HR 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438, NJ 2023/43 m.nt. Vellinga.
HR (Parket), 13-02-2024, nr. 22/00440
ECLI:NL:PHR:2024:276
- Instantie
Hoge Raad (Parket)
- Datum
13-02-2024
- Zaaknummer
22/00440
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2024:276, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 13‑02‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:367
Conclusie 13‑02‑2024
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Witwassen (art. 420bis Sr). 1. Klacht over de beëdiging van één of meer raadsheren die het bestreden arrest hebben gewezen. 2. Klacht over het oordeel van het hof dat geen sprake is van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/00440
Zitting 13 februari 2024
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 2 februari 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens ‘witwassen’ veroordeeld tot één week gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft het hof twee geldbedragen van in totaal € 8000 verbeurdverklaard.
Er bestaat samenhang met de zaak 22/00439. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel bevat de klacht dat één of meer raadsheren die het bestreden arrest hebben gewezen niet conform de wet zijn beëdigd. Uit de toelichting op het middel kan worden afgeleid dat het zou gaan om dezelfde onvolkomenheden bij de beëdiging als die welke aan de orde waren in het arrest dat Uw Raad op 21 oktober 2022 naar aanleiding van een vordering tot cassatie in het belang der wet van P-G Bleichrodt heeft gewezen.1.
5. Het middel faalt op de gronden die zijn vermeld in de rechtsoverwegingen 5.2.1 tot en met 5.3 en 5.4.2 tot en met 5.8 van dat arrest.
6. Het tweede middel bevat de klacht dat de bewijsvoering ontoereikend is.
7. Voordat ik de klacht bespreek, geef ik de bewezenverklaring en de bewijsvoering weer. Ook citeer ik uit de pleitnota en uit het proces-verbaal van de terechtzitting.
Bewezenverklaring en bewijsvoering, proces-verbaal van de terechtzitting en pleitnota
8. Het hof heeft de bewezenverklaring in het vonnis van de politierechter bevestigd. De politierechter heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
‘op 8 mei 2019 op Eindhoven Airport (als uitreizend passagier bij de securitycheck), in de gemeente Eindhoven, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, tot een (totaal)bedrag van euro 8000, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat voormeld voorwerp -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf’
9. De bewezenverklaring steunt op de volgende in de aanvulling op het bestreden arrest opgenomen bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1.
Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 8 mei 2019 (…),voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 8 mei 2019 waren wij, belast met de politietaak omschreven in artikel 4 lid 1 onder c van de Politiewet 2012. Wij bevonden ons op de luchthaven Eindhoven Airport in de gemeente Eindhoven. Wij hoorden dat er bij de securitycheck bij een passagier 3500 euro was aangetroffen en dat er bij een andere passagier 7500 euro was aangetroffen. Hierop zijn wij ter plaatse gegaan. Aldaar heb ik, [verbalisant 2] , een identiteitsdocument gevorderd. Wij zagen dat de eerste persoon ons een identiteitskaart overhandigde voorzien van de volgende persoonsgegevens:
Achternaam: [medeverdachte]
Voornaam: [medeverdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1980
Geboorteplaats: [geboorteplaats ]
Wij zagen dat de tweede persoon ons een paspoort overhandigde met daarop de volgende persoonsgegevens:
Achternaam: [verdachte]
Voornaam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1983
Geboorteplaats: [geboorteplaats ]
Ik, [verbalisant 1] , vroeg [verdachte] hoeveel geld hij bij zich had. Hierop hoorde ik, [verbalisant 1] , [verdachte] zeggen dat hij 8000 euro bij zich had. Ik, [verbalisant 1] , zag dat [verdachte] uit zijn nektas een dubbelgevouwen stapeltje met verschillende coupures pakte. Ik, [verbalisant 1] , zag dat het een totaalbedrag van 8000 euro betrof, in de volgende coupures:
- 14 x 500;
- 10 x 100.
Ik, [verbalisant 1] , hoorde [verdachte] zeggen:
- Dat hij [medeverdachte] kent;
- Dat hij naar Turkije gaat om een auto te kopen voor zijn vader;
- Dat hij dit geld beetje voor beetje contant gespaard heeft;
- Dat hij de coupures van 500 euro middels bank heeft verkregen.
