staat geen sprake is, er geen schade is geleden en het causaal verband tussen de gestelde onrechtmatige gedragingen en de gestelde schade
ontbreekt.
4. De beoordeling
in alle zaken
4.1.
SEKAM cs betogen dat een combinatie van aan de Staat toe te rekenen handelen en nalaten heeft geleid tot substantiële schade bij 2Houses cs en de filmproducenten waarvoor SEKAM opkomt met de collectieve actie, die hierna ook worden aangeduid als: ‘de achterban van SEKAM’. De onder I gevorderde verklaring voor recht ziet op onrechtmatig handelen van de Staat in de periode vóór het ACI Adam arrest werd gewezen. SEKAM cs betogen dat de Staat toen een klimaat heeft doen ontstaan waarin downloaden uit illegale bron van auteursrechtelijk beschermd materiaal als verworven recht werd beschouwd. SEKAM cs hebben het door hen onrechtmatig geachte handelen van de Staat, dat volgens hen bestaat uit onjuiste implementatie en onjuiste toepassing van de Arl, geconcretiseerd in de onder 3.1 weergegeven onderdelen van de onder I gevorderde verklaring voor recht, die hierna worden aangeduid als vordering I(i) t/m I(iii).
4.2.
De onder II gevorderde verklaring voor recht heeft betrekking op door SEKAM cs gesteld onrechtmatig handelen van de Staat in de periode na het ACI Adam arrest. Toen was volgens SEKAM cs in weerwil van het Unierecht feitelijk nog steeds sprake van een gedoogbeleid van de Staat met betrekking tot het downloaden uit illegale bron. SEKAM cs stellen dat vanwege het ontbreken van handhavingsmaatregelen en het actief uitdragen van de boodschap dat géén strafrechtelijke of civielrechtelijke handhavingsmaatregelen zullen worden getroffen tegen individuen om het vervaardigen van reproducties uit illegale bron tegen te gaan, nog altijd sprake is gebleven van een klimaat waarin het ongehinderd en sanctieloos downloaden uit illegale bron van auteursrechtelijk beschermd materiaal als verworven recht wordt beschouwd. SEKAM cs hebben het door hen onrechtmatig geachte handelen van de Staat geconcretiseerd in de onder 3.1 weergegeven onderdelen van de onder II gevorderde verklaring voor recht, die hierna worden aangeduid als vordering II(i) t/m II(iii).
4.3.
Met juistheid wijst de Staat erop dat SEKAM cs alleen verklaringen voor recht vorderen dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld. Gesteld, noch gebleken is welk belang SEKAM cs kunnen hebben bij een verklaring voor recht die alleen betrekking heeft op het voor aansprakelijkheid geldende vereiste van onrechtmatige daad. De kennelijke bedoeling van SEKAM cs is evenwel dat vastgesteld wordt dat de Staat jegens 2Houses cs en de achterban van SEKAM aansprakelijk is, nu zij stellen dat de vorderingen zijn beoogd als opmaat naar procedures waarin concrete schade wordt gevorderd. Dat betekent dat alleen plaats is voor toewijzing van deze vorderingen, indien is voldaan aan de vijf vereisten van de artikelen 6:162 en 6:163 BW: (1) onrechtmatige daad, (2) toerekenbaarheid, (3) relativiteit, (4) schade en (5) causaal verband. Nu het niet de bedoeling is de schade van 2Houses cs in deze procedure vast te stellen en SEKAM in een collectieve actie geen schadevergoeding mag vorderen, is aan het vereiste van schade voldaan indien de mogelijkheid van schade aannemelijk is.
4.4.
SEKAM cs hebben toegelicht dat zij ‘voor het gemak’ uitsluitend spreken van artikel 16c Aw, maar dat daar waar zij melding maken van auteursrechten, daaronder, waar toepasselijk, ook naburige rechten dienen te worden verstaan. De rechtbank vat de vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde standpunten van SEKAM cs aldus op. In navolging van partijen zal zij alleen spreken van artikel 16c Aw, terwijl daarmee, indien toepasselijk, ook wordt gedoeld op artikel 10, sub e, WNR.
in de zaak van SEKAM
4.5.
SEKAM licht toe dat zij met haar collectieve actie opkomt voor de gebundelde belangen van de bij haar aangesloten filmproducenten, waaronder 2Houses cs, die zijn geconfronteerd met (de gevolgen van) downloaden uit illegale bron. Deze procedure is bedoeld als ‘opstap’ voor individuele of waar mogelijk zelfs collectieve schadevergoedingsactie(s).
4.6.
De rechtbank dient eerst (ambtshalve) te bezien of SEKAM ontvankelijk is in haar vorderingen. De Staat betwist op verschillende gronden dat SEKAM kan worden ontvangen in haar collectieve actie als bedoeld in de zin van artikel 3:305a BW.
4.7.
Op grond van artikel 3:305a, lid 1, BW kan een stichting of een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt. De belangen die met de vorderingen in een collectieve actie worden gediend, moeten niet alleen in overeenstemming zijn met de statutaire doelstelling, maar ook feitelijk worden behartigd.
4.8.
De rechtbank volgt de Staat niet in zijn betoog dat de statutaire doelstellingen van SEKAM te ruim en abstract geformuleerd zijn. In ieder geval na wijziging van de statuten zijn de doelstellingen voldoende concreet geformuleerd en zijn zij in overeenstemming met de belangen die SEKAM met deze collectieve actie beoogt te dienen. Hoewel dat in het kader van artikel 3:305a BW niet is vereist, is het voeren van collectieve acties nu ook met zoveel woorden vermeld als doelstelling van SEKAM.
4.9.
Vermelding van de doelstelling in de statuten is op zichzelf niet voldoende; deze doelstelling moet ook feitelijk worden behartigd. SEKAM behartigt de belangen van producenten van filmwerken door onder meer collectief toestemming te verlenen en vergoedingen te innen voor openbaarmaking van hun filmwerken door vertoning (in het buitenland) op televisie of via de kabel. SEKAM voert daar ook procedures over. SEKAM komt daarmee – net als in deze procedure – in den brede op voor het belang van de producenten om optimale vergoedingen te verkrijgen voor de openbaarmaking van hun filmwerken. Dit belang kan – naar overigens ook niet ter discussie staat – in negatieve zin wordt geraakt door het downloaden van filmwerken uit illegale bron. Daarmee is voldaan aan het vereiste dat SEKAM de belangen waarvoor zij opkomt in dezen daadwerkelijk behartigt. Dit geldt ook als SEKAM, die nu op de website wordt vermeld als aangesloten partij bij de Stichting BREIN - die privaatrechtelijk optreedt tegen piraterij -, eerder niet was aangesloten bij die stichting, zoals de Staat opvallend vindt.
4.10.
Volgens de Staat voldoet SEKAM niet aan het in artikel 3:305a BW neergelegde vereiste dat met de rechtsvorderingen de belangen van de vertegenwoordigde personen voldoende zijn gewaarborgd. Deze eis is op 1 juli 2013 aan artikel 3:305a, lid 2, BW toegevoegd en is ingegeven door de opkomst van claimstichtingen. Uit de wetsgeschiedenis (Handelingen II 2011-2012, 33 126, nr. 3, blz. 12 e.v.) volgt dat deze bepaling is toegevoegd om te voorkomen dat zogenoemde claimstichtingen het collectief actierecht zouden gebruiken voor eigen commerciële doelstellingen. De wetgever wilde de rechter een handvat bieden om kritisch te oordelen over de ontvankelijkheid in een collectieve actie indien de stichting zich opwerpt als behartiger van de belangen van benadeelden maar eigen commerciële belangen de overhand lijken te hebben. De wetgever heeft gezichtspunten genoemd die betrokken kunnen worden bij de beoordeling of de belangen van de betrokkenen voldoende zijn gewaarborgd.
4.11.
