De exhibitieplicht
Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/1.4:1.4 De invalshoeken bij de uitvoering van dit onderzoek
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/1.4
1.4 De invalshoeken bij de uitvoering van dit onderzoek
Documentgegevens:
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS374678:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het onder woorden brengen van de vraagstelling, openbaarde voor mij nog niet, hoe ik, nadat ik die vragen zou hebben onderzocht, van de uitkomsten van mijn onderzoek verslag zou moeten doen. Toen ik me in de exhibitieplicht begon te verdiepen, betrad ik immers terra incognita. Het terrein was nauwelijks in kaart gebracht, zodat structuur nog ontbrak. Ik zocht daarom naar houvast. Daartoe maakte ik een aantal keuzes. Die licht ik hier toe.
Ik koos ervoor om de rechtspraak van de feitenrechter in kaart te brengen. Dat deed ik, omdat er vooral ruim na de wetswijziging van 2002 steeds meer rechtspraak over de exhibitieplicht verscheen. Daaruit bleek welke vragen in de praktijk speelden én hoe die werden beantwoord. Zodoende bood die rechtspraak een rijke bron aan inspiratie én informatie.
Ik koos ervoor me te verdiepen in de geschiedenis van de wettelijke regeling. Dat deed ik, omdat al snel bleek dat feitenrechters vragen soms heel verschillend bleken te beantwoorden. Ik hoopte in de geschiedenis van de wettelijke regeling aanknopingspunten te vinden voor het te geven antwoord.
Ik koos ervoor om te zien, of regels en uitgangspunten uit het geldende procesrecht konden helpen bij het beantwoorden van vragen die bij exhibitieplicht blijken te spelen. Dat deed ik, omdat de exhibitieplicht raakvlakken heeft met talloze andere leerstukken uit het procesrecht, zoals - bijvoorbeeld - de stelplicht, toelating tot bewijs, de wijze van procesvoering in eerste aanleg, appelprocesrecht en beslagrecht.
Ik koos ervoor om te bestuderen hoe een ander rechtssysteem met de aanspraak op bescheiden omgaat. Dat deed ik, omdat onder Nederlands recht tot voor kort nog maar weinig ervaring met de exhibitieplicht was opgedaan. Ik hoopte dat de gedachtevorming in zo'n ander rechtssysteem mij zou kunnen helpen bij het onderzoek en bij de wijze waarop ik van dat onderzoek verslag zou doen. Voor mijn onderzoek koos ik de VS, omdat ik verwachtte dat dat één van de landen is, waar de meeste ervaring met opvragen van bescheiden is opgedaan.
Ik koos ervoor om na te gaan in hoeverre verdragsrecht, waaronder in het bijzonder art. 6 en art. 8 EVRM de aanspraak op bescheiden beïnvloedt en in hoeverre het EEG-recht invloed heeft op de invulling en uitwerking van de exhibitieplicht. Dat deed ik, omdat art. 6 en art. 8 EVRM een rol bleken te spelen bij opvragen van bewijsmateriaal én omdat de EEG richtlijnen heeft uitgevaardigd of ontworpen die van belang zijn bij het opvragen van bescheiden.
Terwijl ik mijn onderzoek deed, werd aan de exhibitieplicht ook aandacht besteed in het eindrapport over de fundamentele herbezinning en in het rapport van de Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht. Vanzelfsprekend koos ik ervoor om ook gebruik te maken van hetgeen in beide publicaties is opgemerkt. Na de indiening van mijn manuscript bij de promotiecommissie verscheen het proefschrift van Sijmonsma, zodat ik bij de afronding van mijn onderzoek ook verder aandacht aan zijn inzichten kon geven.