Hof 's-Hertogenbosch, 22-04-2015, nr. 20-003681-14
ECLI:NL:GHSHE:2015:1510
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-04-2015
- Zaaknummer
20-003681-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:1510, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑04‑2015; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2012:BY3755
Na terugverwijzing door: ECLI:NL:HR:2014:2754
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2010:BN5835
Uitspraak 22‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad wordt de verdachte voor de in stand gebleven bewezen verklaarde oplichtingen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een aantal bijzondere voorwaarden. Een proeftijd van 3 jaren en een dadelijke uitvoerbaarheid van de aan de proeftijd verbonden voorwaarden, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, is rechtens niet mogelijk.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003681-14
Uitspraak : 22 april 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad op het hoger beroep - ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 2 september 2010 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02/800655-09 en 02/627688-08, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen opvorderingen tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummers 02/607899-06 en 01/821282-07, in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam van de verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Sri Lanka) op [een datum in het jaar] 1982,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte van smaad (feit 4 op de dagvaarding met parketnummer 02/800655-09) vrijgesproken. Ter zake van - kort gezegd - meerdere oplichtingen (feiten 1 tot en met 3 op de dagvaarding met parketnummer 02/800655-09 en het feit op de dagvaarding met parketnummer 02/627688-08) is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest en is de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden gelast.
Voorts is op vordering van de officier van justitie de tenuitvoerlegging gelast van twee eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, te weten van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Ook zijn er beslissingen genomen ten aanzien van schadevergoeding voor de benadeelde partijen en in beslag genomen voorwerpen.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Op het hoger beroep heeft dit hof bij arrest van 21 november 2012 beslist. Onder vernietiging van het vonnis waarvan beroep werd de verdachte ter zake van dezelfde bewezen verklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 744 dagen met aftrek van voorarrest en werd de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gelast.
Ook heeft het hof in dat arrest de volledige tenuitvoerlegging gelast van de twee eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen, alsmede beslissingen genomen ten aanzien van schadevergoeding voor de benadeelde partijen en over in beslag genomen voorwerpen.
De verdachte heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 23 september 2014 het arrest van het hof uitsluitend wat betreft de strafoplegging vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit hof opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dat betekent dat het hof thans heeft te oordelen over de op te leggen straf en/of maatregel, in beslag genomen voorwerpen, de vorderingen tenuitvoerlegging en de schadevergoedingsmaatregelen ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaringen, de kwalificaties en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partij zijn thans niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouwe naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 994 dagen, waarvan 497 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich naar de aanwijzingen van de reclassering zal gedragen, dat zij zich zal melden bij de reclassering en dat zij haar behandeling bij het DOK - voor zover dat noodzakelijk wordt bevonden - zal voortzetten. De advocaat-generaal heeft daarbij gevorderd dat het hof die voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal verklaren.
De vordering van de advocaat-generaal behelst voorts dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging zullen worden afgewezen en dat, overeenkomstig de beslissingen van het hof bij arrest van 21 november 2012, aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen zullen worden opgelegd en zal worden beslist op de in beslag genomen voorwerpen.
De raadsvrouwe heeft bepleit dat aan de verdachte uitsluitend een gevangenisstraf zal worden opgelegd die gelijk is aan de duur van het voorarrest (497 dagen). Zij heeft voorts bepleit dat aan de verdachte geen schadevergoedingsmaatregelen zullen worden opgelegd, dan wel ten aanzien van iedere betalingsverplichting een vervangende hechtenis van maximaal één dag, de vorderingen tenuitvoerlegging zullen worden afgewezen en de in beslag genomen voorwerpen aan verdachte zullen worden teruggegeven
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - worden vernietigd, omdat dat niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig heeft gemaakt aan diverse, omvangrijke, oplichtingen. Op geraffineerde wijze heeft zij mensen geld of goederen afhandig gemaakt. De financiële schade die zij heeft toegebracht, is groot. Het hof rekent haar dat zwaar aan, te meer nu het niet de eerste keer is dat zij zich hieraan schuldig heeft gemaakt. De verdachte is namelijk, zo blijkt uit het haar betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister, reeds eerder ter zake van soortgelijke feiten door een strafrechter veroordeeld.
Het hof acht deze feiten dermate ernstig dat niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, zoals door de raadsvrouwe is bepleit.
Het hof ziet echter, hoewel de ernst van de feiten dat op zichzelf wel zouden rechtvaardigen, evenmin aanleiding om over te gaan tot oplegging van een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De reden daarvoor is voornamelijk gelegen in de, in positieve zin veranderde, persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het meest recente reclasseringsrapport en de verklaring die de reclasseringsmedewerkster [A], komt een overwegend positief beeld naar voren. De verdachte heeft samen met de reclassering haar problemen aangepakt; er lijkt derhalve sprake te zijn van een kentering in haar leven.
Wel ziet het hof, met de advocaat-generaal, een meerwaarde in voortzetting van de huidige begeleiding en/of behandeling. De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep ook bereid verklaard zich aan de in dat verband te stellen bijzondere voorwaarden te houden. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de verdachte, blijkens de pro justitia rapporten van de psychiater A.H.A.C. van Bakel en de psycholoog P.C. Braun, als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Het hof is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat het passend en geboden is om een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden dat zij zich zal melden bij de reclassering en dat zij haar behandeling bij het DOK - voor zover dat door de reclassering noodzakelijk wordt bevonden - zal voortzetten.
