G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers, Kluwer 2014, achtste druk, p.729-731.
HR, 22-05-2018, nr. 16/02235
ECLI:NL:HR:2018:744
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-05-2018
- Zaaknummer
16/02235
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:744, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑05‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:169
ECLI:NL:PHR:2018:169, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑03‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:744
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑02‑2017
- Vindplaatsen
NJ 2018/284 met annotatie van P. Mevis
SR-Updates.nl 2018-0229
NbSr 2018/209
Uitspraak 22‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Afzonderlijke beslagbeslissing en ontvankelijkheid in h.b., art. 407 Sv. Kon Hof verdachte n-o verklaren in h.b. v.zv. gericht tegen door Pr afzonderlijk, na zijn vonnis uitgesproken beslissing omtrent beslag, terwijl Pr beslagbeslissing van zijn vonnis had uitgezonderd? Pr heeft op 2-7-2015 mondeling vonnis (aangetekend in p-v van tz.) gewezen doch van dat vonnis uitgezonderd zijn beslissing omtrent beslag en voorts op 16-7-2015 schriftelijk vonnis uitgesproken waarin uitsluitend beslissingen omtrent beslag zijn opgenomen. Appelakte houdt in dat h.b. is ingesteld tegen eindvonnis van 2-7-2015. Hof heeft verdachte n-o verklaard in h.b. v.zv. gericht tegen door Pr uitgesproken beslissing omtrent beslag. Oordeel Pr dat mondeling vonnis niet een beslissing behoefde in te houden over inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave was gegeven omdat daaromtrent op een later moment kon worden beslist, is onjuist. Pr had in omstandigheid dat door hem niet onmiddellijk na sluiting van onderzoek ttz. mondeling vonnis, met inbegrip van beslissing omtrent beslag a.b.i. art. 353.1 Sv, kon worden gegeven, aanleiding moeten vinden om op diezelfde dag op een door hem bij sluiting van onderzoek te bepalen uur mondeling vonnis te geven, dan wel uiterlijk op veertiende dag na sluiting van onderzoek schriftelijk vonnis te wijzen. In aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen en voorts dat art. 407 Sv niet voorziet in mogelijkheid beslissing van rechter in e.a. omtrent beslag uit te sluiten van h.b. (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BP2709 en ECLI:NL:HR:2017:2819), getuigt ‘s Hofs oordeel dat verdachte n-o is in zijn h.b. t.a.v. beslissing van Pr omtrent beslag van een onjuiste rechtsopvatting. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
22 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/02235
EGI
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 1 april 2016, nummer 21/004193-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat blijkens de daarvoor opgemaakte akte kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat te Apeldoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover inhoudende dat het hoger beroep zich niet uitstrekt tot de beslissingen op het beslag en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de door de rechter in eerste aanleg op 16 juli 2015 uitgesproken beslissing omtrent het beslag.
2.2.1.
Het procesverloop in eerste aanleg is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4 tot en met 9. Samengevat komt dat procesverloop erop neer dat de Politierechter op 2 juli 2015 mondeling vonnis heeft gewezen – welk vonnis is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting – doch van dat vonnis heeft uitgezonderd zijn beslissing omtrent het beslag. Voorts heeft de Politierechter op 16 juli 2015 een schriftelijk vonnis uitgesproken waarin wordt verwezen naar voornoemde aantekening mondeling vonnis en uitsluitend beslissingen omtrent het beslag zijn opgenomen.
2.2.2.
De akte rechtsmiddel van 16 juli 2015 houdt in dat de verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen "feit 1, 2 en 3 van het eindvonnis d.d. 02 juli 2015".
2.2.3.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de door de Politierechter op 16 juli 2015 uitgesproken beslissing omtrent het beslag. Het heeft daartoe het volgende overwogen:
"Beslag
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman te kennen gegeven dat het hoger beroep zich ook richt tegen de beslissing ten aanzien van het beslag d.d. 16 juli 2015.
Het hof oordeelt dat op grond van de akte rechtsmiddel d.d. 16 juli 2015 het hoger beroep niet is gericht tegen de beslissing op beslag d.d. 16 juli 2015 nu het beroep beperkt en uitsluitend is ingesteld tegen feiten 1, 2 en 3 van het vonnis d.d. 2 juli 2015. Gelet op voorgaande acht het hof verdachte niet ontvankelijk is zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van het beslag d.d. 16 juli 2015."
2.3.
