Zie HR 20 april 2010, LJN BL6765.
HR, 26-04-2011, nr. 09/03174
ECLI:NL:HR:2011:BP1142, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26-04-2011
- Zaaknummer
09/03174
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BP1142
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP1142, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑04‑2011; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ4277, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP1142
ECLI:NL:PHR:2011:BP1142, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP1142
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ4277
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Poging doodslag. Voorwaardelijk opzet. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met een mes in de buik heeft gestoken, 5 cm onder de ribbenboog. Dat het Hof daaruit kennelijk heeft afgeleid dat de verdachte daarbij op zijn minst voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk, nu in het algemeen geldt dat de kans dat het slachtoffer door deze gedraging van de verdachte zou kunnen overlijden naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten en die kans blijkens die gedraging door de verdachte willens en wetens is aanvaard, terwijl van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden niet is gebleken. Conclusie AG: anders.
26 april 2011
Strafkamer
nr. 09/03174
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 30 juli 2009, nummer 24/002795-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring wat betreft het opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer].
2.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 12 juli 2008 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik doe aangifte van poging tot doodslag.
Op vrijdag 11 juli 2008 omstreeks 20.15 uur, spraken wij een man op het terras in [A]. Hij vertelde dat hij ruzie met z'n vriendin had gehad en dat hij de keuken kapot had geslagen. Omdat de man bezopen was hebben [betrokkene 1 en 2] de man op een gegeven moment naar huis gebracht.
's Ochtends vroeg, omstreeks 1.30 uur, wilden wij naar huis gaan. [Betrokkene 1 en 2] zouden op ons wachten vlakbij de woning van die man. Wij zouden gezamenlijk naar huis lopen. In de voortuin van die man spraken we met die man die in de woonkamer stond voor een openstaand raam. Ik stelde vragen en de man zei dat hij niet wist wat hij allemaal had gedaan. Op een gegeven moment vertelde hij dat hij ging slapen en deed het raam dicht. Ik zag dat mijn kameraden wegliepen. Toen ik ook wegliep, maar nog in de voortuin was, zag ik dat de man weer voor het raam stond en het raam opende. We raakten weer in gesprek. Ik was op dat moment dus alleen met de man, de anderen waren al weg. Ik vroeg de man waarom hij z'n huis kort en klein had geslagen. Ik merkte dat de man geïrriteerd raakte. Hij riep dat ik moest ophouden met vragen stellen. Ik zag dat de man opgefokt was. Ik zag dat hij iets pakte uit zijn zak. Ik stond recht tegenover hem. Ik zag dat hij een mes recht voor zich uit stak en mij heel snel in mijn buik stak."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik heb op 12 juli 2008 te Groningen [slachtoffer] met een mes in de buik gestoken."
c. een medische verklaring opgemaakt door D.R. Nellensteijn voor zover inhoudende inzake [slachtoffer]:
"Contactdatum: 12-07-2008.
Abdomen: steekverwonding in midline, 5cm onder ribbenboog, l cm lange snede, lokaal zwelling.
Conclusie: steekverwonding epigastrio, klinisch verdacht voor perforatie hol orgaan. Na enige uren toename van buikklachten waarvoor CT. Besloten een laparotomie te verrichten."
2.3. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken, 5 cm onder de ribbenboog. Dat het Hof daaruit kennelijk heeft afgeleid dat de verdachte daarbij op zijn minst voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk, nu in het algemeen geldt dat de kans dat [slachtoffer] door deze gedraging van de verdachte zou kunnen overlijden naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten en die kans blijkens die gedraging door de verdachte willens en wetens is aanvaard, terwijl van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden niet is gebleken.
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 23 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 april 2011.
Conclusie 11‑01‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof Leeuwarden heeft verdachte op 30 juli 2009 voor poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk. Aan die veroordeling heeft het hof een bijzondere voorwaarde verbonden.
2.
Mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden heeft cassatie ingesteld. Mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het opzet van verdachte op levensberoving niet zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen is af te leiden. De bewijsmiddelen houden te weinig in over de wijze waarop is gestoken en laten niet zomaar de conclusie toe dat met kracht een levensbedreigende wond is toegebracht.