Op 8 mei 2019, heb ik, [verbalisant 1] , onder [verdachte] een totaalbedrag van 8000 euro inbeslaggenomen. Gezien het bovenstaande en het feit dat [verdachte] geen legale herkomst van het geld kon tonen heb ik, [verbalisant 1] , [verdachte] aangehouden.
2 .
Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 8 mei 2019 (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Ik, [verbalisant 1] , vroeg [medeverdachte] hoeveel geld hij bij zich had. Hierop hoorde ik [medeverdachte] zeggen dat hij ongeveer 9000 euro bij zich had. Ik, [verbalisant 1] , zag dat [medeverdachte] het geld op tafel legde. Ik zag dat het een dubbelgevouwen stapel coupures betrof. Ik zag dat het een totaalbedrag van 9690 euro betrof, in de volgende coupures:
- 18 x 500;
- 5 x 100;
- 3 x 50;
- 2 x 20;
Gezien het bovenstaande en het feit dat [medeverdachte] geen legale herkomst van het geld aan kon tonen heb ik, [verbalisant 1] , op woensdag 8 mei 2019, [medeverdachte] aangehouden.
3.
De kennisgeving van inbeslagneming (…), opgemaakt door [verbalisant 1] , wachtmeester der Kon. Marechaussee district zuid, brigade Brabant-Zuid, voor zover inhoudende dat op 8 mei 2019 bij de securitycheck te Eindhoven Airport onder verdachte de volgende goederen zijn aangetroffen en in beslag genomen:
- 14 bankbiljetten, coupure 500 met een waarde van 7000 euro, goednummer: PL2700-19-040198-5.
- 10 bankbiljetten, coupure 100 met een waarde van 1000 euro, goednummer: PL2700-19-040198-6
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 januari 2020 (…) voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Vordering
Op 27 juni 2019 heeft de officier van justitie de vordering historische gegevens art. 126nd van het Wetboek van Strafrecht ondertekent en deze is door het onderzoeksteam op 3 juli 2019 via de mail verzonden aan de FIOD.
Ontvangen gegevens
Op 9 juli 2019 heeft het onderzoeksteam naar aanleiding van voornoemde vordering de volgende gegevens ontvangen van de persoon:
Naam: [verdachte]
Voornaam(en): [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1983
Geboorteplaats: [geboorteplaats ]
Inkomstenbelasting (I.B.)
Uit de verstrekte gegevens komt onder andere naar voren dat er over de jaren 2016 en 2018 van [verdachte] geen gegevens zijn die duiden op contante tegoeden. In het jaar 2017 wordt er als contant tegoed opgegeven € 4.959.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 mei 2020 (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Vordering
Op 14 april 2020 heeft de officier van justitie de vordering historische gegevens art. 126nd van het Wetboek van Strafrecht ondertekent en deze is middels de geldende werkwijze verzonden aan de Infodesk banken.
Ontvangen gegevens
Op 14 mei heeft het onderzoeksteam naar aanleiding van voornoemde vordering de volgende gegevens ontvangen:
Soort product: betaalrekening
Rekeningnummer: [nummer]
Verstrekte periode: 02-01-2018 t/m 20-06-2019
Ten naam gestelde: [verdachte]
Contante opnames
Datum + jaar: 09-07-2018
Opgenomen bedrag: € 199,60
Locatie opname: [B] , Turkije
Datum + jaar: 28-07-2018
Opgenomen bedrag: € 269,07
Locatie opname: Samsun, Turkije
Datum + jaar: 31-07-2018
Opgenomen bedrag: € 224,82
Locatie opname: Turi Mugla, Turkije
Datum + jaar: 06-08-2018
Opgenomen bedrag: € 129,31
Locatie opname: Mugla, Turkije
Datum + jaar: 08-08-2018
Opgenomen bedrag: € 196,07
Locatie opname: [B] , Turkije
Datum + jaar: 10-08-20
Opgenomen bedrag: € 41,54
Locatie opname: [B] , Turkije
Datum + jaar: 13-08-2018
Opgenomen bedrag: € 43,78
Locatie opname: Samsun, Turkije
Contante stortingen
Totaal: € 2130,-
Resume:
- Over alle bankproducten neem verdachte totaal aan contante € 5627,14 op over de bevraagde periode.
- Over alle bankproducten stort verdachte totaal aan contante € 2130,- op de bankproducten over de bevraagde periode.