Vooropgesteld wordt dat de door de wetgever genoemde gezichtspunten een niet limitatieve opsomming van (voorbeelden van) invalshoeken vormen die de rechter in zijn beoordeling kan betrekken bij beantwoording van de vraag of is voldaan aan de eis dat met de rechtsvorderingen de belangen van de vertegenwoordigde personen voldoende zijn gewaarborgd. Het antwoord op de vraag moet worden gevonden door een weging van de relevante gezichtspunten. Daarbij is voorts relevant dat de wetgever ervan afgezien heeft om
een representativiteitsvereiste te introduceren voor ontvankelijkheid in een collectieve actie, die in de eerste plaats is bedoeld om op efficiënte en effectieve wijze rechtsbescherming te bieden tegen de aantasting van belangen van groepen burgers gezamenlijk (zie Handelingen II, 2011-2012, 33 126, nr. 3, p. 6-7).
4.12.
SEKAM is geen claimstichting. Zij is een collectieve beheersorganisatie die ten doel heeft de belangen van onder meer filmproducenten in Nederland te behartigen. Zoals hiervoor is overwogen, behartigt zij ook feitelijk de belangen van haar achterban. Dat er – zoals de Staat benadrukt – andere stichtingen of vergelijkbare verenigingen van producenten bestaan met een vergelijkbare doelstelling, betekent op zichzelf niet dat de belangen van de vertegenwoordigende personen onvoldoende gewaarborgd zijn met deze collectieve actie van SEKAM.
4.13.
De Staat voert aan dat een (al dan niet aanmerkelijk) deel van de achterban van SEKAM niet instemt met deze procedure of zelfs een tegenovergesteld standpunt inneemt. Of dat zo is, kan onbesproken blijven. Het gaat namelijk erom dat de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt, zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming wordt bevorderd. Zelfs indien een aanmerkelijk deel van de achterban van SEKAM de procedure niet steunt of het daarmee oneens is, behoeft dat niet te leiden tot de conclusie dat de belangen van de vertegenwoordigende personen onvoldoende gewaarborgd zijn met deze collectieve actie van SEKAM.
4.14.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze collectieve actie op onvoldoende steun kan rekenen. Verder valt met deze collectieve actie een meer effectieve en efficiënte rechtsbescherming te verwachten boven individuele geschillenbeslechting. De Staat heeft dat laatste gesuggereerd, met zijn betoog dat erop neerkomt dat [C] , die in de pers is genoemd als initiatiefnemer van deze procedure, de eigenlijke en kennelijk enige belanghebbende is voor wie deze procedure wordt gevoerd. Duidelijk is dat [C] nauw betrokken is bij deze procedure. Ook als hij, als bestuurder van 2Houses cs, het initiatief zou hebben genomen voor deze procedure, is daarmee evenwel niet gezegd dat deze procedure enkel en alleen zijn belang en/of dat van de door hem bestuurde entiteiten dient. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat dit zo is, temeer nu SEKAM onder verwijzing naar stukken van andere organisaties erop heeft gewezen dat haar standpunt wordt gedeeld en dat steun voor deze collectieve actie bestaat. Daar komt nog bij dat SEKAM onweersproken heeft gesteld dat haar bestuur unaniem heeft besloten tot het voeren van deze procedure. Reeds gelet op dit een en ander is deze zaak niet te vergelijken met de zaak van Pal tegen Aegon (rechtbank Den Haag 18 oktober 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:11807), waarop de Staat zich beroept.
4.15.
Volgens de Staat bestaat een grote discrepantie tussen de grondslag van de vordering en wat SEKAM werkelijk wenst te bereiken, te weten druk op wetgeving en een fonds voor toekomstige filmproducties. De Staat wijst erop dat het middel van een collectieve actie niet bedoeld is om deze werkelijk beoogde doelstellingen na te streven.
4.16.
Dit betoog kan de Staat niet baten. Zoals eerder overwogen, hebben SEKAM cs toegelicht deze procedure te willen gebruiken als opstap naar individuele schadevorderingen. Daaruit volgt dat deze collectieve actie ertoe strekt de aansprakelijkheid van de Staat vast te stellen voor de schade die de bij SEKAM aangesloten filmproducenten in het verleden hebben geleden als gevolg van het verweten handelen van de Staat. Daarmee streeft SEKAM met deze procedure een efficiënte en effectieve rechtsbescherming na voor een groep personen. Dat zij met deze procedure kennelijk ook meer in den brede aandacht wil vragen voor de negatieve effecten van downloaden uit illegale bron voor de bij haar aangesloten filmproducenten en hoopt te bewerkstelligen dat daartegen van overheidswege wordt opgetreden, maakt dat niet anders.
4.17.
De rechtbank volgt de Staat evenmin in zijn betoog dat SEKAM onvoldoende heeft gedefinieerd voor wier belangen zij nu eigenlijk opkomt en voor een te diffuse groep lijkt op te komen. SEKAM heeft voldoende duidelijk uiteengezet dat zij optreedt namens een deel van haar achterban, te weten de bij haar aangesloten filmproducenten, waaronder 2Houses cs, die zijn geconfronteerd met (de gevolgen van) downloaden uit illegale bron.
4.18.
De Staat voert tot slot aan dat SEKAM niet aan de Claimcode1.voldoet. De Staat wijst erop (i) dat SEKAM geen raad van toezicht heeft en (ii) dat geen van haar bestuursleden de in de Claimcode genoemde “jurist is met specifieke ervaring en juridische expertise die noodzakelijk is voor een adequate behartiging van de in de statutaire doelstelling van de stichting omschreven belangen.”
4.19.
Hiermee wijst de Staat op voorbeelden die worden genoemd bij de uitwerking van de in de Claimcode neergelegde principes. Het gaat echter erom dat aan de principes van de Claimcode wordt voldaan. Het is niet nodig dat aan alle ter uitwerking daarvan genoemde voorbeelden wordt voldaan. Vaststaat dat SEKAM onder toezicht van het College van Toezicht Auteursrechten (CvTA) staat en verantwoording aflegt aan het CvTA, die voorts iedere wijziging van tarieven, statuten en reglementen van SEKAM moet goedkeuren. SEKAM heeft voorts onweersproken aangevoerd dat zij voldoet aan de Code goed en integer bestuur voor CBO’s en recent opnieuw is gecertificeerd door VOICE en het Keurmerkinstituut. Daarmee voldoet SEKAM aan de principiële eisen van de Claimcode van een evenwichtig en verantwoordelijk bestuur, dat verantwoording aflegt aan een toezichthoudend orgaan.
4.20.
De slotsom luidt dat het verweer van de Staat over artikel 3:305a BW niet opgaat. Nu ook overigens is voldaan aan de in artikel 3:305a BW gestelde eisen, is SEKAM ontvankelijk in haar collectieve actie.
in de zaken van 2Houses cs
4.21.
De Staat voert aan dat 2Houses cs niet-ontvankelijk moeten worden verklaard althans dat hun vorderingen reeds moeten worden afgewezen omdat zij niet hebben voldaan aan hun stelplicht.
4.22.
De rechtbank stelt vast dat, zoals vaker gebeurt bij het instellen van een collectieve actie, de vordering ook is ingesteld door een aantal individuele partijen, in dit geval 2Houses cs. Hun vorderingen zijn onmiskenbaar op dezelfde grondslag ingesteld als de vordering van SEKAM in de collectieve actie. Dit volgt ook uit de toelichting van SEKAM dat 2Houses cs enkele van de bij haar aangesloten filmproducenten zijn waarvoor zij in de collectieve actie opkomt.
4.23.
