Met inbegrip van de voorliggende zaak betreft dit de zaken met de rolnummers 18/05380, 18/05469, 18/05474 en 18/05481.
HR, 31-03-2020, nr. 18/05469
ECLI:NL:HR:2020:543
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-03-2020
- Zaaknummer
18/05469
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:543, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑03‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:126
ECLI:NL:PHR:2020:126, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑02‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:543
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑03‑2020
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05469
Datum 31 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 december 2018, nummer 23/002730-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft K.K. Hansen Löve, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2020.
Conclusie 11‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen poging tot moord door op klaarlichte dag in een woonwijk te Diemen met aanvalsgeweren 34 kogels op slachtoffer af te vuren. Middel klaagt over het bewezenverklaarde medeplegen. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO. Samenhang met 18/05380, 18/05481 en 18/05474.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05469
Zitting 11 februari 2020
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte bij arrest van 14 december 2018 in zaak B vrijgesproken en in zaak A wegens primair “medeplegen van poging tot moord” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertien jaren en zes maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof in zaak C de door de rechtbank opgelegde straf bepaalt op een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en tevens beslissingen genomen ten aanzien van de vordering tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer en de vordering van de benadeelde partij, een en ander zoals vermeld in het bestreden arrest.
2. Deze zaak en de aanhangige zaken van de medeverdachten hangen samen.1.In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens de verdachte is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mr. K.K. Hansen Löve, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het gaat in deze zaak om het volgende. De strafzaak tegen de verdachte komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam ‘Tandem’. Het draait in deze zaak onder meer om een poging tot liquidatie in Diemen op 5 november 2015. Op klaarlichte dag, ter hoogte van een appartementencomplex aldaar, is een Volkswagen Golf gestopt waarna twee personen zijn uitgestapt. Een derde persoon, de bestuurder, is in de Volkswagen Golf blijven zitten. De twee schutters hebben met aanvalsgeweren 34 kogels afgevuurd. Het slachtoffer, die op dat moment in een auto zat, is daarbij zes keer, onder meer op vitale delen in zijn lichaam, geraakt. Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich samen met vier andere verdachten schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord. Volgens het hof heeft de verdachte een wezenlijke bijdrage aan het delict geleverd en vervulde hij, samen met medeverdachte [medeverdachte 3] , een sleutelrol in het volgen van de bewegingen van het slachtoffer. Daartoe was een peilbaken onder de auto van het slachtoffer geplaatst. De informatie over dit baken en over de plaatsen waar dit zich bevond werd vervolgens met de medeverdachten gedeeld.
5. Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord.
6. Ten laste van de verdachte is in zaak A primair bewezenverklaard dat:
“hij op 5 november 2015 te Diemen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen, met dat opzet met vuurwapens kogels gericht op het lichaam van die [slachtoffer] heeft afgevuurd, waardoor die [slachtoffer] meermalen in zijn lichaam is geraakt.”
7. Uit het proces-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep van 13, 15, 22 en 30 november 2018 blijkt dat de raadsvrouw van de verdachte het woord tot verdediging heeft gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota. Uit deze pleitnota volgt dat de raadsvrouw onder meer heeft bepleit dat de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte uitsluitend zou kunnen worden gekwalificeerd als medeplichtigheid aan een poging tot moord, en niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de poging tot moord. Volgens de raadsvrouw bestond de rol van de verdachte (uitsluitend) uit het fungeren als chauffeur van de medeverdachte die inlichtingen heeft verschaft omtrent de verblijfplaats van het slachtoffer aan de andere medeverdachten.
8. De bewijsmotivering is ingericht volgens de zogeheten Promis-werkwijze. Ik volsta hier met een verwijzing naar pagina 4 tot en met 18 van het bestreden arrest, waar het hof de redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van zaak A heeft weergegeven.
9. In het bestreden arrest heeft het hof ten aanzien van zaak A de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“Bespreking van bewijsverweer ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
(…)
Oordeel hof
Aan de hand van de hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden, ontleend aan de inhoud van de bewijsmiddelen, overweegt het hof het volgende.
Op 5 november 2015 omstreeks 12:37 uur werden op het Fregat in Diemen door twee schutters kogels afgevuurd op [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft hierdoor meerdere schotverwondingen opgelopen. De beide schutters waren gekleed in een donkere jas met op borsthoogte een horizontale lichtkleurige streep. Zij zijn met de chauffeur gevlucht in een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 3] (hierna de Volkswagen Golf).