6.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 19 januari 2022 voor zover inhoudende:
Uit de pinautomaat krijg je allemaal biljetten van € 50,00. Die biljetten wisselde ik vervolgens voor biljetten van € 500,00 bij een autodealer en de [A] , omdat dat zo uitkwam. Dit heb ik gedaan omdat ik anders een groot pak geld zou hebben. Ik kan het omwisselen echter niet bewijzen.
Mijn medeverdachte is een oud schoolgenoot van mij uit Tilburg. Ik kwam hem toevallig tegen op het vliegveld. Van te voren wist ik niet dat hij hetzelfde vliegtuig als ik zou nemen. Ook wist ik niet dat hij een geldbedrag bij zich had.’
10. Het hof heeft in het bestreden arrest voorts het volgende overwogen (met weglating van verwijzingen):
‘Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte in de loop der jaren het aangetroffen geld eerlijk bij elkaar heeft gespaard.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 8 mei 2019 is bij de securitycheck op Eindhoven Airport bij de verdachte een geldbedrag aangetroffen van in totaal € 8.000,00. Het geld zat als een dubbelgevouwen stapeltje in zijn nektas. De verdachte verklaarde bij zijn aanhouding dat hij naar Turkije ging om een auto te kopen voor zijn vader, dat hij het geld beetje bij beetje gespaard heeft en hij de coupures van € 500,00 bij de bank heeft gekregen. Het aangetroffen geldbedrag is inbeslaggenomen (…).Bij het politieverhoor later die dag verklaarde de verdachte dat hij de coupures van € 500,00 in zijn bezit had doordat hij in de loop der jaren kleinere coupures heeft gewisseld voor grotere coupures bij kennissen met een supermarkt en een autohandel (….). Bij zijn aanhouding is tegelijkertijd een reisgezel van de verdachte aangehouden die ook in het bezit was van een geldbedrag van in totaal € 9.690,00. Ook dat geldbedrag was een dubbelgevouwen stapeltje geld in voornamelijk coupures van € 500,00. De verdachte heeft verklaard dat zijn reisgezel een oude bekende van hem was uit zijn schooltijd en dat hij hem even tevoren bij toeval heeft ontmoet op de luchthaven en dat hij niet wist dat ook zijn reisgezel een geldbedrag in cash bij zich droeg.
Bij de aangifte inkomstenbelasting 2017 heeft de verdachte aangegeven een contant tegoed ter hoogte van € 4.959,00 te hebben. Over de jaren 2016 en 2018 zijn er met betrekking tot de verdachte geen gegevens welke duiden op contante tegoeden (….). Daarnaast blijkt uit het overzicht op pagina 217 van het dossier dat de verdachte in de periode van 2 januari 2018 tot en met 7 juni 2019 in totaal een bedrag van € 5.627,14 van zijn betaalrekeningen heeft opgenomen, waarvan hij € 1.104,19 in Turkije heeft opgenomen. Uit het overzicht op pagina 218 van het dossier blijkt vervolgens dat hij in diezelfde periode een bedrag van in totaal € 2.130,00 op zijn betaalrekeningen heeft gestort.
Op grond daarvan acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is.
Het hof is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo’n verklaring kan worden aangemerkt. De verdachte heeft verklaard dat hij het geld in de loop der jaren heeft gespaard en kleine coupures heeft gewisseld voor grote coupures met kennissen. De verdachte heeft deze verklaring echter op geen enkele manier onderbouwd met stukken.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het tenlastegelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.’
11. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2022 houdt onder meer het volgende in:
‘De verdachte verklaart desgevraagd als volgt:
Ik wilde in Turkije een stationwagen voor mijn vader kopen. Hij woont in een dorp en hij heeft daar geen auto.
Ik heb mijn salaris altijd gepind en ik heb dat al die jaren gespaard. De € 8.000,00 heb ik in twintig jaar tijd gespaard. Ik had het geld cash bij me, omdat ik het altijd gepind heb en ik een eigen kluis heb. Vanwege religieuze redenen mag ik geen rente over spaargeld ontvangen. Ik had twintig jaar lang een vaste baan en dus heb ik altijd kunnen sparen. Ik werkte zes dagen per week. Wat ik kon sparen heb ik vervolgens weer van de bankrekening gehaald. Ik spaarde gemiddeld € 400,00 a € 500,00 per maand.