Het voorgaande lijdt uitzondering voor de vordering van Freezefilm, aangezien zij – naar de Staat met juistheid opmerkt – eerst een jaar na afloop van de periode waarop vordering I ziet is opgericht en gesteld noch gebleken is dat zij een film heeft geproduceerd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe de Staat onrechtmatig kan hebben gehandeld jegens Freezefilm, wier vorderingen dan ook voor onmiddellijke afwijzing gereed liggen. Vordering I van VOCFilm ligt ook voor afwijzing gereed, nu deze entiteit kort voor het ACI Adam arrest is opgericht (op 7 februari 2014), maar pas daarna, op 29 januari 2015, de film Michiel de Ruyter heeft uitgebracht. Waar hierna wordt gesproken over 2Houses cs wordt daarmee bij de beoordeling van vordering I gedoeld op 2Houses en Two Young Rights tezamen en bij de beoordeling van vordering II op 2Houses, VOCFilm en Two Young Rights tezamen.
4.24.
De Staat merkt verder op dat de film Verliefd op Ibiza juist veel home entertainment inkomsten heeft opgeleverd, dat de in de dagvaarding genoemde film Toscaanse Bruiloft na het ACI Adam arrest op dvd is uitgebracht (in mei 2014) en dat de door Young Rights geproduceerde film De Kameleon al van mei 2003 dateert, nog voor de lancering van The Pirate Bay, de bekendste torrent index site die gebruikt werd bij het illegaal downloaden. Dit een en ander leidt echter niet tot onmiddellijke afwijzing van een of meer vorderingen van 2Houses cs, omdat deze opmerkingen onverlet laten dat schade kan zijn geleden als gevolg van het downloaden van deze films uit illegale bron, zodat in verband met deze films voldoende belang bij de vorderingen bestaat.
in alle zaken
4.25.
De burgerlijke rechter biedt als restrechter aanvullende rechtsbescherming indien een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang ontbreekt. De Staat voert met juistheid aan dat de verwijten aangaande de niet adequate strafrechtelijke handhaving kunnen worden getoetst in de daarvoor bestemde procedure op de voet van artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv) en dat er geen taak is weggelegd voor de burgerlijke rechter bij de toetsing van individuele beslissingen om niet te vervolgen. In die strafvorderlijke procedure kan ook het door het openbaar ministerie gehanteerde vervolgingsbeleid aan de orde worden gesteld en aan rechterlijke toetsing worden onderworpen. In zoverre is geen plaats voor toetsing van de vorderingen door de burgerlijke rechter. Dat leidt ertoe dat SEKAM cs niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering II(iii), die ziet op strafrechtelijke handhaving. Zij dienen eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard in vordering I(iii) en vordering II(ii) voor zover deze vorderingen zien op het strafrechtelijk handhavingskader.
4.26.
Wel ontvankelijk zijn SEKAM cs in hun vorderingen over de door hen bestreden uitingen van de opvolgend bewindslieden, over (a) de interpretatie van artikel 16c Aw (tot het ACI Adam arrest) (vordering I(i) en I(ii)) en (b) waarin (na het ACI Adam arrest) wordt uitgedragen dat geen strafrechtelijke of civielrechtelijke handhavingsmaatregelen zullen worden getroffen tegen individuen om het vervaardigen van reproducties uit illegale bron tegen de gaan (vordering II(i)). Eveneens ontvankelijk zijn SEKAM cs in hun vorderingen I(iii) en II(ii) voor zover deze betrekking hebben op het (zorgdragen voor het) civielrechtelijk handhavingskader.
Verjaring ?
4.27.
De Staat beroept zich op verjaring van de vorderingen, met het betoog dat SEKAM cs van meet af aan – te weten vanaf 2003, toen de Staat de implementatie van de Arl ter hand nam en de nu door SEKAM cs bestreden standpunten innam en uitdroeg, van die vorderingen op de hoogte was en ook bekend was met de schade die zij stelt te lijden als gevolg van downloaden uit illegale bron. Volgens de Staat hadden SEKAM cs al die tijd en lang voordat het ACI Adam arrest werd gewezen, de rechtmatigheid van dit standpunt in rechte aan de orde kunnen stellen.
4.28.
Hiermee is het beroep op verjaring van de Staat toegespitst op handelen en nalaten voor het wijzen van het ACI Adam arrest. Dit verweer ziet dus op vordering I.
4.29.
Anders dan SEKAM cs betogen, is niet de in artikel 3:306 BW neergelegde verjaringstermijn van twintig jaar van toepassing, maar de voor vorderingen tot schadevergoeding geldende korte verjaringstermijn van vijf jaar, die is neergelegd in artikel 3:310 BW. De gevorderde verklaringen voor recht zijn immers gericht op het vaststellen van aansprakelijkheid van de Staat en zijn bedoeld als opstap voor individuele schadevergoedingsacties.
4.30.
De toepasselijke korte verjaringstermijn van artikel 3:310 BW begint te lopen op de dag, volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Van daadwerkelijke bekendheid met de vordering tot betaling van schadevergoeding zal sprake zijn indien de benadeelde voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – heeft verkregen over de schade en de daarvoor aansprakelijke person. Bepalend is welke feiten en omstandigheden bekend zijn, niet of bekendheid bestaat met de juridische beoordeling daarvan.
4.31.
Het betoog van SEKAM cs dat voor de aanvang van de verjaringstermijn dient te worden aangeknoopt bij de datum van het wijzen van het ACI Adam arrest (10 april 2014) stuit af op het gegeven dat bekendheid met de juridische beoordeling van de relevante feiten en omstandigheden niet relevant is voor het aanvangen van de korte verjaringstermijn van artikel 3:310 BW. Deze – niet relevante – juridische bekendheid strekt zich ook uit over strijdigheid van nationale regelingen met het Unierecht (zie HR 5 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AY8771) en over niet eerder in de rechtspraak beantwoorde juridische vragen waarover onduidelijkheid of discussie bestond.
4.32.
SEKAM cs vragen in vordering I in de aanhef een verklaring voor recht die inhoudt dat de Staat de Arl onjuist heeft geïmplementeerd en toegepast, “in het bijzonder door” de daarop volgende, in de (i) t/m (iii) gevraagde verklaring voor recht omschreven gedragingen. Ook in het lichaam van de dagvaarding spreken zij van onjuiste implementatie van de Arl.
4.33.
Geen van de in vordering I(i) t/m (iii) gevraagde verklaringen voor recht, betreft echter de implementatie van de Arl, dat in de juridische context inhoudt dat het Unierecht wordt doorgevoerd in nationale wet- en regelgeving. De in dit verband relevante implementatie van artikel 5 Arl betreft de invoering van artikel 16c Aw. De Hoge Raad heeft al geoordeeld dat artikel 16c Aw richtlijnconform kan worden uitgelegd en zo kan worden opgevat dat de daarin neergelegde thuiskopie exceptie alleen geldt voor downloaden uit legale bron. Er is dus geen sprake van onjuiste implementatie van artikel 5 Arl (vergelijk HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR: 2012:BW5879). In zoverre ligt vordering I voor afwijzing gereed en behoeft deze geen verdere bespreking.
4.34.
De in vordering I concreet gevraagde verklaringen voor recht en de daaraan ten grondslag gelegde verwijten, zien echter niet op onjuiste implementatie van artikel 5 Arl. Zij zien louter op de eveneens in de aanhef van vordering I genoemde onjuiste toepassing van de Arl. Dit wordt nader geconcretiseerd als het uitdragen van een niet met het Unierecht overeenstemmende uitleg van artikel 16c Aw door de opeenvolgende bewindslieden, zowel in het parlementair debat als daarbuiten, in het publiek domein en de media (vordering I(i)) en (voor zover de vordering I(iii) ontvankelijk is) het nalaten te voorzien in een adequaat civielrechtelijk handhavingskader.
4.35.