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] waren gedurende meer momenten op 5 november 2015 samen. Zo reden zij op 5 november 2015 in de ochtenduren gedrieën vanuit Amsterdam naar het loodsencomplex in Lijnden. In Lijnden haalden zij de Volkswagen Golf uit de loods die later op de plaats delict is gezien. Zij reden daarmee naar het [a-straat] in Amsterdam Zuidoost. Daar kwamen zij om 8:18 uur aan.
Nadat de Volkswagen Golf om 11:56 uur - nagenoeg gelijktijdig met de Opel van [slachtoffer] - ter hoogte van de oprit van de A10 naar Schellingwoude richting Diemen en Amsterdam Oost is gesignaleerd, arriveerde de Volkswagen Golf, vlak daarna gevolgd door de Opel van [slachtoffer] , op het Fregat in Diemen.
De Volkswagen Golf reed na het schietincident, met daarin drie personen, weg. Vier minuten later reed een Volkswagen Golf met drie personen een parkeergarage in gelegen aan het Leusdenhof, waarna twee minuten later drie personen deze garage verlieten. Naar het oordeel van het hof staat buiten redelijke twijfel dat deze Volkswagen Golf de auto is die kort daarvoor op de plaats van het delict was. Dit leidt het hof af uit de omstandigheid dat de Volkswagen Golf om 14:35 uur in de parkeergarage is aangetroffen. Twee van de wegrennende personen hadden donkerkleurige jassen met op de borsthoogte een lichtkleurige horizontale streep, op grond waarvan het hof vaststelt dat deze twee personen dezelfde personen zijn als de beide schutters op de plaats delict.
Ongeveer 8 minuten nadat de drie personen de parkeergarage hadden verlaten, te weten om 12:51 uur, arriveerde de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 4] (hierna de Volkswagen Polo) in de directe omgeving van het Leusdenhof. Deze Volkswagen Polo werd vervolgens omstreeks 13:05 uur gezien op het [a-straat] . De Polo was exclusief in gebruik bij [verdachte] , die [verdachte] wordt genoemd. De telefoon van [verdachte] peilde uit in dezelfde omgeving als de telefoons van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] tussen 12:49 en 12:59 uur. Kort daarvoor heeft [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 3] berichten gestuurd die instructies inhouden dat iemand snel naar een locatie nabij het Leusdenhof moet komen.
Op het moment dat de Polo op het [a-straat] werd gezien werden ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] daar gezien, direct gevolgd door [medeverdachte 4] . Zij zijn alle drie het portiek binnengegaan dat toegang geeft tot [a-straat 1] .
In het pand [a-straat 1] zijn twee verpakkingen van regenpakken aangetroffen, waarvan de regenjas qua afbeelding op de verpakking overeen komt met de donkere jassen met horizontale streep ter hoogte van de borst die twee personen droegen toen zij de parkeergarage aan het Leusdenhof verlieten en die ook door de twee schutters werden gedragen. De verpakkingen bevatten nog wel de regenbroeken behorend bij beide pakken.
De bewijsmiddelen houden bovendien in dat [verdachte] en [medeverdachte 3] bij de voorbereiding van de moordaanslag op [slachtoffer] intensieve betrokkenheid hadden. Het hof doelt daarbij op de locatiegegevens van hun respectieve telefoontoestellen in samenhang met de inhoud van PGP-berichten die zijn verzonden door de verdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , in het bijzonder op 2 en 3 november 2015. Deze berichten kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat [verdachte] en [medeverdachte 3] het slachtoffer volgen, onder meer met gebruikmaking van het baken dat onder diens auto is gemonteerd. Daarbij werd informatie doorgegeven aan [medeverdachte 4] .
Ook in de ochtend en het begin van de middag van 5 november 2015 zijn [verdachte] en [medeverdachte 3] blijkens de inhoud van de navolgende PGP-berichten samen:
- Om 09:04 uur laat [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 4] weten dat hij nog op [verdachte] (= [verdachte] ) wacht “Ik wacht nog op [verdachte] , hij is er zo, er was file maar hij 'is er bijna”, gevolgd door het bericht om 09:08 uur “We zijn nu samen”, waaruit het hof afleidt dat [verdachte] bij [medeverdachte 3] is gearriveerd;
- Om 9:59 uur laat [medeverdachte 3] aan [betrokkene 5] weten dat [verdachte] en hij net door een fuik reden, waaruit het hof afleidt dat [verdachte] en [medeverdachte 3] nog steeds samen zijn.