Uit de pinautomaat krijg je allemaal biljetten van € 50,00. Die biljetten wisselde ik vervolgens voor biljetten van € 500,00 bij een autodealer en de [A] , omdat dat zo uitkwam. Dit heb ik gedaan omdat ik anders een groot pak geld zou hebben. Ik kan het omwisselen echter niet bewijzen. De autogarage zit in Dongen en heet volgens mij Voogd.
Mijn medeverdachte is een oud schoolgenoot van mij uit Tilburg. Ik kwam hem toevallig tegen op het vliegveld. Van te voren wist ik niet dat hij hetzelfde vliegtuig als ik zou nemen. Ook wist ik niet dat hij een geldbedrag bij zich had. In Turkije zouden wij allebei onze eigen weg gaan.
Ik heb het geld gewoon contant meegenomen naar het vliegveld. Ik heb er niet bij stilgestaan verder. Ik heb het geld niet verborgen, want ik had het gewoon in mijn sporttas zitten.
Ik weet niet of het makkelijk is om in Turkije aan biljetten van € 500,00 te komen, maar volgens mij is het gewoon een legaal betaalmiddel. Ik denk dat je op sommige plekken wel altijd euro’s kan omwisselen in Turkije.
Waarschijnlijk ben ik voor het jaar 2018 vergeten op te geven dat ik spaargeld had, omdat ik geen (extra) uitgaven heb gedaan. Dit was een foutieve belastingaangifte. Indien bankafschriften gewenst zijn, zou ik deze eerst moeten opvragen bij mijn bank.
Ik was er van te voren niet van op de hoogte dat ik niet meer dan € 10.000,00 aan contanten naar het buitenland mocht vervoeren.
De voorzitter houdt kort de stukken voor van de zaak voor zover betrekking hebbend op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte verklaart desgevraagd als volgt:
Ik woon alleen in een huurwoning en de huur bedraagt € 850,00 per maand exclusief gas, water en licht. Ik werk bij de IWG, daar controleer ik producten. Ik verdien ongeveer € 1.700,00 netto per maand. Elke maand hou ik ongeveer € 500,00 over voor gas, water en licht en andere uitgaven. Ik kan daar van leven, omdat het alleen voor mijzelf is. (…)
De advocaat-generaal voert het woord tot requisitoir als volgt:
De verdachte en zijn medeverdachte hadden allebei een grote hoeveelheid geld bij zich, welke grotendeels bestond uit briefjes van € 500,00. Het is een veiligheidsrisico en het zijn ongebruikelijke coupures die vaak worden geassocieerd met criminele feiten. Er is ook voldaan aan de typologieën, waardoor aangenomen mag worden dat het geld van een misdrijf afkomstig is. De verdachte dient dan een verklaring af te leggen, maar dat is de verdachte niet gelukt.
De verdachte heeft verklaard dat hij werk en inkomsten heeft en dat hij ongeveer € 1.000,00 per maand contant opneemt om te sparen. Ter terechtzitting van heden verklaart hij echter dat hij € 400,00 à € 500,00 per maand spaart. Als ik daar vanuit ga, kom ik op een spaarbedrag van € 8.000,00 uit.
De verdachte heeft eerder verklaard dat hij kleine coupures bij een autohandel en supermarkt heeft omgewisseld voor coupures van € 500,00. Daarnaar is over de periode januari 2018 en juni 2019 onderzoek gedaan en daaruit blijkt niet het bedrag waarover de verdachte verklaart. Zo is van de bankrekening bij de ING-Bank € 640,00 opgenomen, maar ook € 650,00 gestort. Bij de Rabobank is € 5.627,00 opgenomen, maar ook weer € 2.130,00 gestort. In totaal is er een kleine € 3.500,00 opgenomen. In 2017 is door de verdachte bij de belastingaangifte wel aangegeven dat hij een contant geldbedrag had, maar in 2018 is dat niet gedaan. De verklaring van de verdachte is verifieerbaar onjuist.
De door hem afgelegde verklaring over het wisselen van coupures acht ik volstrekt aannemelijk, waardoor ik van mening ben dat daar geen onderzoek naar gedaan had hoeven te worden.
Met crimineel gekregen geld kun je ook legale doeleinden hebben. Het gaat echter om de vraag waar het geld vandaan komt. Mijns inziens kan witwassen worden bewezenverklaard.