Daarmee heeft de in vordering I(i) en I(ii) gevraagde verklaring voor recht geen betrekking op de in HR 4 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2018:677) bedoelde situatie waarin, zolang geen juiste implementatie van een EU-richtlijn plaatsvindt, dit iedere dag een zelfstandige onrechtmatige daad van de Staat oplevert, hetgeen meebrengt dat daarop gegronde vorderingen afzonderlijk verjaren. Vordering I(i) en (ii) ziet op de hiervan te onderscheiden situatie dat een EU-richtlijn is geïmplementeerd in een wettelijke bepaling die richtlijnconform kan worden uitgelegd (zie HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5879), maar waarin de opvolgend bewindslieden verschillende met het Unierecht strijdige uitspraken hebben gedaan over downloaden uit illegale bron. Dit door opvolgend bewindslieden uitdragen van een niet met het Unierecht overeenstemmende interpretatie van artikel 16c Aw, is niet gelijk te stellen aan het niet voldoen aan de in artikel 4 lid 3 VEU en artikel 288 derde volzin VWEU neergelegde plicht om Europese richtlijnen juist te implementeren. Die plicht is immers pas verzaakt indien de Nederlandse wet- en regelgeving niet door richtlijnconforme interpretatie in overeenstemming met het Unierecht kan worden uitgelegd. Zoals hiervoor is overwogen, is die plicht niet verzaakt bij de invoering van artikel 16c Aw. De door de Hoge Raad geformuleerde regel voor verjaring van vorderingen die betrekking hebben op onjuiste implementatie van Unierecht vindt in dit geval dus geen toepassing.
4.36.
Niet ter discussie staat dat vordering I(i) en I(ii) niet verjaard is, voor zover deze ziet op uitingen van bewindslieden die zijn gedaan in de periode gelegen binnen vijf jaar voor de aansprakelijkstelling van SEKAM cs. Nu gesteld noch gebleken is van enige stuitingshandeling voor de stuitingsbrief van SEKAM van 16 februari 2015 slaagt het verjaringsberoep van de Staat ten aanzien van vordering I(i) en I(ii) voor zover het gaat om uitingen van opeenvolgend bewindslieden voor 15 februari 2010. Nu 2Houses cs behoren tot de leden van SEKAM voor wier belangen SEKAM in deze procedure opkomt, moet worden aangenomen dat SEKAM met die brief ook de verjaring van hun vorderingen heeft gestuit (vergelijk HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:766), zodat hetzelfde geldt in de verhouding tussen 2Houses cs en de Staat.
4.37.
SEKAM cs gronden vordering I(iii) onder meer op de stelling dat niet is voldaan aan de Handhavingsrichtlijn. Als dat zo is, is wel sprake van het niet voldoen aan de in artikel 4 lid 3 VEU en artikel 288 derde volzin VWEU neergelegde plicht om Europese richtlijnen juist te implementeren. In zoverre geldt de in HR 4 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2018:677) geformuleerde regel wel. Dat brengt met zich dat deze vordering is verjaard voor zover deze ziet op de periode voor 15 februari 2010. Of dat ook geldt voor de andere grondslagen van deze vordering, kan gelet op de hierna volgende afwijzing van vordering I(iii) onbesproken blijven.
4.38.
Het subsidiaire betoog van SEKAM cs dat zij, ook in het geval van verjaring, belang hebben bij vordering I, omdat in dat geval een natuurlijke verbintenis resteert, zodat SEKAM cs zich ondanks de verjaring op opschorting dan wel verrekening kunnen beroepen, gaat niet op, reeds omdat op geen enkele manier blijkt van het bestaan van een opschortings- of verrekeningsrecht van 2Houses cs en de achterban van SEKAM.
De uitingen van de opeenvolgende bewindslieden (vordering I(i), I(ii) en II(i))
4.39.
Zoals hiervoor is overwogen, vormt artikel 16c Aw geen onjuiste implementatie van artikel 5 Arl. SEKAM cs maken ten aanzien van deze uitingen een zelfstandig verwijt, dat losstaat van de implementatie van artikel 5 Arl in artikel 16c Aw. Dit verwijt houdt in dat de opvolgend verantwoordelijk bewindslieden tot aan het ACI Adam arrest een verkeerde uitleg van artikel 16c Aw hebben uitgedragen, die inhoudt dat downloaden uit illegale bron geoorloofd is.
4.40.
Hoewel in de onder de feiten geciteerde krantenartikelen en persberichten ook (in spreektaal) wordt gesproken over plannen van het kabinet of van de regering, gaat het – naar partijen ook tot uitgangspunt nemen – om uitlatingen van de verantwoordelijk bewindspersoon als orgaan van de Staat.
4.41.
De door SEKAM cs bestreden uitingen van opvolgend bewindslieden zijn gedaan in het kader van het parlementaire debat – in stukken met betrekking tot het wetsvoorstel van de Implementatiewet, debatten daarover en brieven aan de Tweede Kamer – en daarbuiten, in het publieke domein en de media.
4.42.
De Staat beroept zich op artikel 71 van de Grondwet (Gw). Op grond van deze bepaling kunnen bewindslieden niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten-Generaal of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd. Deze parlementaire immuniteit strekt ertoe aan de deelnemers aan het parlementaire debat (waaronder de minister) een optimale uitingsvrijheid te geven, zonder dat zij behoeven te vrezen dat zij strafrechtelijk vervolgd of civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld vanwege hun uitlatingen. Zij moeten zich in het parlementaire debat kunnen uiten in de wetenschap dat een controle op de geoorloofdheid van hun uitingen niet bij de rechter berust. Het is aan de voorzitter van het parlement om controle uit te oefenen over hetgeen gezegd en geschreven wordt in het parlementair debat.
4.43.
Rechterlijke toetsing van parlementaire uitingen is ook niet te verenigen met de op de Grondwet berustende bevoegdheidsverdeling van de verschillende staatsorganen, die – kort gezegd – inhoudt dat de rechter zich niet mengt in het parlementair debat. Uit deze bevoegdheidsverdeling vloeit niet alleen voort dat de rechter zich niet mengt of ingrijpt in het wetgevingsproces, maar ook dat de rechter niet oordeelt over in het parlement gedane uitingen van bewindslieden en Kamerleden.
4.44.
Naast het hiervoor gegeven oordeel over verjaring, staat de parlementaire immuniteit in de weg aan inhoudelijke behandeling van vordering I(i), die betrekking heeft op door artikel 71 Gw bestreken uitingen van opeenvolgend bewindslieden in het parlement. Dit staat ook in de weg aan inhoudelijke behandeling van de vorderingen I(ii) en II(i), voor zover deze zien op uitingen van opeenvolgend bewindslieden binnen het parlementaire debat of informatieverstrekking aan het parlement. Hiermee is (in zoverre) het lot van deze vorderingen gegeven.
4.45.
Daarmee resteren de vorderingen I(ii) en II(i) voor zover deze betrekking hebben op uitingen van opeenvolgende bewindslieden in het publieke domein en de media. Deze uitingen vallen buiten de reikwijdte van artikel 71 Gw. De in deze bepaling geregelde immuniteit is begrensd, doordat deze – voor zover hier van belang – is beperkt tot hetgeen bewindslieden in de vergaderingen van de Staten Generaal, of van commissies daaruit, hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd (vergelijk HR 28 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1544, r.o. 4.2).
4.46.
De rechtbank voegt aan het voorgaande toe dat uitingen van bewindslieden in het publieke domein en de media vanwege de context waarin zij zijn gedaan, van een andere aard zijn dan de uitingen in het parlementaire debat, ook als deze uitingen dezelfde inhoud hebben. Het, in het openbaar gevoerde, parlementair debat moet ter bevordering van de democratie vrij en onbevangen worden gevoerd onder leiding van de Kamervoorzitter die, zoals gezegd, regulerend kan optreden. Dit rechtvaardigt de in artikel 71 Gw neergelegde immuniteit, die de uitingen die bewindslieden in het parlementair debat doen, aan rechtelijke controle onttrekt. Die doelstelling en waarborgen gelden niet voor hetgeen bewindslieden buiten het parlement naar voren brengen. Uitingen van bewindslieden in het publieke domein en de media, kunnen daarom – ook als de inhoud van deze uitingen gelijk is aan hetgeen in het parlementair debat naar voren is gebracht – niet gelijkgesteld worden aan uitingen in het parlement. Die uitingen vallen dan ook niet onder de parlementaire immuniteit. Dat brengt mee dat in rechte getoetst moet kunnen worden of dit feitelijk handelen van de bewindslieden als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd.