- Tussen 10:27 uur en 12:38 uur geeft [medeverdachte 3] steeds aan [medeverdachte 4] door waar [slachtoffer] zich bevindt, waarna de schietpartij plaats vindt.
- Om 12:44 uur, na de schietpartij, laat [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 3] weten “Bro laat hem einde halte gaasperplas komen snel aub”, waarop [medeverdachte 3] bericht ”ja, hij is al onderweg, ik ben uitgestapt”. Hieruit, tegen de achtergrond van het patroon van samenwerking in de vooraf gegane dagen, leidt het hof af dat [verdachte] tot die tijd met [medeverdachte 3] samen is geweest. Daarbij is mede van belang het antwoord van [medeverdachte 3] om 13:57 uur op de vraag van [betrokkene 5] hoe het is: “Moe ik ga die andere zo zien, ze zijn in die osso in Bijlmer, maar [verdachte] had me afgezet. Is kk heet op straat ze hebben hem wel gepopt maar ik weet nie of hij slaapt of niet ik hoorde kk veel ambulance en blauw”. Naar het hof begrijpt rapporteert [medeverdachte 3] hier aan [betrokkene 5] dat de medeverdachten wel op [slachtoffer] hebben geschoten, maar dat hij niet weet of [slachtoffer] dood is.
Ook concludeert het hof op grond van laatstgenoemde berichten, in combinatie met het feit dat de metro(eind)halte Gaasperplas is gelegen in de directe omgeving van de parkeergarage aan het Leusdenhof, dat het [verdachte] is geweest die [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op het Leusdenhof heeft opgehaald. Daarbij is van betekenis dat in diezelfde omgeving zich om 12:51 uur ook de Polo van [verdachte] bevindt, terwijl ook zijn telefoon op enig moment tussen 10:45 uur en 12:59 uur een paallocatie aanstraalt niet ver van de Polo vandaan. Bovendien maakt deze telefoon op tijdstippen tussen 12:49 uur en 13:34 uur, net als de mobiele telefoons van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] , gebruik van de tussen het Leusdenhof en het [a-straat] gelegen paallocatie op het Wisseloord in Amsterdam Zuidoost.
Wat betreft de rol van [verdachte] acht het hof tevens relevant de berichten die [medeverdachte 1] tussen 17:12 en 17:56 uur aan [medeverdachte 3] stuurde waarin hij [medeverdachte 3] vroeg naar de Volkswagen Golf te komen om deze te “piepen” (het hof begrijpt: te kijken). Om 19:01 uur stuurde [medeverdachte 4] een bericht aan [medeverdachte 3] dat hij terug moest komen en om 19:10 uur stuurde [medeverdachte 4] een bericht aan [betrokkene 6] (aan wie hij blijkens de inhoud van de berichten verslag doet en verantwoording aflegt) inhoudende dat “ze Rambo hebben geveegd” (het hof begrijpt aangehouden gelet op het feit dat [medeverdachte 3] op 5 november omstreeks 19:10 uur is aangehouden in de directe omgeving van de geparkeerde Volkswagen Golf)- Ongeveer een half uur later heeft [medeverdachte 4] aan [betrokkene 6] bericht dat ze [medeverdachte 3] de garage lieten zien en toen politie hoorden, waarna hij ( [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en [verdachte] ( [verdachte] ) zijn weggerend.
Verder acht het hof ook de overige berichten gewisseld tussen [medeverdachte 4] en [betrokkene 6] tussen 19:10 uur en 22:14 uur voor de beoordeling van belang nu [betrokkene 6] daarin op niet mis te verstane woorden [medeverdachte 4] ter verantwoording roept. [medeverdachte 4] reageerde met de opmerking dat ze alles samen hebben overlegd, dat hij het maar moet vragen aan [medeverdachte 1] (het hof begrijpt [medeverdachte 1] ) waarna [medeverdachte 4] om 20:17 uur een bericht aan [medeverdachte 1] heeft gestuurd inhoudende: “leg ff bro uit hoe s gegaan”.
