Hof 's-Hertogenbosch, 04-08-2015, nr. HD 200.131.249, 01
ECLI:NL:GHSHE:2015:2998
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
04-08-2015
- Zaaknummer
HD 200.131.249_01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:2998, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 04‑08‑2015; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:1473
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:5357
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:1739
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:2615
ECLI:NL:GHSHE:2014:5357, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑12‑2014; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:2998
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:2615
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:1739
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:1473
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:1473
Uitspraak 04‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Bouwkosten lift. Bewijsopdracht.
Partij(en)
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.131.249/01
arrest van 4 augustus 2015
in de zaak van
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verder: [de vennootschap] ,
advocaat: mr. J.L.J.E. Koster te Maastricht,
tegen:
1. [geintimeerde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [geintimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] (België),
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
verder: [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] ,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te ’s-Hertogenbosch,
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 16 december 2014 en 21 april 2015 in het hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht respectievelijk rechtbank Limburg zittingsplaats Maastricht tussen partijen onder zaaknummer 164794/HA ZA 11-718 gewezen vonnissen van 21 november 2012 en 6 maart 2013.
9. Het verdere verloop van het geding
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 21 april 2015;
- de akte na tussenarrest van [de vennootschap] van 19 mei 2015;
- de antwoordakte na tussenarrest van [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] van 16 juni 2015.
Partijen hebben arrest gevraagd.
10. De verdere beoordeling
In het principaal appel en in het incidenteel appel
10.1
In het tussenarrest van 21 april 2015 heeft het hof onder 7.7 vastgesteld dat, afgezien van de grieven van beide partijen over de proceskosten, nog resteren de kwesties van het meerwerk en van de kosten van elektra en sanitair. Met betrekking tot de vraag in hoeverre [de vennootschap] hiervoor redelijke kosten in rekening heeft gebracht (rekening houdende met de verminderingen van eis) achtte het hof voorlichting door een deskundige gewenst. In verband hiermee heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over deskundigheid, aantal en persoon van de te benoemen deskundige(n) en de aan deze voor te leggen vraagstelling, de zaak daartoe naar de rol verwezen en iedere verdere beslissing aangehouden.
10.2
[de vennootschap] heeft bij akte laten weten de benoeming van één deskundige voor te staan, een bouwkundig ingenieur uit de regio Zuid-Limburg, waarbij [de vennootschap] twee negatieve keuzes en geen positieve keuze vermeldt. Volgens [de vennootschap] zouden de volgende vragen aan de deskundige moeten voorgelegd:
Welke van de door [de vennootschap] betaalde facturen (zie productie 10 bij dagvaarding in eerste aanleg) ter zake van meerwerk, elektra en sanitair hebben betrekking op de ruwbouw van het appartementencomplex [appartementencomplex] te [vestigingsplaats] en tot beloop van welke bedragen (inclusief btw)?
Welke van die door [de vennootschap] betaalde facturen hebben betrekking op het appartement van [geintimeerde 1] of de algemene ruimten, liften en parkeergarage en tot beloop van welke bedragen (inclusief btw)?
[geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] kunnen zich in deze vraagstelling vinden. Het hof zal partijen hierin volgen in de formulering zoals hierna in het dictum opgenomen. [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] stellen voor hieraan de volgende vraag te laten voorafgaan:
Welke (delen) van de facturen voor meerwerk, elektra en sanitair, waarvan [de vennootschap] betaling vordert, zijn door [de vennootschap] daadwerkelijk betaald en welke (delen daarvan) zijn door [de vennootschap] niet betaald of betwist?
Het hof zal deze vraag niet toevoegen aangezien bovenstaande vragen al alleen betrekking hebben op betaalde facturen, zodat deze vraag reeds in die vragen is inbegrepen.
[geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] stellen verder voor als aanvullende vraag op te nemen:
Welke van die door [de vennootschap] betaalde facturen hebben betrekking op de verbouwing of renovatie van het (eveneens aan [appartementencomplex] te [vestigingsplaats] gelegen) oude kantoorgebouw van [de vennootschap] en tot beloop van welke bedragen ?