3.2.
Bewezen verklaard is dat
‘hij op 12 juli 2008, te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken, terwijl uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
3.3.
Het bewijs heeft het hof doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
‘1.
Een proces-verbaal van de aangifte, nr. PL01KG/08-088696, d.d. 13 juli 2008 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van Regiopolitie Groningen, district Groningen/Haren, opgenomen in dossier nr. PL01KG/08-005553 (p. 21 e.v.), inhoudende — zakelijk weergegeven —,
als verklaring van [slachtoffer]:
Ik doe aangifte van poging tot doodslag.
Op vrijdag 11 juli 2008 omstreeks 20.15 uur, sprake wij een man op het terras in [A]. Hij vertelde dat hij ruzie met z'n vriendin had gehad en dat hij de keuken kapot had geslagen. Omdat de man bezopen was hebben [betrokkene 1 en 2] de man op een gegeven moment naar huis gebracht.
's Ochtends vroeg, omstreeks 1.30 uur, wilden wij naar huis gaan. [Betrokkene 1 en 2] zouden op ons wachten vlakbij de woning van de man. Wij zouden gezamenlijk naar huis lopen. In de voortuin van die man spraken we met die man die in de woonkamer stond voor een openstaand raam. Ik stelde vragen en de man zei dat hij niet wist wat hij allemaal had gedaan. Op een gegeven moment vertelde hij dat hij ging slapen en deed het raam dicht. Ik zag dat mijn kameraden wegliepen. Toen ik ook wegliep, maar nog in de voortuin was, zag ik dat de man weer voor het raam stond en het raam opende. We raakten weer in gesprek. Ik was op dat moment dus alleen met de man, de anderen waren al weg. Ik vroeg de man waarom hij z'n huis kort en klein had geslagen. Ik merkte dat de man geïrriteerd raakte. Hij riep dat ik moest ophouden met vragen stellen. Ik zag dat de man opgefokt was. Ik zag dat hij iets pakte uit zijn zak. Ik stond recht tegenover hem. Ik zag dat hij een mes recht voor zich uitstak hij mij heel snel in mijn buik stak.
2.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van het hof van 16 juli 2009, inhoudende — zakelijk weergegeven —,
Ik heb op 12 juli 2008 te Groningen [slachtoffer] met een mes in de buik gestoken.
3.
Een schriftelijk stuk (p. 38 e.v. van het onder 1 genoemde dossier), te weten een medische verklaring van het letsel van [slachtoffer], opgemaakt en ondertekend door D. Nellensteijn, AIO Chir., inhoudende — onder meer —:
Contactdatum: 12-07-2008
abdomen: steekverwonding in midline, 5 cm onder ribbenoog, een centimeter lange snede, lokaal zwelling.
Conclusie: steekverwonding epigastrio, klinisch verdachte voor perforatie hol orgaan.
Na enige uren toename van buikklachten waarvoor CT. Besloten een laparotomie te verrichten.’
3.4.
Gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op levensberoving nodig is dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat de gedraging van verdachte de ander dodelijk zou treffen, welke kans in werkelijkheid1. en niet enkel in de voorstelling van verdachte aanmerkelijk moet zijn geweest, is het middel gegrond. Uit de gebezigde bewijsmiddelen is enkel af te leiden dat de verdachte de ander met een mes in de buik heeft gestoken en dat als gevolg daarvan de ander in de buikstreek gewond is geraakt. Of de messteek de aanmerkelijke kans van overlijden van het slachtoffer in werkelijkheid in het leven riep is door het hof niet vastgesteld.
Het middel slaagt.
4.1.
Het tweede middel klaagt over de verwerping door het hof van het beroep op (putatief) noodweer(exces). Ten onrechte heeft het hof in het betoog van verdachte slechts een beroep op noodweer en niet op noodweerexces en op (putatief) noodweer gezien. Voorts heeft het hof niet duidelijk gemaakt of het de feiten die verdachte en zijn verweer ten grondslag heeft gelegd, onaannemelijk acht of van oordeel is dat de feiten niet kunnen leiden tot aanvaarding van een beroep op noodweer. Het hof heeft ook niet doen blijken het toetsingskader dat de Hoge Raad voor beroepen op noodweer en noodweerexces heeft geschetst, te hebben gehanteerd.