4.47.
Hetzelfde geldt voor de uitingen van de opvolgende bewindslieden die betrekking hebben op civielrechtelijke handhaving van het downloaden uit illegale bron na het ACI Adam arrest. Het verwijt dat het niet voorzien in een adequaat civielrechtelijk handhavingskader betreft, staat tot slot geheel los van de uitingen in het parlement.
Vordering I(ii) – het uitdragen van een met artikel 5 Arl strijdige uitleg van artikel 16c Aw
4.48.
Dit verwijt houdt in dat de opvolgend verantwoordelijk bewindslieden tot aan het ACI Adam arrest in het publieke domein en in de media een verkeerde uitleg van artikel 16c Aw hebben uitgedragen, die inhoudt dat downloaden uit illegale bron geoorloofd is.
4.49.
Niet in geschil is dat de opeenvolgende bewindslieden tot aan het ACI Adam arrest (ambtshalve/als ambtsdrager) de opvatting aanhingen dat artikel 16c Aw zo dient te worden uitgelegd dat de thuiskopie-exceptie eveneens van toepassing is op reproducties die zijn vervaardigd uit illegale bron. Uit het ACI Adam arrest volgt dat deze uitleg strijdig is met artikel 5 Arl. Daarmee uitten de opeenvolgend bewindslieden tot aan het ACI Adam arrest een onjuiste, met het Unierecht strijdige opvatting over de interpretatie van artikel 16c Aw. SEKAM cs houden de Staat uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk voor deze, door de opvolgend bewindspersonen als orgaan van de Staat gedane uitingen.
4.50.
Vooropgesteld wordt dat het bewindslieden vrij staat om in het publieke domein en de media opvattingen te uiten over onderwerpen die hun beleidsterrein betreffen. De Staat merkt met juistheid op dat aan bewindslieden de in artikel 10 EVRM verankerde vrijheid van meningsuiting toekomt. Niet ter discussie staat dat het hebben en uiten van een juridische opvatting is toegestaan, ook voor bewindslieden. De vraag of sprake is van onrechtmatige uitingen van de opvolgend bewindslieden, dient te worden beantwoord aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder onder meer de gebruikte bewoordingen, de wijze waarop en de context waarin de uitingen zijn gedaan. Het is aan SEKAM cs om de door hen onrechtmatig geachte uitingen voldoende concreet en onderbouwd te stellen. Het niet ter discussie staande algemene gegeven dat de opvolgend bewindslieden tot het ACI Adam arrest de opvatting aanhingen en uitdroegen dat downloaden uit illegale bron toelaatbaar was, is in dit verband onvoldoende.
4.51.
SEKAM cs hebben vier concrete voorbeelden gegeven van uitingen waarop vordering I(ii) ziet. Dit zijn echter niet alle vier (geheel) uitingen van de verantwoordelijk bewindspersoon. De rechtbank licht dat als volgt toe.
4.52.
Het eerste voorbeeld betreft het onder 2.6 bedoelde persbericht van GroenLinks van 27 februari 2010, met de titel GroenLinks lanceert internetcampagne tegen downloadverbod. Dit persbericht van GroenLinks is geen uiting van de verantwoordelijk bewindspersoon. Dat GroenLinks daarin het standpunt van die bewindspersoon weergeeft, maakt dat niet anders. Reeds omdat dit geen uiting van een bewindspersoon is, behoeft dit persbericht van GroenLinks geen verdere bespreking.
4.53.
Het in het onder 2.7 bedoelde persbericht van Rijksoverheid.nl van 11 april 2011 is wel een uiting van de verantwoordelijk bewindspersoon (vergelijk gerechtshof Den Haag, 27 mei 2004, ECLI:NL:GHSGR:2004:AQ8950, r.o. 7, waarin ook een van een departement afkomstig persbericht aan de orde was). Dat geldt ook voor de onder 2.8 bedoelde tekst van een aan een journalist van de NOS gegeven interview met de staatssecretaris van justitie van dezelfde datum, voor zover deze bewindspersoon daarin aan het woord is, en het onder 2.10 weergegeven citaat.
4.54.
Verder hebben SEKAM cs het onder 2.9 bedoelde nieuwsbericht van de NOS van 21 december 2012 overgelegd, met daarin onder meer de daar geciteerde weergave van de toen heersende – ook door de verantwoordelijk bewindspersoon gehuldigde – opvatting over downloaden uit illegale bron. Het enkele gegeven dat dit de weergave is van de toen heersende opvatting, die ook werd aangedragen door de verantwoordelijk bewindspersoon, maakt dit geen uiting van die bewindspersoon.
4.55.
Het onder 2.7 bedoelde persbericht maakt duidelijk dat in Nederland downloaden is toegestaan, ongeacht de bron waaruit wordt gedownload. Nu daarin wordt gesproken van het voornemen om downloaden uit evident illegale bron te gaan verbieden, is voor de gemiddeld oplettende lezer duidelijk dat dit downloaden volgens dit persbericht ten tijde van het uitbrengen ervan wel toegestaan was. Dat geldt ook voor hetgeen de staatssecretaris van justitie in het onder 2.8 bedoelde interview zegt, in het bijzonder daar waar hij – sprekend over de toekomst – zegt dat legale content de norm wordt en uitlegt dat beoogd wordt om aanbieders van illegale content aan te pakken. De boodschap die wordt afgegeven is onmiskenbaar dat op dat moment downloaden uit illegale bron in Nederland zonder meer is toegestaan.
4.56.
Dit zijn in het publieke domein en in de media gedane, aan het brede publiek gerichte uitingen van de verantwoordelijk bewindspersoon met daarin een opvatting over wat – dan nog – toelaatbaar zou zijn op het gebied van thuis kopiëren. Het persbericht heeft bovendien een voorlichtend karakter. Deze uitingen kunnen niet gelijk gesteld worden met de door de Staat genoemde voorbeelden waarin deze opvatting als juridisch standpunt wordt gepresenteerd in een procedure – zoals Nederland heeft gedaan in de procedure bij het HvJEU in de zaak ACI Adam – en in de wetsgeschiedenis wordt verwoord. De door de Staat genoemde voorbeelden betreffen uitingen in de context van een juridisch of politiek debat. Alleen al vanwege die context, blijkt onmiskenbaar dat het gaat om een juridisch standpunt over de interpretatie van artikel 16c Aw. In de hiervoor besproken uitingen van de verantwoordelijk bewindspersoon, wordt deze opvatting echter in het publieke domein en in de media aan het brede publiek gepresenteerd als het toen bestaande (beleids)standpunt van de overheid.
4.57.
Gezien deze door de verantwoordelijke bewindspersoon in het publieke domein en in de media geuite opvatting, zullen er downloaders zijn geweest die ervan uitgingen dat downloaden uit illegale bron was toegestaan, terwijl dit in andere EU-lidstaten – voor een ieder kenbaar – verboden was. De verantwoordelijk bewindspersoon heeft dit standpunt bij herhaling geuit. Voor zover hij dat heeft gedaan in antwoord op vragen van interviewers, zou kunnen worden gesproken van een minder zorgvuldig geformuleerd, ontlokt standpunt, waaraan geringer gewicht kan worden toegekend dan aan een weloverwogen, uit eigener beweging gedane uitlating. De weergave van (voorgenomen) beleid in het onder 2.7 bedoelde persbericht, dat afkomstig is van het departement van de verantwoordelijk bewindspersoon, is wel een weloverwogen uit eigener beweging gedane uitlating, dat bovendien ertoe strekt voorlichting te geven aan een breed publiek. In de onder 4.53 bedoelde uitingen heeft de verantwoordelijk bewindspersoon bij herhaling en op verschillende wijzen het destijds bestaande (beleids)standpunt over downloaden uit illegale bron uitgedragen.