Het hof zal ook deze vraag niet toevoegen aangezien de onderhavige procedure alleen betrekking heeft op de ruwbouw van het appartementencomplex, het appartement van [geintimeerde 1] en de algemene ruimten, liften en parkeergarage en niet tevens op de verbouwing of renovatie van het oude kantoorgebouw van [de vennootschap] . Het hof zal, uitgaande van de globale vraagstelling zoals opgenomen in het tussenarrest van 21 april 2015 (r.o. 7.7) de deskundige de vraag voorleggen in hoeverre [de vennootschap] redelijke kosten in rekening heeft gebracht en een algemene slotvraag toevoegen.
10.3
[geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] gaan in hun akte eveneens uit van de benoeming van één deskundige en stellen voor de heer H.M.J. Bertram van Adviesbureau Bertram [vestigingsnaam] BV ( [mailaccount] ) te benoemen. Dit voorstel valt niet onder de negatieve keuzes van [de vennootschap] , zodat het hof ervan uitgaat dat [de vennootschap] hier geen bezwaar tegen heeft en dit voorstel zal volgen. Het hof zal beide partijen belasten met de helft van het voorschot.
10.4
In hun akte zijn [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] ook nog ingegaan op de aard van de aansprakelijkheid van [geintimeerde 1] (punt 5). Het hof laat dit onderdeel van de akte buiten beschouwing aangezien het geen verband houdt met het voorgenomen deskundigenbericht waar deze aktewisseling betrekking op heeft.
10.5
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
11. De uitspraak
Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
11.1
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de volgende vragen:
- 1.
Kunt u aangeven welke van de door [de vennootschap] betaalde facturen (zie productie 10 bij dagvaarding in eerste aanleg) ter zake van meerwerk, elektra en sanitair betrekking hebben op de ruwbouw van het appartementencomplex [appartementencomplex] te Maastricht en tot beloop van welke bedragen (inclusief btw)?
- 2.
Kunt u aangeven welke van die door [de vennootschap] betaalde facturen hebben betrekking op het appartement van [geintimeerde 1] of de algemene ruimten, liften en parkeergarage en tot beloop van welke bedragen (inclusief btw)?
- 3.
In hoeverre acht u de door [de vennootschap] in rekening gebrachte bedragen (rekening houdend met de aanpassing in punt 2.2 van de akte van [de vennootschap] van 14 januari 2014) naar algemene maatstaven redelijk?
- 4.
Wat acht u verder nog van belang om op te merken?
11.2
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
Bkd. ing. H.J.M. Bertram,
Adviesbureau Bertram [vestigingsnaam] BV,
[adres] ,
[postcode] [kantoorplaats] ,
telefoon: [netnummer + telefoonnummer] ,
e-mail: [e-mailadres] ;
11.3
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
11.4
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek – en ten aanzien van de conceptrapportage – partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
11.5
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 2.323,20 inclusief btw tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van genoemd voorschot van € 2.323,20 inclusief btw, derhalve € 1.161,60 inclusief btw, zal voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
11.6
benoemt mr. B.A. Meulenbroek tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
11.7
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 8 december 2015 in afwachting van het deskundigenbericht;
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [de vennootschap] ;
11.8
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, O.G.H. Milar en Th.J.A. Kleijngeld en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 augustus 2015.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 16‑12‑2014
Inhoudsindicatie
kosten van lift
Partij(en)
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.131.249/01
arrest van 16 december 2014
in de zaak van
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verder: [de vennootschap] ,
advocaat: mr. J.L.J.E. Koster te Maastricht,
tegen:
1. [geïntimeerde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
verder: [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te ’s-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 juni 2013 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht respectievelijk rechtbank Limburg zittingsplaats Maastricht, gewezen vonnissen van 21 november 2012 en 6 maart 2013 tussen [de vennootschap] als eiseres en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer: 164794/HA ZA 11-718)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 5 juni 2013 met producties;
- de memorie van grieven van [de vennootschap] van 17 september 2013 met een productie en een eisvermindering;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] van 29 oktober 2013 met producties;
- de akte in het principaal appel tevens memorie van antwoord in het incidenteel appel van [de vennootschap] van 14 januari 2014 met een eisvermindering.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De gronden van het hoger beroep
In het principaal appel en in het incidenteel appel
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de desbetreffende memories van grieven.