4.2.
Het hof heeft onder het hoofd ‘Strafbaarheid’ in het arrest het volgende overwogen:
‘Voor zover de verdachte ter zitting van het hof een beroep heeft willen doen op noodweer — verdachte voelde zich naar eigen zeggen bedreigd — overweegt het hof dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie.’
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte als volgt verklaard:
‘Ik was die avond met mijn vriendin naar een bruiloft geweest. Ik had daar veel gedronken. Thuisgekomen bleek dat wij de huissleutel waren vergeten. Ik ben door een openstaand raam naar binnen gegaan.
Nadat ik was binnengekomen wilde ik geld van de kast pakken, waardoor het bovenste element van de kast viel. Ik wilde van dat geld sigaretten kopen in een bar in de buurt. Het was na twaalven. Ik heb een hele stapel papiergeld meegenomen. Ik heb dit geld gepakt en in mijn zak gestoken. Ik had ongeveer € 350.- bij mij, namelijk ongeveer 6 à 7 briefjes van € 50,-.
Mijn vriendin raakte in paniek toen de kast omviel en is weggegaan. Ik ben toen ook weggegaan om sigaretten te kopen De bar is vijf minuten lopen van mijn voormalige woning aan de [a-straat]. In de bar heb ik een biertje gedronken. Ik kwam toen in contact met die jongens. Ik kende ze niet persoonlijk. Ze kwamen wel allemaal uit die buurt. Eén kende ik van gezicht. U houdt mij voor dat die persoon [betrokkene 1] was. Dat klopt. U houdt mij voor dat [betrokkene 1 en 2] mij naar buis hebben gebracht. Die jongens gingen zelf ook naar huis. Toen ik thuis was kwamen de andere jongens er aan. Die jongens dachten dat er ruzie was. Ze werden agressief. Opeens deden [betrokkene 1 en 2] ook met die jongens mee. [Slachtoffer] wilde mij aanvallen. Ik was op dat moment in mijn woning. [Slachtoffer] en de jongens stonden buiten. Ze bleven voor de deur staan Ook bonsden ze op de ramen Ze probeerden naar binnen te klimmen. Ik weet niet waarom zij zich zo gedroegen.
[Betrokkene 1 en 2] zijn wel even binnen geweest. Zij zijn naar buiten gegaan en hebben de anderen opgehaald. De anderen wilden ook naar binnen, maar dat wilde ik niet. Ze wilden naar binnen om te kijken wat er aan de hand was. Ze dachten dat ik mijn vriendin had geslagen. Ze wilden mij te pakken nemen. Ik weet niet meer exact hoe het gegaan is. Ik was stomdronken. Ik ben op een bepaald moment in de dakgoot geklommen. Ik was angstig omdat die jongens naar binnen wilden. Ik heb mij eerst nog verstopt in mijn woning.
U vraagt mij wanneer ik [slachtoffer] heb gestoken. Ik zou ook graag willen weten hoe het allemaal is gelopen. Ik weet sommige dingen gewoon niet meer. Ik vind het erg dat het allemaal zo is gelopen. Ik voelde mij toen heel erg angstig. Ik was ook dronken. Het mes kwam uit een keukenlade Dit mes had ik al een poosje in mijn zak zitten. Toen ik thuis was gekomen van de bruiloft ben ik naar boven gegaan en daar heb ik een snuifje cocaïne genomen . Voordat ik sigaretten ging halen heb ik het mes in mijn zak gestopt. Het moment waarop ik stak kan ik mij niet meer exact herinneren. Ik weet wel dat een raam werd ingegooid. Ik dacht toen: nu moet ik wegwezen. Ik ben toen het dak op gevlucht.
Op het moment van steken stonden alle jongens bij mijn woning. Ze wilden allemaal naar binnen. U houdt mij voor dat getuigen verklaren dat alleen [slachtoffer] bij de woning stond. Ik denk dat die jongens dat verhaal misschien samen hebben besproken. Zij zijn namelijk niet direct aangehouden. Er is geen geld van mij gestolen.