Bovendien bevestigt het bericht van 20:15 uur van [medeverdachte 4] aan [betrokkene 6] dat [verdachte] na de schietpartij de drie daarbij betrokken personen (onder wie [medeverdachte 4] zelf) heeft opgehaald. Om 20:15 uur stuurt [medeverdachte 4] naar de persoon die hij [betrokkene 6] noemt het bericht: “Bro we konden niet meteen flammen, we hadden geen overstap we moesten wachten tot [verdachte] ons zou oppikken dat hadden we met ze allen afgesproken en die garage daar zouden we hem zetten en dan weg halen ik speel geen basie of zo we hebben alles samen overlegd.”
De verdachte heeft op geen enkele vraag met betrekking tot de tenlastegelegde feiten antwoord willen geven. Ook niet over de aan hem toegeschreven telefoon. Vanaf het moment van zijn aanhouding heeft hij er het zwijgen toe gedaan.
Daar staat tegenover dat uit de bewijsmiddelen in hun onderlinge verband en samenhang bezien, blijkt dat
- de verdachte in de voorfase van de aanslag op [slachtoffer] intensief betrokken is geweest, nu hij samen met [medeverdachte 3] in zijn Polo gezeten, [slachtoffer] gedurende meerdere dagen heeft gevolgd, nadat een baken onder de auto van [slachtoffer] is geplaatst en de aldus verkregen locatiegegevens door [medeverdachte 3] zijn doorgegeven aan [medeverdachte 4] ,
- de verdachte ook op de dag van de aanslag zelf in gezelschap van [medeverdachte 3] is geweest waarbij [slachtoffer] is gevolgd en tot zeer kort voor de aanslag de locatiegegevens van [slachtoffer] zijn doorgegeven, - over de verdachte is bericht dat hij, na de aanslag, de medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft opgehaald op de locatie waar de vluchtauto is achtergelaten,
-de verdachte samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] de locatie van de vluchtauto heeft getoond, waarbij het de bedoeling was dat [medeverdachte 3] de auto weg zou halen.
Het voorgaande leidt het hof tot de slotsom dat aan de printlijst van de ochtend van 5 november 2015 betreffende de telefoon van de verdachte niet de ontlastende betekenis toekomt die de raadsvrouw eraan heeft willen toekennen. Het hof stelt daarom vast dat de verdachte de andere verdachten, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , na de aanslag op [slachtoffer] heeft opgehaald.
Dat [verdachte] gedurende (een deel van) de ochtend van 5 november 2015 zijn telefoon niet bij zich heeft gehad - de telefoon straalde immers blijkens de door de raadsvrouw overgelegde printlijsten tussen 01:39 uur en 09:39 uur een mast aan op de Dalsteindreef in Diemen, terwijl [verdachte] rond 9:00 uur met zijn Polo richting Station Zuid reed om [medeverdachte 3] op te halen - sluit geenszins uit dat de verdachte later die dag, ten tijde van het ophalen van de medeverdachten op het Leusdenhof rond 12:51 uur, wel over zijn telefoon beschikte.
Ook het feit dat tijdens de observatie die dag tussen 12.55 uur en 14.05 uur niet is gezien dat [verdachte] het portiek aan het [a-straat] heeft betreden, doch enkel dat hij dit portiek om 14:05 uur heeft verlaten, kan niet leiden tot het oordeel dat [verdachte] de medeverdachten niet heeft kunnen ophalen.”
10. Het hof heeft daarnaast ten aanzien van het medeplegen het volgende overwogen:
“Medeplegen
De raadsvrouw heeft betoogd dat op grond van de gepresenteerde bewijsmiddelen de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen van de poging moord. Er is weliswaar sprake van enige betrokkenheid van de verdachte bij het verweten feit, maar zijn rol is beperkt gebleven tot het verrichten van hand- en spandiensten. De verdachte heeft niet geschoten en hij was ook niet de chauffeur van de schutters op het Fregat te Diemen. De verdachte heeft enkel de Volkswagen Polo bestuurd voor het observeren en volgen van [slachtoffer] en hiermee de persoon vervoerd die verantwoordelijk was voor het inloggen op het baken. Aldus is slechts sprake geweest van medeplichtigheid, zoals subsidiair tenlastegelegd.
Het hof overweegt met betrekking tot het tenlastegelegde medeplegen als volgt.
De plannen om [slachtoffer] te vermoorden bestonden al enige tijd. In die plannen waren alle vijf de verdachten blijkens het berichtenverkeer waaraan zij deelnamen of waarin over hen werd gesproken, betrokken.
Vanaf 24 oktober 2015 hebben [verdachte] en [medeverdachte 3] de auto van [slachtoffer] in de gaten gehouden.
