Deze zaak hangt samen met een andere zaak; nr. 13/01843 ([medeverdachte]), waarin ik ook vandaag zalconcluderen.
HR, 14-10-2014, nr. 13/02115
ECLI:NL:HR:2014:2964
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-10-2014
- Zaaknummer
13/02115
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2964, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑10‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ6834, Niet ontvankelijk
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1831, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1831, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2964, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑10‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Partij(en)
14 oktober 2014
Strafkamer
nr. 13/02115
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 9 april 2013, nummer 22/001779-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3.Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2014.
Conclusie 23‑09‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Nr. 13/02115
Mr. Harteveld
Zitting 23 september 2014
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 9 april 2013 verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien maanden, met aftrek van voorarrest, ter zake van (1, meer subsidiair) “Medeplegen van mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft” en (2) “Medeplegen van mishandeling”.
2. Verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld. Namens hem heeft mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3. Het eerste middel komt op tegen ’s Hofs verwerping van twee namens verdachte gevoerde verweren met betrekking tot verricht forensisch onderzoek. Anders dan het middel wil, zijn beide overwegingen van het Hof rechtens deugdelijk. Ten aanzien van de overweging omtrent het DNA-mengprofiel op de wapenstok wijs ik de steller van het middel erop dat het Hof mede heeft gelet op het ‘matchende’ mengprofiel van het later overleden slachtoffer [slachtoffer] op die wapenstok; het Hof heeft in aansluiting daarop toereikend gemotiveerd waarom het aannemelijk acht dat verdachte de donor is van het overig aangetroffen celmateriaal in het desbetreffende mengprofiel. Voor het aanbrengen van andere feitelijke mogelijkheden is bij de beoordeling van de zaak in cassatie geen mogelijkheid. Ook de betwisting van ‘s Hofs overweging over de bloedsporen op verdachtes jas is tevergeefs; in de toelichting op die klacht wordt de selectie- en waarderingsvrijheid van het Hof miskend.
4. Het tweede middel klaagt over de onder 2 bewezenverklaarde mishandeling van [betrokkene], de partner van [slachtoffer]. Geklaagd wordt dat niet uit de bewijsvoering blijkt dat haar meerdere klappen op het hoofd zijn gegeven. Anders dan het middel wil, heeft het Hof echter kennelijk en niet onbegrijpelijk de feiten anders vastgesteld: “Oma werd met een stokachtig voorwerp op haar hoofd geslagen” sluit geenszins uit dat dit meerdere keren is gebeurd en dat het om meerdere klappen ging vindt steun in de bij haar waargenomen verwondingen aan het hoofd. Dat een medeverdachte één klap op haar hoofd heeft waargenomen, biedt steun aan de wijze van handelen jegens [betrokkene] en ondermijnt niet de vaststelling dat dit meerdere keren is gebeurd. Het middel stipt voorts aan dat het Hof aan het slot in de aanvulling met bewijsmiddelen noemt “Toen zijn partner zich ermee bemoeide, is ook zij mishandeld”, zonder dat de bewijsvoering (de vindplaats in het dossier) inhoudt (van) dat zij deze klappen op dat moment kreeg. Gesteld al dat dit onderdeel relevant zou zijn voor de bewijsvoering, quod non, dan heeft te gelden dat een nieuwe behandeling van de zaak op dit ondergeschikte punt niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden en dat verdachte in cassatie aldus niet een voldoende in rechte te respecteren belang heeft bij deze klacht.2.
5. Het derde middel klaagt over schending van de redelijke termijn en rechtvaardigt gelet op de arresten van de Hoge Raad van 11 september 2012 over toepassing van artikel 80a RO geen behandeling in cassatie.3.
6. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op de voet van artikel 80a RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑09‑2014
Vgl. HR 11 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2547.
Bijvoorbeeld HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0129, rov. 2.2.4.