Ik vind het heel erg dat ik [slachtoffer] heb gestoken. Het kwam ook door de drank en de cocaïne. Je weet niet meer wat je doet. Als ik niet had gedronken, was dit nooit gebeurd.
Het raam gaat naar buiten open. U houdt mij voor dat ik het raam dicht had kunnen trekken. Ik heb het raam ook dicht getrokken. Ik ben zelf door dat raam naar binnen gegaan, omdat ik de sleutel van de voordeur kwijt was. Ik kon het raam niet goed afsluiten, omdat zij voor de raamopening stonden. Ik weet nog dat [slachtoffer] naar binnen wilde, maar dat wilde ik niet. Ik voelde mij heel angstig. Ik had dure spullen in huis.’
Het proces-verbaal vermeldt vervolgens dat de raadsman het woord tot verdediging voert. De raadsman heeft zich klaarblijkelijk niet bediend van een pleitnota.
4.3.
Het hof heeft kennelijk in de hiervoor aangehaalde overweging bedoeld tot uitdrukking te brengen dat de feiten die het hof heeft vastgesteld niet tot de conclusie leiden dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was. Het hof heeft alvorens de vraag naar de strafbaarheid van feit en dader te beantwoorden, de feiten vastgesteld die het hof hebben gevoerd tot een bewezenverklaring. De verklaring van [slachtoffer] is door het hof kennelijk als voldoende betrouwbaar aangemerkt om aan het bewijs te kunnen bijdragen. Het hof is er aldus van uitgegaan dat deze verklaring een toereikende schildering van de feiten geeft. Uit die verklaring blijkt dat verdachte geïrriteerd en opgefokt was, dat hij een mes uit zijn zak pakte en daarmee [slachtoffer] snel in de buik stak. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op dat moment alleen met verdachte was.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij stomdronken was en cocaïne had gebruikt. Hij weet niet meer precies wat er allemaal gebeurd is maar was wel heel erg angstig. Hij heeft er veel spijt van dat hij [slachtoffer] heeft gestoken. Hij wijt dat ook aan het gebruik van drank en cocaïne. Hij wist niet meer wat hij deed. Als hij niet had gedronken was het nooit gebeurd.
De advocaat van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep met geen woord gerept over noodweer, noodweerexces of putatief noodweer.
4.4.
Naar mijn oordeel behoefde het hof in hetgeen de verdachte heeft aangevoerd niet een beroep op enigerlei strafuitsluitingsgrond te zien. De overweging van het hof over het ontbreken van een noodweer situatie is met andere woorden niet een antwoord waartoe artikel 358 lid 3 Sv verplichtte, maar een overweging ten overvloede, een enkele tegemoetkoming aan verdachte. Nu in hetgeen verdachte heeft aangevoerd de weerlegging van een eventueel beroep op een van de door het middel aangevoerde strafuitsluitingsgronden al besloten ligt en de advocaat die verdachte bijstond geen verweer heeft gevoerd waarop het derde lid van artikel 358 Sv van toepassing was, bestond er voor het hof geen verplichting tot een nadere uitleg.2.
Het middel faalt.
5.1.
Het derde middel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn is overschreden. Het cassatieberoep is op 12 augustus 2009 ingesteld. Op 13 april 2010 zijn de stukken van het geding ter administratie van de Hoge Raad ontvangen.
5.2.
De termijn van acht maanden die de Hoge Raad heeft gesteld voor inzending na het instellen van het beroep is inderdaad met een dag overschreden. Op deze termijn is immers artikel 88 Sr noch artikel 136 Sv van toepassing.3. Als de Hoge Raad de eerste twee middelen verwerpt zou mijn advies zijn om het bij de constatering dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden te laten.
Het middel is gegrond, maar gelet op de mate waarin de redelijke termijn is overschreden zou de Hoge Raad kunnen volstaan met de constatering daarvan.
6.
Het eerste en derde middel zijn gegrond. Gegrondbevinding van het eerste middel zal tot vernietiging van het bestreden arrest dienen te leiden. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑01‑2011
HR 7 september 2004, LJN AO9792; HR 6 september 2005, LJN AT7553; HR 20 februari 2007, LJN AZ5717.
HR 26 juni 2007, LJN BA2164.