(…)
De raadsman pleit overeenkomstig de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota, welke aan dit proces-verbaal is gehecht en als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd (…)’
12. De overgelegde pleitnota houdt onder meer het volgende in:
‘Cliënt heeft direct een duidelijke, concrete verklaring over de herkomst van het geld gegeven. Die verklaring komt erop neer dat hij het geld beetje bij beetje contant heeft gespaard. In zijn politieverhoor heeft cliënt aangegeven dat hij redenen heeft om geen gebruik te maken van een spaarrekening. Hij heeft verklaard dat hij ongeveer € 1.000,- per maand kan sparen, waarmee hij heeft willen zeggen dat hij in staat om dit bedrag maandelijks opzij te zetten. Verder heeft cliënt in zijn politieverhoor uitgelegd dat hij de coupures van € 500,- in de loop der jaren heeft ingewisseld bij een autobedrijf in Dongen en bij een bij de supermarkt [B] in Tilburg. Uit het dossier blijkt niet dat er nader onderzoek is verricht naar de juistheid van deze (verifieerbare) verklaring.
De politierechter heeft in zijn overweging betrokken dat hij het "niet heel waarschijnlijk acht dat een supermarkt, die geen coupures van € 100,- en € 200,- accepteert, wel beschikt over coupures van € 500,-." Dat het niet heel waarschijnlijk is, maakt het niet onwaarschijnlijk, laat staan op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Bovendien hoeft het helemaal niet te gaan om biljetten uit de kassalade. Bij de grootschalige in- en verkoop van partijen producten kan gebruik zijn gemaakt van contant geld, ook in grotere coupures. Dat valt op voorhand allemaal niet uit te sluiten, en het is ook niet verder uitgezocht.
Op grond van de − in de visie van de verdediging − onterechte verdenking is vervolgens nader onderzoek ingesteld naar de vermogensposities van de cliënt. De uitkomsten daarvan ontkrachten niet de verklaring van cliënt over de herkomst van het geld, maar bevestigen die juist. Het onderzoek bevestigt dat cliënt over de jaren 2016, 2017, 2018 en (het onvolledige jaar) 2019 een jaarinkomen had van ongeveer € 30.000,- netto. Bovendien volgt eruit dat cliënt bij zijn belastingaangifte over 2017 heeft opgegeven over een contant tegoed van € 4.959,- te beschikken. Dat hij bij zijn belastingaangifte over 2018 geen contant spaargeld heeft opgegeven, sluit nog niet uit dat dat spaargeld er wel was. Verder wijs ik erop dat er in 2018 frequent contant geld is opgenomen van de bankrekening van cliënt (p. 217). Concluderend is de verdediging van mening dat de resultaten van dit onderzoek niet met zich meebrengen dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het op 8 mei 2019 bij cliënt aangetroffen geldbedrag een legale herkomst heeft. Integendeel, er zijn volop aanknopingspunten in het dossier dat dit geld wel een legale herkomst heeft.
Dat is ook het standpunt van cliënt. Het is geld dat hij in de loop der jaren eerlijk bij elkaar heeft gespaard.’
Bespreking van het tweede middel
13. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring voor zover inhoudend dat de geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf niet toereikend is gemotiveerd, in het bijzonder nu het oordeel van het hof dat geen sprake is van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring onbegrijpelijk is. Uit de bewijsoverwegingen van het hof lijkt, aldus de steller van het middel, te volgen dat het hof dit oordeel uitsluitend heeft doen steunen op het ontbreken van een onderbouwing met stukken. Het geven van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring zou niet verlangen dat de verdachte zijn stellingen onderbouwt met stukken.
14. De aandacht trekt dat het hof de verklaring van de verdachte, onder meer inhoudend dat hij uit een pinautomaat verkregen biljetten van € 50,00 bij een autodealer en de [A] wisselde voor biljetten van € 500,00 tot het bewijs heeft gebezigd. Uit de bewezenverklaring en bewijsoverwegingen kan worden afgeleid dat het hof deze verklaring van de verdachte, in ieder geval voor zover inhoudend dat de biljetten van € 500,00 verkregen zijn door uit een pinautomaat verkregen bankbiljetten van € 50,00 (aldus) om te wisselen, niet geloofwaardig heeft geacht. Het hof heeft niet beargumenteerd dat en waarom het deze verklaring als kennelijk leugenachtig aanmerkt. Dat brengt mee dat het hof deze verklaring niet als bewijsmiddel heeft kunnen bezigen.2.Nu het middel er niet over klaagt dat het hof deze verklaring onder de bewijsmiddelen heeft opgenomen, ga ik daar verder aan voorbij.