Het kennelijke oordeel van de Politierechter dat het op 2 juli 2015 gegeven mondeling vonnis niet een beslissing behoefde in te houden over de inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave was gegeven omdat daaromtrent op een later moment kon worden beslist, is onjuist. De Politierechter had in de omstandigheid dat door hem niet onmiddellijk na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting mondeling vonnis, met inbegrip van de beslissing omtrent het beslag als bedoeld in art. 353, eerste lid, Sv, kon worden gegeven, aanleiding moeten vinden om op diezelfde dag op een door hem bij de sluiting van het onderzoek te bepalen uur mondeling vonnis te geven, dan wel uiterlijk op de veertiende dag na sluiting van het onderzoek schriftelijk vonnis te wijzen.
2.4.
In aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder 2.3 is overwogen en voorts dat art. 407 Sv niet voorziet in een mogelijkheid de beslissing van de rechter in eerste aanleg omtrent het beslag uit te sluiten van het hoger beroep (vgl. HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2709, NJ 2013/531 en HR 7 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2819, NJ 2018/61), getuigt het oordeel van het Hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep ten aanzien van de beslissing van de Politierechter omtrent het beslag van een onjuiste rechtsopvatting.
2.5.
Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van deHoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in het bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2018.
Conclusie 06‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over de vraag of het hoger beroep tegen het vonnis in de hoofdzaak zich ook uitstrekt tot een - in strijd met de wet - bij afzonderlijk vonnis gegeven beslissing op het beslag.
Partij(en)
De verdachte is bij arrest van 1 april 2016 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde en wegens 1 “diefstal door twee of meer verenigde personen” en 3 “mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen voorwaardelijk.
Namens de verdachte heeft mr. D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat te Apeldoorn, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt over het oordeel van het hof dat verdachte niet ontvankelijk is zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van het beslag d.d. 16 juli 2015.
De procesgang in de onderhavige zaak was als volgt.
De verdachte is bij vonnis van de politierechter van 2 juli 2015 wegens 1 “diefstal door twee of meer verenigde personen”, 2 “belaging” en 3 “mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel” veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter van 2 juli 2015 houdt onder meer in:
“Het standpunt van de raadsman met betrekking tot het beslag is bij vonnis van 16 juli 2015 apart geminuteerd.
De politierechter deelt, nadat deze zich heeft beraden, het volgende mee:
Op het beslag kan ik niet direct beslissen. Uit praktisch oogpunt stel ik voor om direct mondeling uitspraak te doen in de hoofdzaak en op het beslag over twee weken schriftelijk te beslissen.
De officier van justitie en raadsman gaan hiermee akkoord.”
7. Vervolgens heeft de politierechter bij vonnis van 16 juli 2015 beslist over het beslag. Dit vonnis houdt onder meer in:
“Parketnummer: 16.700314-13
Vonnis van de politierechter van 16 juli 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .
Nr. 16/02235 Zitting: 6 maart 2018 (bij vervroeging) | Mr. W.H. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting op 2 juli 2015, waarbij de verdachte niet is verschenen. Ter terechtzitting is verschenen mr. D.L.A.M. Pluijmakers advocaat te Almere, die heeft verklaard door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om deze ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kamper en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.
Ter terechtzitting is gebleken dat op veel van de in beslag genomen goederen nog een beslissing moet worden genomen.
Met goedvinden van de officier van justitie en de raadsman is besloten om de beslissing omtrent het beslag op 16 juli 2015 uit te spreken en op schrift te zetten.
De uitspraak over de feiten en de straf heeft reeds ter terechtzitting mondeling plaatsgenomen en is opgenomen in een aantekening mondeling vonnis.
2. BESLAG
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat alle in beslag genomen goederen, waar nog niet reeds een beslissing op is genomen, kunnen worden geretourneerd aan [betrokkene 1] , met uitzondering van de op pallet 5 sub 1 genoemde scootmobiel, zwart/rood. Dat goed kan worden geretourneerd aan [betrokkene 2] . Deze uitzondering geldt ook voor de op pallet 6 sub 2 (1 tent in groen foudraal) en sub 3 (1 tent in blauw foedraal). Deze goederen kunnen worden geretourneerd aan de verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting een stuk van ‘Mijn wehkamp.nl’ overgelegd als bewijs van aankoop van een complete boxspring Helsinki en een Siemens SE25E865EU vaatwasser. Voorts heeft de raadsman aangegeven dat de 3 boekenkasten (pallet 1 sub 1), het kastje (pallet 1 sub 3) en de 2 zijkanten van het bed, bruin (pallet 1 sub 4) van de broer van verdachte zijn.