4. De beoordeling
In het principaal appel en in het incidenteel appel
4.1
[de vennootschap] heeft op 21 september 2007 met [geïntimeerde 2] een koopovereenkomst gesloten betreffende een grondstuk te [plaats] waarbij [geïntimeerde 2] voor 36% en [de vennootschap] voor 64% de eigendomsrechten zou verwerven. Partijen zouden nieuwbouw realiseren, bestaande uit kantoorruimte voor [de vennootschap] en een appartement daarboven voor [geïntimeerde 1] . Bij akte van levering van 4 oktober 2007 heeft [de vennootschap] het gekochte geleverd aan [geïntimeerde 1] . [de vennootschap] en [geïntimeerde 2] hebben bij de verkoop van het grondstuk afspraken gemaakt over een verdeling van 36/64 van de bouwkosten, met dien verstande dat voor de lift 50/50 zou gelden. [de vennootschap] stelt dat zij tot dusverre (bijna) alle kosten te hebben betaald, en vordert (hoofdelijke) veroordeling van [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] om zijn/hun aandeel in die kosten aan [de vennootschap] te betalen. Wat [geïntimeerde 1] betreft baseert [de vennootschap] haar vordering op ongerechtvaardigde verrijking, wat [geïntimeerde 2] betreft op de tussen partijen gesloten (koop)overeenkomst. In eerste aanleg vorderde [de vennootschap] een bedrag van € 451.728,18.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben de vordering van [de vennootschap] bestreden. Daarbij hebben zij onder meer een beroep gedaan op een afspraak tussen [de vennootschap] en [geïntimeerde 2] dat diens managementvennootschap, die aanspraak had op betaling van managementfee door [de vennootschap] vanwege werkzaamheden van [geïntimeerde 2] ten behoeve van [de vennootschap] , de haar toekomende managementfee niet zou factureren en dat het bedrag verrekend zou worden met de bouwkosten.
4.2
Bij tussenvonnis van 21 november 2012 heeft de rechtbank [geïntimeerde 2] een bewijsopdracht verstrekt met betrekking tot de door hem gestelde verdeling 36/64 van de kosten van de lift. Bij eindvonnis van 6 maart 2013 heeft de rechtbank [geïntimeerde 2] niet in dit bewijs geslaagd geoordeeld. Wat [geïntimeerde 1] betreft heeft de rechtbank de vordering van [de vennootschap] geheel afgewezen met veroordeling van [de vennootschap] in de proceskosten, begroot op nihil. Wat betreft [geïntimeerde 2] betreft heeft de rechtbank de vordering van [de vennootschap] toegewezen tot een bedrag van € 43.267,44 en voor het overige afgewezen, met compensatie tussen hen van de proceskosten. In hoger beroep heeft [de vennootschap] haar vorderingen gehandhaafd, met dien verstande dat zij haar eis in hoofdsom in twee stappen heeft verminderd tot een bedrag van € 420.754,80 inclusief btw.
4.3
[de vennootschap] heeft in haar memorie van grieven en in haar memorie van antwoord melding gemaakt van de procedure tussen haar en [de managementsvennootschap van geintimeerde 2] (de managementvennootschap van [geïntimeerde 2] ) betreffende de door [de vennootschap] betaalde management fee, welke procedure toen bij dit hof aanhangig was onder zaaknummer HD 200.097.134/01. Het ging in die zaak om de managementfee die in de onderhavige procedure ook aan de orde is. In bedoelde procedure was ten tijde van de laatste proceshandeling in de onderhavige procedure nog geen eindarrest gewezen. Inmiddels is dat wel het geval, namelijk op 14 februari 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:401). Het hof gaat ervan uit dat de inhoud van die procedure aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bekend is, hoewel zij daarin zelf geen procespartij waren. Het hof acht het gezien de verwijzing van [de vennootschap] naar die procedure raadzaam [de vennootschap] in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven of zij aan de uitkomst daarvan consequenties verbindt voor haar vordering in de onderhavige zaak en zo ja welke consequenties dat zijn. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zullen hierop bij antwoordakte kunnen reageren. Voor enig ander doel is deze aktewisseling niet bestemd.
4.4
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
5. De uitspraak
Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 13 januari 2015 voor akte aan de zijde ven [de vennootschap] met het hiervoor onder 4.3 aangegeven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, O.G.H. Milar en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 december 2014.
griffier rolraadsheer