Op eerdere momenten is geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, in het bijzonder op 2 en 3 november 2015. Door omstandigheden lukte dat telkens niet. Bij die eerdere gelegenheden was steeds sprake van een samenwerking tussen de vijf verdachten in een vergelijkbare rolverdeling als op 5 november 2015: [verdachte] en [medeverdachte 3] hielden zich bezig met het volgen van [slachtoffer] , terwijl [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zich op de hoogte lieten houden van de verplaatsingen van [slachtoffer] . De Volkswagen Golf was uitgerust met enkele hulpmiddelen om [slachtoffer] op de weg tot stoppen te brengen.
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben in de ochtend van 5 november 2015 gezamenlijk de Volkswagen Golf opgehaald in Lijnden en gebracht naar het [a-straat] in Amsterdam Zuidoost. Op enig moment hebben zij die plaats weer verlaten. Vanuit Amsterdam-Noord hebben zij de auto van [slachtoffer] , waarvan de locatie steeds werd uitgepeild en doorgegeven door [medeverdachte 3] , gevolgd naar het Fregat in Diemen. Daar hebben twee van hen het vuur op [slachtoffer] geopend. [medeverdachte 3] was die ochtend in het gezelschap van [verdachte] . Vervolgens zijn [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de parkeergarage aan het Leusdenhof gereden waar zij zijn opgehaald door [verdachte] . Direct daaraan voorafgaand ontving [medeverdachte 3] berichten van [medeverdachte 4] over de plaats waar zij moesten worden opgehaald.
Nadat [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 3] de opdracht had gegeven om de telefoon die was gebruikt om de bewegingen van [slachtoffer] via het baken te kunnen volgen, onklaar of onvindbaar te maken, hebben [medeverdachte 3] en [verdachte] in de middag van 5 november 2015, na de aanslag, het telefoontoestel van het merk Samsung, dat was gebruikt om het peilbaken onder de auto van [slachtoffer] te volgen, in een sloot gegooid. Aan het begin van de avond is [medeverdachte 3] in de parkeergarage aan het Leusdenhof om op verzoek van [medeverdachte 1] te kijken naar de daar geparkeerde Volkswagen Golf. [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [verdachte] waren daar ook aanwezig.
Gedurende de periode waarin de moordaanslag werd voorbereid en uitgevoerd hebben de verdachten met elkaar gecommuniceerd waarbij zij alle vijf gebruik maakten van telefoontoestellen van het merk BlackBerry. Deze waren voorzien van de applicatie PGP met het oog op versleutelde communicatie. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] waren met regelmaat aanwezig in de loods in Lijnden waar de bij de aanslag gebruikte Volkswagen Golf was geplaatst en die enkele malen op onopvallende wijze uit die loods werd gereden. Deze loods was gehuurd door [medeverdachte 2] . De woning [a-straat 1] in Amsterdam Zuidoost van [betrokkene 7] was blijkens observaties en PGP-berichten een verzamel- dan wel ontmoetingsplek. Tot slot komt betekenis toe aan de contacten met een persoon op de achtergrond, [betrokkene 6] of [betrokkene 5] , die blijkens het berichtenverkeer als opdrachtgever kan worden aangemerkt en aan wie door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] verslag werd gedaan en verantwoording werd afgelegd. Ook [medeverdachte 1] hield zich een enkele maal bezig met de inhoud van de informatie die aan deze persoon moest worden verstrekt.
Gezien aard, reikwijdte, duur en intensiteit van de samenwerking tussen [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] komt het hof tot de slotsom dat deze vijf personen de poging tot moord tezamen en in vereniging hebben gepleegd. In alle fasen, zowel bij de voorbereiding, de uitvoering als de afwikkeling, was ieder van hen betrokken met een bijdrage die als wezenlijk kan worden gekenmerkt. Zij hadden daarbij in het hele traject een gemeenschappelijke oriëntatie, namelijk de dood van [slachtoffer] .
Het verweer dat slechts van medeplichtigheid sprake kan zijn wordt daarom verworpen.”
11. In de toelichting betoogt de steller van het middel dat de gedragingen die de verdachte worden verweten, gedragingen zijn die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht. De verdachte heeft geen uitvoeringshandelingen op de plaats delict verricht maar uitsluitend in de voorfase en in de afhandeling van het delict. De bijdrage van de verdachte levert hoogstens een samenstel van medeplichtigheidsgedragingen op.