De raadsman heeft aangegeven dat de boxspring (pallet 1 sub 2), vaatwasmachine, Siemens (pallet 2 sub 1), wasdroger (pallet 2, sub 2), wasmachine (pallet 2 sub 3), eenpersoonsmatras (pallet 3 sub 3), bedbodem (pallet 3, sub 4), bedframe, zwart (pallet 3 sub 6), doos, inhoud Akai stereoset (pallet 4 sub 2), doos, inhoud DVD’s en boeken (pallet 4 sub 3), 2 opdekmatrassen (pallet 5 sub 2), tent in groen foedraal (pallet 6 sub 2), tent in blauw foedraal (pallet 6 sub 3) en de matrasbeschermer wit (pallet 6 sub 4) van verdachte zijn en aan hem geretourneerd moeten worden.
Ten aanzien van de overige goederen heeft de raadsman zich gerefereerd.
Het oordeel van de politierechter
Vooraf overweegt de politierechter als volgt. De politierechter dient zich op de voet van artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering uit te laten over de zaken die in beslag genomen zijn. Bij beslissing van 15 juli 2014 (rekestnummers 13/1562 en 14/38) van deze rechtbank is over een aantal zaken reeds beslist. Daarover zal de politierechter (uiteraard) geen beslissing nemen. Er resteert echter nog een groot aantal zaken waarover dat nog wel dient te gebeuren. De politierechter ziet zich in het nemen van een beslissing beperkt door een gebrek aan informatie. Ook wijst de politierechter erop dat uit de laatste volzin van artikel 353, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering voortvloeit dat iedere door de politierechter te nemen beslissing de rechten ten aanzien van het voorwerp onverlet laat. De civiele rechter kan derhalve een andere beslissing nemen dan de door de politierechter te nemen beslissing. Ten slotte is een complicerende factor dat het hier niet alleen verdachte is die aanspraak maakt op de zaken, maar ook drie andere personen, te weten [betrokkene 1] (bijgestaan door mr. Bosmans), [betrokkene 2] (bijgestaan door mr. Bakker) en [betrokkene 3] .
Ter zitting heeft verdachte aanvullend één bon overgelegd, betrekking hebbende op de hiervoor genoemde boxspring en vaatwasser. Dit maakt niet dat vast komt te staan dat de betreffende zaken eigendom zijn van verdachte. Het is immers niet ondenkbaar dat verdachte zaken aanschaft en deze vervolgens bestemt voor de gezamenlijke huishouding van partijen.
Het hiervoor overwogene brengt met zich mee dat de politierechter zich over vele zaken niet anders kan uitlaten dan op de wijze genoemd in artikel 353 lid 2 onder c van het Wetboek van Strafvordering: het gelasten dat de zaken bewaard worden ten behoeve van de rechthebbende.
Ten slotte geeft de politierechter de diverse betrokkenen (inclusief het Openbaar Ministerie) nog het volgende mee. Het is reeds geruime tijd geleden dat de zaken in beslag zijn genomen. In aansluiting op hetgeen de rechtbank heeft overwogen in haar beslissing van 12 mei 2015 (rekestnummers 15/709 en 15/1213) dient thans omgaand uitvoering te worden gegeven aan de reeds genoemde beslissing van 15 juli 2014. De politierechter heeft ter terechtzitting van de officier van justitie vernomen dat dit nog steeds niet is gebeurd. De politierechter sluit zich aan bij en verwijst naar hetgeen de rechtbank alstoen heeft geoordeeld. Dit geldt ook voor onderhavig vonnis: er dient voortvarendheid te worden betracht met de uitvoering. Voor de zaken waarop de politierechter nog niet heeft kunnen beslissen gaat de politierechter ervan uit dat partijen (c.q. hun raadslieden die ook een afschrift van deze beslissing ontvangen) in overleg treden en het openbaar ministerie zo spoedig mogelijk meedelen wat er met de zaken dient te gebeuren waarover de politierechter geen beslissing heeft kunnen nemen. De politierechter veroorlooft zich daarbij op te merken dat het belangrijker is om te komen tot een afwikkeling van alle reeds lang geleden in beslag genomen zaken dan dat een ieder zich met hand en tand verzet tegen toedeling van elke individuele zaak aan de ander.
De politierechter zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende voorwerpen genoemd onder A, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
De politierechter zal de teruggave aan de hierna te noemen personen gelasten van de aan hen toebehorende voorwerpen genoemd onder B, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet en omdat deze personen redelijkerwijs als rechthebbende kunnen worden aangemerkt.
De politierechter zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten van de op de beslaglijst vermelde voorwerpen genoemd onder C, nu voorshands niet duidelijk is wie als zodanig kan/kunnen worden aangemerkt.
3. BESLISSING
De politierechter:
A.
- gelast de teruggave aan de verdachte van de op de "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” vermelde voorwerpen, te weten:
(...);
B.
- gelast de teruggave aan de rechthebbende [betrokkene 2] van op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” vermelde voorwerpen, te weten:
(...);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende [betrokkene 3] van op de "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” vermelde voorwerpen, te weten:
(...);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende [betrokkene 1] van op de "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” vermelde voorwerpen, te weten:
(...);
C.