15. Uw Raad heeft in een arrest van 30 mei 2023 eerdere rechtspraak over het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, zoals dat voorkomt in de witwasbepalingen (art. 420bis e.v. Sr), als volgt samengevat:3.
‘2.3.2 Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
2.3.3 Als de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als zo’n verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen over het bewijs. (Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.)’
16. Uit de bewijsoverwegingen kan worden afgeleid dat het hof van oordeel is dat het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het op 8 mei 2019 onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 8000 afkomstig is uit enig misdrijf. Het hof heeft daarbij, zo begrijp ik, in het bijzonder betekenis gehecht aan de omstandigheid dat het geld bij een securitycheck op een vliegveld bij de verdachte is aangetroffen, en dat het onder meer om veertien bankbiljetten van € 500,- ging. Het hof heeft voorts in aanmerking genomen dat de verdachte bij de aangifte inkomstenbelasting 2017 heeft aangegeven een contant tegoed ter hoogte van € 4.959,00 te hebben, dat over de jaren 2016 en 2018 geen gegevens zijn opgenomen die duiden op contante tegoeden, dat in de periode van 2 januari 2018 tot en met 7 juni 2019 in totaal een bedrag van € 5.627,14 van de betaalrekeningen van de verdachte is opgenomen, waarvan € 1.104,19 in Turkije, en dat de verdachte in diezelfde periode € 2.130,00 op zijn betaalrekeningen heeft gestort. En het hof hecht betekenis aan de omstandigheid dat ook een reisgezel van de verdachte is aangehouden, die in het bezit was van een geldbedrag van in totaal € 9.690, eveneens een dubbelgevouwen stapeltje geld in voornamelijk coupures van € 500, terwijl de verdachte heeft verklaard dat zijn reisgezel een oude bekende van hem was uit zijn schooltijd, dat hij hem even tevoren bij toeval heeft ontmoet op de luchthaven en dat hij niet wist dat ook zijn reisgezel een geldbedrag in cash bij zich had. Op grond van een en ander acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag van € 8000 van misdrijf afkomstig is.
17. Als ik het goed zie wordt dat oordeel in cassatie niet bestreden; de in de toelichting geformuleerde klacht is gericht tegen het oordeel dat geen sprake is van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. ’s Hofs oordeel dat op grond van de in aanmerking genomen feiten en omstandigheden van een vermoeden van witwassen sprake is, komt mij ook niet onbegrijpelijk voor. Het meenemen van een dergelijk groot contant bedrag is een veiligheidsrisico, bij de briefjes van € 500 gaat het om ongebruikelijke coupures die, naar de advocaat-generaal vermeldt, ‘vaak worden geassocieerd met criminele feiten’. Uit de belastingaangiftes over de jaren 2016, 2017 en 2018 blijkt niet van de opbouw van een contant geldbedrag. Daarbij heeft de verdachte in de (bijna) anderhalf jaar voor het tenlastegelegde feit een bedrag van zijn betaalrekeningen opgenomen dat veel lager was dan het aangetroffen contante geldbedrag, en ook nog een aanmerkelijk bedrag op zijn betaalrekeningen gestort. Dat de verdachte ook geld van zijn betaalrekeningen heeft opgenomen in Turkije maakt onder meer duidelijk dat hij ook op een andere manier (dan door vervoer per vliegtuig) in Turkije geld dat op die rekeningen stond contant ter beschikking kon krijgen. En het hof heeft ook aan de omstandigheid dat de verdachte samen reisde met een reisgezel die hij van vroeger kende en onder wie eveneens een groot geldbedrag dat vooral in coupures van € 500 bestond in beslag is genomen een aanwijzing kunnen ontlenen dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig was.
18. De verklaring die de verdachte over de herkomst van het geld heeft gegeven houdt in, zo leid ik af uit de pleitnota en het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, dat de verdachte het geld beetje bij beetje contant heeft gespaard, en dat hij de coupures van € 500 heeft verkregen door bankbiljetten van € 50,00 bij een autodealer en bij de [A] in te wisselen voor bankbiljetten van € 500. Het hof heeft deze verklaring aldus samengevat dat de verdachte heeft verklaard ‘dat hij het geld in de loop der jaren heeft gespaard en kleine coupures heeft gewisseld voor grote coupures met kennissen’. Uit ’s hofs overwegingen volgt dat het hof deze verklaring niet heeft aangemerkt als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.