12. Bij de bespreking van het middel kan het volgende worden vooropgesteld. In arresten van 2 december 2014, 24 maart 2015 en van 5 juli 2016 heeft de Hoge Raad enige algemene beschouwingen over het medeplegen en de verhouding daarvan tot de deelnemingsvorm van medeplichtigheid gegeven.2.Daarbij heeft de Hoge Raad vooropgesteld dat de kwalificatie medeplegen slechts dan is gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde (intellectuele en/of materiële) bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Voorts is ingegaan op het verschil tussen medeplegen en medeplichtigheid aan een strafbaar feit. Daarbij overweegt de Hoge Raad dat de bijdrage van de medepleger in de regel zal worden geleverd tijdens het begaan van het strafbaar feit, namelijk in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grotere rol in de voorbereiding. Indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, zoals het verstrekken van inlichtingen, het op de uitkijk staan en het helpen bij de vlucht, rust op de rechter de taak om in het geval hij toch tot een bewezenverklaring van medeplegen komt, dat in het kader van de bewijsvoering – in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – nauwkeurig te motiveren. Daarbij kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
13. Ook wanneer sprake is van een samenstel van medeplichtigheidsgedragingen voor, tijdens en/of na het delict kan sprake zijn van een bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht en derhalve van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking. Ik verwijs in dit verband naar HR 31 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2799. In die zaak ging het eveneens om een poging tot moord. Het hof had onder meer vastgesteld dat de verdachte in de periode voorafgaande aan de aanslag de plaats van de aanslag en de te gebruiken routes meermalen had verkend, enkele dagen voor de aanslag een persoon had opgehaald die een gestolen motorscooter had weggezet die kennelijk bestemd was voor gebruik bij de aanslag, één dag voor de aanslag een auto had geleend en op de dag van de aanslag met die auto zijn mededader in de directe omgeving van de plaats van het schietincident had gebracht, aldaar had gewacht en de mededader na het schietincident daarvandaan had weggebracht. De Hoge Raad oordeelde dat ’s hofs oordeel dat de bijdrage van de verdachte aan het bewezenverklaarde delict van voldoende gewicht is en dat derhalve sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en, gelet op hetgeen het hof had vastgesteld over de intensiteit van de samenwerking en de bijdrage van de verdachte in de vorm van verscheidene gedragingen voorafgaand, tijdens en na het bewezenverklaarde feit, toereikend was gemotiveerd.
14. De laatste jaren wordt in de strafrechtspraak dikwijls gerefereerd aan ‘het verwezenlijken van een gezamenlijk doel’.3.Een dergelijke verwijzing is onder meer te vinden in de zaak die voorafging aan HR 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126, NJ 2016/420, m.nt. Rozemond. In die zaak ging het om een poging tot inbraak bij een woning. Het hof oordeelde dat medeplegen bewezen kon worden. De Hoge Raad liet dat oordeel in stand met de volgende overweging:
“2.6. Het Hof heeft in zijn hiervoor onder 2.4 weergegeven bewijsoverweging gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel het tenlastegelegde medeplegen bewezen is. Het kennelijke oordeel van het Hof dat de door hem in aanmerking genomen feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van een bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn medeverdachten geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het Hof, dat is uitgegaan van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan en dat de bewezenverklaarde bijdragen van de verdachte aan het delict van vergelijkbaar gewicht heeft geacht als het gewicht van de bijdragen van zijn medeverdachten, heeft vastgesteld dat de verdachte in zijn auto zijn medeverdachten en zichzelf heeft vervoerd naar de plaats van het misdrijf, zowel bij het zogenaamde 'afleggen' van de woning vijftien minuten voorafgaand aan de poging tot inbraak als ten tijde van de daadwerkelijke uitvoering daarvan, dat de verdachte samen met zijn medeverdachten bij de woning uit de auto is gestapt en samen met hen naar de woning is gelopen en tijdens het misdrijf in de directe nabijheid van de woning op de uitkijk heeft gestaan en dat hij vervolgens in een poging van de plaats van het delict weg te rijden opnieuw als bestuurder is opgetreden van zijn auto, waarin in de kofferbak inbrekersgereedschap is aangetroffen dat kennelijk bij de poging tot inbraak was gebruikt.”4.