Een proeftijd van 3 jaren, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, is rechtens niet mogelijk. Het hof kan de advocaat-generaal evenmin volgen in de vordering de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te laten verklaren. Dat is volgens artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht slechts mogelijk “indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen”. Aan die voorwaarde is bij bedrogdelicten als oplichting niet voldaan.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Aan de orde zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen. Het gaat om de volgende vorderingen:
(i). de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, zoals opgelegd bij vonnis van de rechtbank te Breda van 23 augustus 2007 in de zaak met parketnummer 02/607899-06;
(ii). de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, zoals opgelegd bij vonnis van de politierechter te ’s-Hertogenbosch van25 januari 2008 in de zaak met parketnummer 01/821282-07.
Gebleken is dat de verdachte - in dit kader tevens veroordeelde - zich voor het einde van de aan deze voorwaardelijke veroordelingen gestelde proeftijden schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten.
De advocaat-generaal heeft desalniettemin, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, gevorderd dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging zullen worden afgewezen.
Die persoonlijke omstandigheden zijn, zoals reeds is overwogen in het kader van de op te leggen straf, inderdaad in positieve zin veranderd en ook voor het hof werkt dat door in de beoordeling van de vorderingen tot tenuitvoerlegging. Echter, nu de verdachte de algemene voorwaarde van die voorwaardelijke gevangenisstraffen heeft overtreden en verlenging van de proeftijden niet meer tot de mogelijkheden behoort (de proeftijden zijn verstreken), kunnen de persoonlijke omstandigheden naar het oordeel van het hof slechts doorwerken in de modaliteit waarop de tenuitvoerlegging van die eerder opgelegde voorwaardelijke straffen zal moeten plaatsvinden. Daarom zal het hof telkens in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, een taakstraf gelasten voor het hierna te vermelden aantal uren.
In beslag genomen voorwerpen
Hoewel de verdediging te kennen heeft gegeven dat de in beslag genomen computers reeds aan de verdachte zijn teruggegeven, is het hof gehouden ten aanzien daarvan een beslissing te nemen. Om die reden zal het hof de teruggave gelasten van die voorwerpen aan de verdachte.
Schadevergoedingsmaatregelen
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 3],[benadeelde 4], [benadeelde 5], [benadeelde 6], [benadeelde 7], [benadeelde 8], [benadeelde 9], [benadeelde 10] en [benadeelde 11] zijn bij arrest van 21 november 2012 door het hof toegewezen. De schadevergoedingsmaatregelen die ten behoeve van deze benadeelde partijen aan de verdachte waren opgelegd, zijn bij arrest van de Hoge Raad vernietigd. Het hof ziet, evenals de advocaat-generaal, aanleiding om de schadevergoedingsmaatregelen op te leggen. De raadsvrouwe heeft bepleit dat de vervangende hechtenis bij die maatregelen steeds op één dag zal worden gesteld, omdat de verdachte voor het treffen van een betalingsregeling afhankelijk is van de bereidwilligheid van het CJIB.
Wat daar ook van zij, het hof stelt vast dat het CJIB zich in het geval van de verdachte tot op heden steeds bereid heeft getoond een betalingsregeling te treffen, terwijl uit het onderzoek ter terechtzitting geen aanknopingspunten naar voren zijn gekomen op grond waarvan moet worden verondersteld dat dit in de toekomst niet meer het geval zal zijn. Het hof ziet derhalve geen reden om de vervangende hechtenis in het onderhavige geval telkens tot één dag te beperken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen zal het hof bepalen dat, indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van een benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen en andersom dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, daarmee haar verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof, rechtdoende op het hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte voor de eerder door dit hof bij arrest van 21 november 2012 bewezen verklaarde en strafbaar verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 (tweeëndertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 16 (zestien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- -
de verdachte zich tijdens de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering;
- -
de verdachte zich na het onherroepelijk worden van haar veroordeling binnen twee dagen meldt bij de reclassering (Regiokantoor Zuid, Langendijk 34 te Breda) en zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
- -
de verdachte zich gedurende de proeftijd, zolang de reclassering dat nodig acht, ambulant zal laten behandelen in de forensische polikliniek Het Dok te Breda en dat de verdachte zich aan de aanwijzingen en afspraken houdt die haar in het kader van de behandeling gegeven worden;
geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast - in plaats van de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Breda van 23 augustus 2007, in de zaak met parketnummer 02/607899-06, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden - een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
gelast - in plaats van de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter ‘s-Hertogenbosch van 25 januari 2008, in de zaak met parketnummer 01/821282-07, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden - een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis;
gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- -
een computer, [specificering];
- -
een computer, [specificering];
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02/800655-09 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 8.135,00 (achtduizend honderdvijfendertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 24 (vierentwintig) dagen hechtenis;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02/800655-09 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 26.640,00 (zesentwintigduizend zeshonderdveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 54 (vierenvijftig) dagen hechtenis;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02/800655-09 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 19.500,00 (negentienduizend vijfhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2009 tot en met de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 42 (tweeënveertig) dagen hechtenis;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02/800655-09 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 11.250,00 (elfduizend tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 29 (negenentwintig) dagen hechtenis;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 5] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02/800655-09 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 19.500,00 (negentienduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 42 (tweeënveertig) dagen hechtenis;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 6] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02/800655-09 onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 21.500,00 (eenentwintigduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen hechtenis;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 7] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02/627688-08 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 16.000,00 (zestienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 37 (zevenendertig) dagen hechtenis;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 8] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02/627688-08 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 11.750,00 (elfduizend zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 9] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02/627688-08 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 16.000,00 (zestienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 37 (zevenendertig) dagen hechtenis;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 10] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02/627688-08 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 3.250,00 (drieduizend tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 (veertien) dagen hechtenis;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 11] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02/627688-08 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.369,00 (tweeduizend driehonderdnegenenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 (elf) dagen hechtenis;
bepaalt telkens dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. R.C.A.M. Philippart en mr. P.M. Frielink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.W. van der Linden, griffier,
en op 22 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.