4.58.
De, niet voor meerdere uitleg vatbare, boodschap van dit, bij herhaling door deze bewindspersoon uitgedragen (beleids)standpunt over downloaden uit illegale bron, is dat downloaden uit illegale bron is toegestaan in Nederland. Indien wordt gehandeld volgens deze, met het Unierecht strijdige, weergave van de Nederlandse situatie, wordt inbreuk gemaakt op de rechten van 2Houses cs en de achterban van SEKAM en wordt dus onrechtmatig jegens hen gehandeld. Vanwege deze specifieke omstandigheden van het geval, zijn de onder 4.53 bedoelde uitingen van de staatssecretaris van justitie in het persbericht van Rijksoverheid.nl van 11 april 2011 (het in 2.7 weergegeven citaat) en het interview op diezelfde dag, dat is gepubliceerd op de website van de NOS (het in 2.8 weergegeven citaat) en in het nieuwsbericht van de NOS van 21 december 2012 (het in 2.10 weergegeven citaat) onrechtmatig jegens 2Houses cs en de achterban van SEKAM.
4.59.
De rechtbank ziet geen grond voor toepassing van de door de Staat bepleite hogere drempel voor het aannemen van onrechtmatigheid, vergelijkbaar met die voor misbruik van procesrecht. Volgens de Staat zou deze maatstaf in dit geval moeten inhouden dat de met het Unierecht strijdige uitingen van bewindspersonen eerst onrechtmatig zijn te achten, indien tegen beter weten in een rechtens onjuiste uitleg wordt verdedigd (bijvoorbeeld indien een uitleg wordt verdedigd die bewust ingaat tegen vaste jurisprudentie van het HvJEU) bijvoorbeeld met het doel om de ontvanger van die uitleg te misleiden. Dit betoog van de Staat bouwt voort op hetgeen de Staat naar voren brengt over de uitingen als juridisch standpunt, zoals dat ook in een juridische procedure en de wetsgeschiedenis wordt ingenomen. Zoals hiervoor is overwogen, zijn de onder 4.53 bedoelde uitingen niet daaraan gelijk te stellen. Ze zijn veeleer te vergelijken met onjuiste inlichtingen door een bevoegd overheidsorgaan, waarvoor geen hogere drempel voor het aannemen van onrechtmatigheid geldt.
toerekening
4.60.
Partijen twisten vervolgens over de vraag of dit onrechtmatig handelen aan de Staat kan worden toegerekend. Onder verwijzing naar de in HR 9 mei 1986/252,LJN:AC0867(Van Gelder/Staat), HR 18 september 2015, ECLI.NL.HR.2015.2722 (vakantiedagen), HR 26 september 1986, ECLI.NL.HR.1986.AC9505 (Hofmann/La Roche) en HR 12 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:AN4622 (Bedrijfsvereniging/Boulogne), gegeven toerekeningsmaatstaven, stellen SEKAM cs dat de schuld van de Staat in beginsel gegeven is. De eerste twee arresten zien echter op de toerekening ingeval van vaststelling van wet- en regelgeving die strijdig is met hoger recht, waaronder begrepen het Unierecht. In dat geval is de schuld in beginsel gegeven. De andere twee arresten formuleren een gelijke regel voor het geval een beschikking wegens strijd met de wet of een andere vernietigingsgrond is vernietigd. Deze jurisprudentiële regel geldt niet voor de hier aan de orde zijnde uitingen van bewindspersonen.
4.61.
De rechtbank ziet geen grond om in dit geval aansluiting te zoeken bij de door SEKAM cs aangehaalde toerekeningsmaatstaf, die een uitzondering inhoudt van de in de wet vooropgestelde maatstaf. Deze uitingen van de verantwoordelijk bewindspersoon kunnen namelijk niet gelijk gesteld worden met de vernietigde besluiten of de door de rechter buiten toepassing te laten wet- en regelgeving, waarvoor deze afwijkende toerekeningsmaatstaf geldt. Anders dan de vernietigde beschikkingen, hebben deze uitingen geen rechtsgevolg in het leven geroepen voor de betrokken belanghebbenden. Anders dan de buiten toepassing te laten wet- en regelgeving, hebben zij geen door eenieder na te leven, in (formele) wet- of regelgeving neergelegde, afdwingbare regels geformuleerd. Het kenmerkende verschil is daarmee gelegen in het ontbreken van bindende kracht van deze opvatting. Dat wordt niet anders doordat de verantwoordelijke bewindspersoon deze opvatting in de onder 4.53 bedoelde uitingen als (beleids)standpunt presenteert.
4.62.
De rechtbank ziet evenmin grond om, zoals de Staat bepleit, bij beantwoording van de vraag of het onrechtmatig handelen kan worden toegerekend aansluiting te zoeken bij het arrest Brasserie du Pecheur (HvJEG 5 maart 1996, ECLI:EU:C:1996:79), waarin voor aansprakelijkheid van een Staat wegens schending van het Unierecht de eis van een voldoende gekwalificeerde schending is gesteld. In de situatie waarin geen eerdere uitspraak van het HvJEU is, waaruit kan worden opgemaakt dat sprake was van een schending, kan volgens het HvJEU onder meer relevant zijn de mate van duidelijkheid en nauwkeurigheid van de geschonden regel, de omvang van de beoordelingsmarge die de geschonden regel de nationale of gemeenschapsinstanties laat, en de vraag of al dan niet opzettelijk een schending is begaan of schade is veroorzaakt. Zoals de Staat met juistheid aanvoert, vormen de uitingen als zodanig geen schending van het Unierecht. Van een onjuiste implementatie van artikel 5 Arl in artikel 16c Aw is geen sprake, nu deze bepaling richtlijnconform kan worden uitgelegd. Zoals hiervoor is overwogen is de onrechtmatigheid van de uitingen gelegen in het gegeven dat in dit specifieke geval het handelen naar deze door de verantwoordelijke bewindspersoon als (beleids)standpunt gepresenteerde, met artikel 5 Arl strijdige opvatting over de thuiskopie exceptie, leidt tot inbreuk op de rechten van de door SEKAM vertegenwoordigde filmproducenten.
4.63.
De vraag of het onrechtmatig handelen aan de Staat kan worden toegerekend, dient dus te worden beantwoord aan de hand van de reguliere toerekeningsmaatstaf. Die houdt in dat een onrechtmatige daad aan de dader kan worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (artikel 6:162, lid 3, BW).
4.64.
De Staat voert aan dat het de Nederlandse wetgever (naar de rechtbank aanneemt, met inbegrip van de opvolgend bewindspersonen) niet kan worden verweten dat hij een andere uitleg gaf aan de Arl dan het HvJEU heeft gegeven in het ACI Adam arrest. Hij wijst erop dat de Hoge Raad in de zaak ACI Adam (HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5879, r.o. 5.1.3) heeft overwogen:
“Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de meergenoemde implementatiewet blijkt niet dat de Nederlandse wetgever iets anders voor ogen heeft gestaan dan het getrouw omzetten van de Auteursrechtrichtlijn, terwijl de bewoordingen van art. 16c lid 1 Aw ruimte laten zowel voor de door Thuiskopie en het hof voor juist gehouden uitleg als voor de door ACI c.s. verdedigde uitleg.”
De Staat betoogt voorts dat uit de tekst van artikel 5 Arl niet valt op te maken dat die bepaling niet geldt voor thuis kopiëren uit ongeoorloofde bron en dat, vanwege de onduidelijkheid van de betekenis van die bepaling, daarover tot in Luxemburg moest worden geprocedeerd. De Staat wijst verder erop dat de Hoge Raad en zijn advocaat-generaal de uitleg van de thuiskopie-exceptie bepaald geen acte clair vonden en dat er nooit opmerkingen zijn gekomen vanuit de Raad van State en de Tweede Kamer, terwijl de Europese Commissie de Nederlandse regering nooit in gebreke heeft gesteld vanwege het ingenomen standpunt over downloaden uit illegale bron.