15. In dit verband wijs ik ook op HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:581, NJ 2017/301 m.nt. Rozemond. Ook in die zaak leek het verwezenlijken van een gezamenlijk concreet plan een rol van betekenis te spelen. In die zaak, waarin het ging om moord en een poging tot moord, had het hof onder meer vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten, in bewuste en nauwe samenwerking met elkaar, op basis van een vooropgezet concreet plan om het slachtoffer mee te nemen en hardhandig een lesje te leren, zich hadden geprepareerd op het gebruik van vuurwapens, dat deze voorbereiding tenminste acht wapens, waaronder wapens van een zwaar kaliber, en beschermende kleding tegen vuurwapengeweld omvatte en dat de groep, onder wie de verdachte, zich vóór de woonwagen had opgesteld, dat wapens gereed werden gehouden en dat de eerste man van de groep die ging schieten zijn wapen op de woonwagen had gericht. Vervolgens hadden ook anderen geschoten waarbij een twaalfjarige jongen (dodelijk) en zijn moeder werden getroffen. Uit de door het hof vastgestelde gedragingen van de verdachte kon worden afgeleid dat de verdachte nadat hij was ingelicht over het plan tot ontvoering, een bus had geregeld, in die bus had gereden en had gezien dat zijn mededaders wapens in die bus meenamen, een bivakmuts had opgezet, uit de bus was gestapt en richting de woonwagen was gelopen en dat hij zich had opgesteld tussen de anderen terwijl zichtbaar wapens werden gedragen die op de woonwagen werden gericht. De Hoge Raad oordeelde dat ’s hofs oordeel dat de verdachte aan de bewezenverklaarde (poging tot) moord een zodanige intellectuele en materiele bijdrage van voldoende gewicht had geleverd dat van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten kon worden gesproken, niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend was gemotiveerd.
16. Ten slotte wijs ik nog op HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:187, waarin doorslaggevend was dat het hof niet onbegrijpelijk had vastgesteld dat sprake was van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan (om inbraken te plegen). Daaraan deed niet af dat de door het hof vastgestelde afzonderlijke gedragingen van de verdachte elk op zichzelf beschouwd niet als een bijdrage van voldoende gewicht aan de tenlastegelegde feiten konden worden aangemerkt. Kortom, ook bij de beoordeling van de vraag of de verdachte als medepleger van dan wel als medeplichtige aan het delict heeft te gelden, zullen alle vastgestelde gedragingen in onderling verband en samenhang moeten worden beschouwd, en heeft het geen zin om iedere gedraging afzonderlijk te beoordelen.
17. Terug naar de voorliggende zaak. Het kennelijke oordeel van het hof dat – gelet op de reikwijdte, duur en intensiteit van de samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten – de bijdrage van de verdachte aan de poging tot moord van voldoende gewicht is geweest en dat derhalve is voldaan aan de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat uit de bewijsvoering en nadere overwegingen van het hof kan worden afgeleid dat de verdachte en zijn medeverdachten een vooropgezet, gezamenlijk plan hadden om het slachtoffer van het leven te beroven. Op eerdere momenten is reeds geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven waarbij de verdachte en zijn medeverdachte in een vergelijkbare rolverdeling hebben samengewerkt. De verdachte heeft op belangrijke momenten een wezenlijke bijdrage aan het delict geleverd. Zowel in de aanloop naar het delict als in de afwikkeling ervan blijkt de directe betrokkenheid van de verdachte. De enkele omstandigheid dat de gedragingen van de verdachte afzonderlijk beschouwd kunnen worden aangemerkt als medeplichtigheidsgedragingen doet daaraan niet af.
18. Het middel faalt en kan met de met de aan artikel 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
19. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑02‑2020
Vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis. Zie voorts: HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716, en van de arresten die op 5 juli 2016 zijn gewezen in het bijzonder: HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 m.nt. Rozemond. ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323 zien (tevens) op bewijskwesties in verband met de proceshouding van de verdachte.
Dit wordt ook geconstateerd in M. Cupido, T. Kooijmans & L.D. Yanev, ‘De grondslag en reikwijdte van medeplegen: hoe het Nederlandse strafrecht inspiratie kan putten uit het internationaal strafrecht’, DD 2018/29, p. 385-409.
In zijn noot bij dit arrest concludeert Rozemond dat in zaken waarin het medeplegen niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van het delict, in de bewijsvoering de nadruk kan worden gelegd op het feit dat de verdachte deel uitmaakte van een doelgerichte dadergroep.