Zie onder meer HR 28 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC9983, NJ 1995/500 m.nt. Schalken.
HR, 08-03-2022, nr. 21/00785
ECLI:NL:HR:2022:335
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-03-2022
- Zaaknummer
21/00785
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:335, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑03‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:35
ECLI:NL:PHR:2022:35, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑01‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:335
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Cassatieberoep te laat ingesteld, art. 432.1.a Sv. In art. 432.1.a Sv is bepaald dat cassatieberoep moet worden ingesteld binnen 14 dagen na einduitspraak als dagvaarding of oproeping om op tz. te verschijnen of aanzegging of oproeping voor nadere tz. aan verdachte in persoon is gedaan of betekend. Volgens stukken is dagvaarding in h.b. aan verdachte in persoon betekend. Daarom had o.g.v. art. 432.1.a Sv cassatieberoep moeten worden ingesteld binnen 14 dagen na einduitspraak van hof van 4-4-2019. Beroep is echter pas ingesteld op 24-2-2021. Dit brengt mee dat HR cassatieberoep niet in behandeling kan nemen. Verdachte n-o. CAG merkt op dat beroep ook o.g.v. art. 432.1.b Sv n-o is, omdat verdachte ttz. in h.b. is verschenen.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/00785
Datum 8 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 4 april 2019, nummer 22-004059-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.P. Visser, advocaat te ’sGravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het cassatieberoep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
In artikel 432 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat het cassatieberoep moet worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak als de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend (uitgereikt).
2.2
Volgens de stukken is de dagvaarding om op de terechtzitting van het hof van 4 april 2019 te verschijnen aan de verdachte in persoon betekend. Daarom had op grond van artikel 432 lid 1, aanhef en onder a, Sv het cassatieberoep moeten worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak van het hof van 4 april 2019. Het beroep is echter pas ingesteld op 24 februari 2021. Dit brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. BroekhuizenMeuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2022.
Conclusie 18‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Het advies houdt in dat het cassatieberoep te laat is ingesteld.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/00785
Zitting 18 januari 2022
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 4 april 2019 door het Gerechtshof Den Haag wegens ‘overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994’, veroordeeld tot een geldboete van € 150, subsidiair 3 dagen hechtenis. Voorts is aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van vijf maanden, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
De ontvankelijkheid van het cassatieberoep vraagt de aandacht. Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken blijkt dat de dagvaarding in hoger beroep op 11 februari 2019 in persoon aan de verdachte is betekend. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 april 2019 is de verdachte aldaar verschenen. Dit brengt mee dat het cassatieberoep op grond van art. 432, eerste lid, aanhef en onder a en b, Sv binnen veertien dagen na de uitspraak van het hof en dus uiterlijk op 18 april 2019 kon worden ingesteld. Uit de akte cassatie blijkt dat het cassatieberoep op 24 februari 2021 – en derhalve (ruim) na het verstrijken van de termijn – is ingesteld.
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde.1.Overschrijding van de termijn voor het instellen van beroep in cassatie door de verdachte betekent in de regel dat de verdachte niet in het beroep kan worden ontvangen. Dat is anders indien sprake is van een verontschuldigbare termijnoverschrijding. Daarbij kan worden gedacht aan voor het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een ander tijdstip aanvangt of aan een zodanige psychische stoornis bij de verdachte dat in verband daarmee het verzuim tijdig beroep in cassatie in te stellen niet aan hem kan worden toegerekend.2.
5. In de cassatieschriftuur wordt niet ingegaan op de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. Het voorgestelde middel houdt – kort gezegd – de klacht in dat in strijd met artikel 48 Sv de raadsman van de verdachte niet is opgeroepen voor de terechtzitting in hoger beroep.
6. Op grond van art. 48 Sv ontvangt de raadsman onverwijld afschrift van alle stukken die ingevolge dit wetboek ter kennis van de verdachte worden gebracht (behoudens het bepaalde in art. 32, tweede lid, Sv).3.Uw Raad acht dit voorschrift van zo grote betekenis dat de niet-nakoming daarvan moet worden geacht ‘aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan.4.De niet-naleving van dat artikel brengt evenwel niet mee dat overschrijding van de beroepstermijn verontschuldigbaar is.5.
7. Ik wijs er in dit verband nog op dat op de (in persoon aan de verdachte uitgereikte) dagvaarding in hoger beroep staat vermeld: ‘Tegen een uitspraak kan beroep in cassatie worden ingesteld. In het algemeen loopt de termijn voor het aanwenden van dit rechtsmiddel slechts gedurende 14 dagen na de uitspraak’. Voorts wijs ik op het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, waaruit blijkt dat door de voorzitter is medegedeeld ‘dat de verdachte uiterlijk veertien dagen na heden beroep in cassatie kan instellen’.
8. Nu het beroep te laat is ingesteld en zich geen omstandigheden voordoen op grond waarvan de overschrijding van de beroepstermijn verontschuldigbaar is, kan de verdachte niet in het cassatieberoep worden ontvangen.
9. Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑01‑2022
Vgl. onder meer HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587, NJ 2004/181.
Ingevolge de Wet van 17 november 2016, houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met aanvulling van bepalingen over de verdachte, de raadsman en enkele dwangmiddelen, Stb. 2016, 476, is art. 51 (oud) Sv vervallen; de inhoud is verplaatst naar art. 48 Sv. Deze wet trad op 1 maart 2017 in werking (Stb. 2017, 66).
Zie met betrekking tot art. 51 (oud) Sv onder meer HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1453 en HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3225. Uw Raad betrekt deze regel in laatstgenoemd arrest ook op het thans geldende art. 48 Sv.
Vgl. HR 27 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6401, NJ 2007/651 alsmede (de conclusie van A-G Bleichrodt voor) HR 22 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:753 (art. 81 RO).