4.65.
Ook als dit een en ander tot de conclusie zou leiden dat de met artikel 5 Arl strijdige opvatting die is uitgedragen in de onder 4.53 bedoelde uitingen niet aan schuld van de Staat te wijten is, dient deze onjuiste uitleg van de thuiskopie-exceptie naar het oordeel van de rechtbank krachtens verkeersopvatting aan de Staat te worden toegerekend. De rechtbank zoekt hier aansluiting bij jurisprudentie in zaken over persoonlijke aansprakelijkheid van functionarissen die als orgaan van de overheid binnen de reikwijdte van hun bevoegdheid een rechtsdwaling hebben begaan. De Hoge Raad heeft in dat verband in algemene zin overwogen dat onzekerheid over de uitlegging van de wet voor rekening van de Staat dient te komen. Hiermee neemt de Staat ten opzichte van personen die schade hebben geleden als gevolg van een rechtsdwaling die een functionaris als orgaan van de Staat binnen de reikwijdte van zijn bevoegdheid heeft begaan, een andere positie in dan die functionaris zelf, aan wie die rechtsdwaling in beginsel niet kan worden toegerekend (vergelijk HR 11 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0360).
Causaal verband
4.66.
Voor toewijzing van vordering I(ii) is tot slot vereist dat de aan de Staat toe te rekenen, onder 4.53 bedoelde onrechtmatige uitingen hebben geleid tot schade bij de bij SEKAM aangesloten filmproducenten, waaronder 2Houses cs. Zoals hiervoor is overwogen is aan het vereiste van schade voldaan indien de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Voor de hier aan de orde zijnde vestiging van aansprakelijkheid is voldoende dat tussen de daad (de onder 4.53 bedoelde uitingen) en de schade een conditio sine qua non verband bestaat. Bij gebreke van een conditio sine qua non verband, ontbreekt het voor toewijzing van de vordering vereiste causaal verband.
4.67.
Op zichzelf staat niet ter discussie dat met het downloaden uit illegale bron inbreuk wordt gemaakt op de rechten van de door SEKAM vertegenwoordigde filmproducenten, waaronder 2Houses cs, en dat deze filmproducenten hierdoor schade kunnen lijden omdat zij inkomsten missen die zij wel zouden hebben indien uit legale bron wordt gedownload.
4.68.
SEKAM cs zelf wijzen reeds erop dat downloaden op grote schaal is vergemakkelijkt door de technologische vooruitgang; nieuwe communicatie en opslagmiddelen boden mogelijkheden die eerder niet bestonden om gemakkelijk grote bestanden zoals films te downloaden en op te slaan. Daarnaast wijzen SEKAM cs erop dat het internet, vanwege de talloze mogelijkheden voor gebruikers om hun sporen uit te wissen en hun identiteit te verhullen, ‘een uitgekiende plaats’ was voor het op grote schaal ter beschikking stellen van werken zonder toestemming van rechthebbenden en het aanbieden van software(protocollen) en diensten – zoals Napster, KaZaa en The Pirate Bay – waarmee films op eenvoudige wijze konden worden gelokaliseerd en gedownload. SEKAM cs betogen dat deze ontwikkeling merkbare gevolgen heeft gehad voor de afzetmogelijkheden van het legale aanbod. Daarmee nemen SEKAM cs zelf reeds tot uitgangspunt dat de gestelde schade (ook) andere oorzaken kent dan de onder 4.53 bedoelde uitingen. Dat strookt met het door de Staat ingenomen standpunt dat het waarschijnlijk is dat mensen die illegaal downloaden in Nederland, dat deden omdat het technisch kon en bij gebrek aan snel verschijnend legaal aanbod en de sterke aanwijzingen die de Staat ziet dat het downloaden uit illegale bron vooral werd ingegeven door een beperkt aanbod van legale alternatieven.
4.69.
SEKAM cs stellen evenwel dat de gestelde schade geenszins uitsluitend het gevolg is van de technologische voortuitgang en de nieuwe mogelijkheden die dit bood en dichten aan de Staat een ‘belangrijke rol’ toe vanwege de tot het ACI Adam arrest gehuldigde en uitgedragen onjuiste uitleg van artikel 16c Aw, die zou hebben geleid tot een klimaat waarin het ongehinderd maken van reproducties uit illegale bron, met name in de vorm van illegaal downloaden, als een verworven recht werd beschouwd. Deze gestelde belangrijke rol omvat veel meer dan de onder 4.53 bedoelde uitlatingen – onder meer de door de immuniteit van artikel 71 Gw getroffen uitlatingen in het kader van het parlementair debat – en is verder in algemene termen geschetst.
4.70.
Dat de onder 4.53 bedoelde uitlatingen hebben geleid tot de gestelde schade, volgt niet uit het rapport “Alleen maar nette mensen” van 14 juni 2014, waarop SEKAM cs wijzen. SEKAM cs wijzen in het bijzonder op de bevinding:
“Tot slot zijn twee vragen gesteld naar vermeende gedragseffecten als gevolg van het huidige of alternatief beleid. Allereerst is gevraagd hoe downloaders denken te reageren wanneer downloaden uit illegale bron verboden zou worden en er straffen aan verbonden zouden zijn: 71% geeft aan bij een dergelijke maatregel minder te gaan downloaden of helemaal te stoppen.”
Met juistheid wijst de Staat erop dat deze bevinding betrekking heeft op de vraag wat de geënquêteerden denken te gaan doen indien een verbod wordt ingevoerd, waaraan straffen verbonden zijn, temeer daar de vragenlijst begint met:
“We willen benadrukken dat het downloaden van muziek, films en boeken ongeacht de bron in Nederland niet strafbaar is."
Aan de geënquêteerden is dus gevraagd wat zij zouden doen als downloaden – anders dan vooropgesteld in de enquête – wel strafbaar zou zijn. De Staat heeft onweersproken naar voren gebracht dat niet uitgesloten kan worden geacht dat in ieder geval een (fors) deel van de geënquêteerden een sociaal wenselijk antwoord heeft gegeven.
4.71.
Partijen maken tot slot ter onderbouwing van hun standpunt op dit punt allebei vergelijkingen met het buitenland en discussiëren over de vraag of en in hoeverre daar meer of minder wordt gedownload uit illegale bron en waaraan dat te wijten is. Daar kunnen bij deze stand van zaken in deze procedure geen conclusies aan verbonden worden.
4.72.
De Staat is alleen aansprakelijk voor schade die het gevolg is van de onder 4.53 bedoelde uitlatingen van de verantwoordelijk bewindspersoon. Uit het voorgaande volgt dat er – ook in de optiek van SEKAM cs zelf – (vele) andere (mogelijke) oorzaken zijn voor de schade die de door SEKAM vertegenwoordigde filmproducenten, waaronder 2Houses cs, mogelijk hebben geleden als gevolg van downloaden uit illegale bron. Bij deze stand van zaken kan evenwel niet worden geconcludeerd dat het voor vestiging van aansprakelijkheid vereiste conditio sine qua non verband ontbreekt. De rechtbank merkt wel op dat niet uitgesloten kan worden dat, indien deze schade nader wordt onderzocht en begroot, de slotsom uiteindelijk zal zijn dat de onder 4.53 bedoelde uitingen (toch) niet of zeer beperkt schade hebben veroorzaakt. Dat neemt niet weg dat bij deze stand van zaken onvoldoende grond bestaat om te concluderen dat het voor vestiging van de aansprakelijkheid vereiste conditio sine qua non verband ontbreekt.
4.73.