19. Anders dan de steller van het middel meen ik dat dit oordeel niet alleen of in hoofdzaak berust op de vaststelling dat de verdachte deze verklaring op geen enkele manier met stukken heeft onderbouwd. De feiten en omstandigheden waar dit oordeel op berust liggen in belangrijke mate al besloten in de onderbouwing van ’s hofs oordeel dat sprake is van een witwasvermoeden. Daaruit volgt in de eerste plaats dat de verdachte bij de aangifte inkomstenbelasting 2017 heeft aangegeven een contant tegoed van € 4.959,00 te hebben, en dat in de aangiften over de jaren 2016 en 2018 geen gegevens staan die duiden op contante tegoeden. Dat spreekt tegen dat sprake is van een contant tegoed dat in een reeks van jaren is opgebouwd. Uit de door het hof weergegeven feiten en omstandigheden volgt in de tweede plaats dat de verdachte in de (bijna) anderhalf jaar voor het tenlastegelegde feit een bedrag van € 5.627,14 van zijn betaalrekeningen heeft opgenomen, waarvan € 1.104,19 in Turkije, en in totaal € 2.130,- op zijn betaalrekeningen heeft gestort. De laatste bevinding spreekt tegen dat sprake is van een proces van sparen over een groot aantal jaren waarbij telkens geld aan de betaalrekening is onttrokken om dat contant beschikbaar te houden. Dat het in totaal opgenomen geldbedrag veel lager is dan het aangetroffen bedrag en dat dit bedrag deels in Turkije is opgenomen zijn aanwijzingen dat het aangetroffen geldbedrag niet tot van die betaalrekeningen opgenomen bedragen herleidbaar is. Ik neem daarbij in aanmerking dat niet gesteld (en onderbouwd) is dat van de opgenomen bedragen geen betalingen zijn gedaan voor (bijvoorbeeld) levensonderhoud.
20. Dat het hof, in de derde plaats, overweegt dat de verdachte de gegeven verklaring op geen enkele manier heeft onderbouwd met stukken brengt in dit licht, meen ik, niet mee dat ‘s hofs oordeel dat de verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van de geldbedragen ontoereikend is gemotiveerd. Dat oordeel berust, in de kern, op de in het vorige randnummer weergegeven feiten en omstandigheden. Daar komt bij dat de kern van de verklaring inhoudt dat het geldbedrag te herleiden is tot (van de betaalrekeningen van de verdachte) gepinde geldbedragen. Dat het hof, in aanvulling op de in de bewijsvoering vastgestelde feiten en omstandigheden, heeft meegewogen dat de verdachte de verklaring niet heeft onderbouwd met stukken, waarbij niet alleen te denken valt aan bankafschriften maar ook aan bescheiden inzake inkomsten en uitgaven waaruit de aannemelijkheid van de gestelde mogelijkheid tot sparen kan worden afgeleid, komt mede in het licht van de verschillen tussen de verklaringen die de verdachte daaromtrent heeft afgelegd (vgl. het requisitoir van de advocaat-generaal) niet onbegrijpelijk voor. Ik attendeer er in dit verband ook op dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep alleen heeft aangegeven dat hij het omwisselen niet kan bewijzen en niet heeft gewezen op mogelijkheden om zijn verklaring te verifiëren.4.
21. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering.
22. Ambtshalve wijs ik erop dat Uw Raad niet binnen twee jaren nadat het cassatieberoep is ingesteld uitspraak zal doen. Dat brengt mee dat het recht op berechting binnen een redelijke termijn in de cassatiefase is geschonden. In verband met de hoogte van de opgelegde straf behoeft dat niet tot strafvermindering te leiden.5.Voor het overige heb ik ook geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
23. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑02‑2024
Vgl. HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864, NJ 2023/101 m.nt. Vellinga, rov. 3.2.4.
HR 30 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:772.
Daarin verschilt deze zaak van die welke in HR 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:156 aan de orde was (en waar de steller van het middel op wijst).
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 m.nt. Mevis, rov. 3.6.2.