Het voorgaande leidt ertoe dat vordering I(ii) wordt toegewezen zoals hierna te melden. In het dictum zal tot uiting worden gebracht dat het – zoals onmiskenbaar beoogd is met deze vordering – gaat om aansprakelijkheid van de Staat uit hoofde van onrechtmatige daad voor in het publieke domein en in de media gedane uitingen van een bewindspersoon als orgaan van de Staat.
Vordering II(i)
4.74.
Deze vordering (voor zover ontvankelijk) ziet op na het ACI Adam arrest gedane uitingen van opvolgend bewindslieden in het publieke domein en in de media, waarin wordt uitgedragen dat geen civiele handhavingsmaatregelen zullen worden getroffen tegen individuen om het vervaardigen van illegale reproducties tegen te gaan. Ook hier geldt dat het aan SEKAM cs is om de door hen onrechtmatig geachte uitingen voldoende concreet en onderbouwd te stellen. SEKAM cs hebben zeven concrete voorbeelden gegeven van uitingen waarop deze vordering ziet.
4.75.
SEKAM cs wijzen hier op de onder 2.13 bedoelde berichten in kranten en nieuwssites over (de gevolgen van) het ACI Adam arrest. Voor zover daarin een algemene uiteenzetting wordt gegeven van civielrechtelijke handhaving van het verbod op downloaden uit illegale bron, zijn dat geen uitingen van de verantwoordelijke bewindspersoon of anderszins aan de Staat toe te rekenen uitingen. Wel worden in de citaten van de woordvoerder van het ministerie van justitie, [B] , namens het verantwoordelijk departement inlichtingen verstrekt over de gevolgen van het ACI Adam arrest, die – indien aan de eisen daarvoor is voldaan – kunnen leiden tot aansprakelijkheid van de Staat uit hoofde van onrechtmatige daad. Het citaat in het Telegraaf-artikel gaat niet over civielrechtelijke handhaving van het downloadverbod. De berichten van NOS.nl en NU.nl bevatten geen citaten van deze woordvoerder of uitingen van de verantwoordelijk bewindspersoon.
4.76.
Het onder 2.14 bedoelde op rijksoverheid.nl geplaatste persbericht over de onder 2.15 bedoelde brief van de staatssecretaris van justitie aan de Tweede Kamer, is een uiting van deze bewindspersoon in het publieke domein. Verg. gerechtshof Den Haag, 27 mei 2004, ECLI:NLGHSGR:2004:AQ8950, r.o. 7.
4.77.
Anders dan vermeld in de gevorderde verklaring voor recht, wordt met de onder 2.13 weergegeven citaten van de woordvoerder van het ministerie van justitie en het onder 2.14 bedoelde persbericht niet actief uitgedragen dat geen civiele handhavingsmaatregelen zullen worden getroffen tegen individuen om het vervaardigen van reproducties uit illegale bron tegen te gaan.
4.78.
De overige door SEKAM cs aangehaalde voorbeelden, een bericht van de BNR webredactie van 4 november 2014, dat kennelijk afkomstig is van de VVD-website, met de titel Illegale downloaders op legaal alternatief wijzen en het bericht uit de Telegraaf van 4 juli 2016 met de titel Pas op voor downloaden op de camping bevatten geen uitingen van bewindspersonen of aan de Staat toe te rekenen inlichtingen over civielrechtelijke handhaving.
4.79.
Gelet op het voorgaande dient vordering II(i) (voor zover ontvankelijk) te worden afgewezen.
Vordering I(iii) en II(ii)
4.80.
Deze vorderingen (voor zover ontvankelijk) betreffen – kort gezegd – het nalaten te voorzien in een adequaat civielrechtelijk handhavingskader. De aan deze vorderingen ten grondslag gelegde verwijten van SEKAM cs treffen geen doel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.81.
De Staat wijst met juistheid erop dat de door SEKAM cs in dit verband aangehaalde beginselplicht tot handhaving een bestuursrechtelijk beginsel is, dat niet geldt voor strafrechtelijke handhaving tegen inbreuken op intellectuele eigendomsrechten, waarvoor het opportuniteitsbeginsel geldt. Deze beginselplicht tot handhaving is op geen enkele manier aan de orde met betrekking tot de civielrechtelijke handhaving, waarop het ontvankelijke deel van de vordering ziet.
4.82.
Civielrechtelijke handhaving tegen inbreuken op intellectuele eigendomsrechten was en is het uitgangspunt. Dat gold zowel voor als na 10 april 2014. SEKAM cs zetten uiteen welke stappen de filmproducenten moeten nemen bij civielrechtelijke handhaving en concluderen dat dit een onevenredig belastende en kostbare exercitie is. Zij wijzen op het rapport Auteursrechten 2009 en de Speerpuntenbrief van 11 april 2011, waarin wordt geconstateerd dat de wetgeving onvoldoende is om illegaal aanbod aan te pakken en in verband daarmee beleidsvoornemens worden geformuleerd. Met juistheid wijst de Staat echter erop dat bij het vormgeven van het handhavingskader ook belangen van anderen moeten worden meegewogen en dat daarbij grondrechten in het geding zijn, bijvoorbeeld het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer als het gaat om de gegevens van degenen die illegaal downloaden en het recht op een eerlijk proces. De Staat voert voorts aan dat de stelling van SEKAM cs gelogenstraft wordt door het gegeven dat organisaties zoals BREIN met succes optreden tegen downloaden.
4.83.
SEKAM cs hebben hun verwijten hierop niet nader geconcretiseerd. Ook hebben zij hun standpunt dat de Nederlandse wet- en regelgeving en de toepassing daarvan niet voldoen aan de Handhavingsrichtlijn, na gemotiveerde betwisting daarvan door de Staat, niet nader geconcretiseerd. Dat bij civielrechtelijke handhaving, vanwege de grondrechten die daarbij in het geding kunnen zijn verschillende procedurele stappen doorlopen moeten worden en dat de bestaande mogelijkheden tot civiele handhaving wellicht voor verbetering vatbaar zijn en/of effectiever kunnen worden ingezet, zoals SEKAM cs betogen, is daartoe onvoldoende.
4.84.
Het voorgaande staat in de weg aan toewijzing van deze vorderingen. Dat, zoals SEKAM cs betogen, de Staat ervoor moet zorgen dat de Nederlandse rechtsorde in overeenstemming is met het Unierecht, maakt het voorgaande niet anders, nu, zoals hiervoor is overwogen, artikel 16c Aw richtlijnconform is en niet concreet is gesteld dat en waarom het Nederlandse stelsel in strijd met de Handhavingsrichtlijn is.
Slotsom
4.85.
SEKAM cs worden niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering I(iii) en verder in vordering II(iii) en vordering II(ii), voor zover deze twee vorderingen zien op het strafrechtelijk handhavingskader. Vordering I(i) wordt op die hierna te melden wijze toegewezen jegens SEKAM, 2Houses en Two Young Rights. Voor het overige stranden de vorderingen, waaronder – zoals hiervoor is overwogen – de vorderingen van VOCFilm en Freezefilm. De niet besproken geschilpunten leiden niet tot een ander oordeel.
4.86.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
verklaart SEKAM cs niet-ontvankelijk in hun vordering I(iii);
5.2.
verklaart SEKAM cs niet-ontvankelijk in vordering II(iii) en II(ii), voor zover deze vordering ziet op het strafrechtelijk handhavingskader;
5.3.
verklaart voor recht dat de Staat jegens de door SEKAM vertegenwoordigde filmproducenten (waaronder 2Houses en Two Young Rights) uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de in 4.53 bedoelde uitingen van de staatssecretaris van justitie in het persbericht van Rijksoverheid.nl van 11 april 2011 (het in 2.7 weergegeven citaat) en het interview op diezelfde dag, dat is gepubliceerd op de website van de NOS (het in 2.8 weergegeven citaat) en in het nieuwsbericht van de NOS van 21 december 2012 (het in 2.10 weergegeven citaat);
5.4.
compenseert de proceskostenveroordeling in de zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin, mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en mr. F.M. Bus en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2018.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑09‑2018