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van op de "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” vermelde voorwerpen, te weten:
(...).”
8. Een zich bij de in art. 434 lid 1 Sv bedoelde stukken bevindende akte rechtsmiddel houdt in:
“Parketnr 16/700314-13
Appelnr 15/919
Op 16 juli 2015 kwam ter griffie van deze rechtbank, [betrokkene 4] , werkzaam bij de rechtbank Midden-Nederland die - daartoe gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte volmacht - verklaarde namens
Naam [verdachte]
voornamen [voornamen verdachte]
geboren [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
adres [a-straat 1]
Beroep in te stellen tegen feit 1, 2 en 3 van het eindvonnis d.d. 02 juli 2015
in de zaak met bovenvermeld(e) parketnummer(s) gewezen door de Politierechter in deze rechtbank.”
9. De aan deze akte gehechte volmacht houdt onder meer in:
“Betreft : Instellen hoger beroep tegen vonnis d.d. 2 juli 2015
Inzake : [verdachte] /OM
Mijn ref : 20130495.09
Uw ref. : 16/700314-13
Email : info@alpha-advocaten.nl
Geachte heer/mevrouw,
Ondergetekende verklaart door cliënt, [verdachte] , wonende te [woonplaats] aan de [a-straat 1] , bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd, met het recht van substitutie, teneinde ex art. 450 lid 1 en lid 3 Sv, hoger beroep in te stellen tegen het vonnis d.d. 2 juli 2015 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, met parketnummer 16/700314-13, alleen tegen feit 1, 2 en 3.
(...)
D.L.A.M. Pluijmakers”
10. Over de omvang van het ingestelde hoger beroep heeft het hof in het bestreden arrest vervolgens overwogen:
“Het vonnis waarvan beroep
Beslag
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman te kennen gegeven dat het hoger beroep zich ook richt tegen de beslissing ten aanzien van het beslag d.d. 16 juli 2015.
Het hof oordeelt dat op grond van de akte rechtsmiddel d.d. 16 juli 2015 het hoger beroep niet is gericht tegen de beslissing op beslag d.d. 16 juli 2015 nu het beroep beperkt en uitsluitend is ingesteld tegen feiten 1, 2 en 3 van het vonnis d.d. 2 juli 2015. Gelet op voorgaande acht het hof verdachte niet ontvankelijk is zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van het beslag d.d. 16 juli 2015.
Het hof zal het vonnis voor zover aan het beroep onderworpen vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.”
11. Volgens de toelichting op het middel heeft het hof aldus miskend dat ingevolge art. 407 Sv het hoger beroep alleen kan worden ingesteld tegen een vonnis in zijn geheel en kan een beslissing op het beslag niet buiten het appel worden gehouden.
12. De machtiging tot het instellen van het rechtsmiddel spreekt alleen van het vonnis van 2 juli 2015. De akte rechtsmiddel is dienovereenkomstig opgemaakt. Van enig appel tegen het vonnis van 16 juli 2015 rept noch de machtiging noch de akte rechtsmiddel. Een en ander wijst er niet op dat de verdachte ook wilde opkomen tegen de beslissingen op het beslag.
13. Het probleem is dat de politierechter in de onderhavige zaak zijn beslissingen in de aan hem ter beoordeling voorgelegde zaak heeft vervat in twee afzonderlijke vonnissen. Deze mogelijkheid kent de wet niet.1.Om de verdachte van deze buitenwettelijke wijze van werken niet het slachtoffer te laten worden in die zin dat het appel in de hoofdzaak niet de beslissingen op het beslag omvat, zouden de beslissingen op het beslag gerekend kunnen worden te behoren tot het vonnis van 2 juli 2015.
14. Tegen het volgen van deze weg pleit dat verdachtes raadsman uitdrukkelijk met de door de politierechter gevolgde werkwijze heeft ingestemd, ervan op de hoogte was dat de politierechter op 16 juli 2015 vonnis zou wijzen over het beslag en verdachtes raadsman niettemin de machtiging tot het instellen van hoger beroep heeft beperkt tot het vonnis van 2 juli 2015, en dat nog wel op de dag waarop het vonnis over het beslag, naar hij wist, werd gewezen en mogelijk2.al was gewezen.
15. Daar staat echter het volgende tegenover. Zoals in de toelichting op het middel wordt gesteld, was één van de gronden3.van het hoger beroep de beslissing op het beslag. Die stelling vindt steun in de omstandigheid dat de politierechter - zoals op de dag waarop de machtiging tot het instellen van hoger beroep is gegeven door het uitspreken van het vonnis over het beslag duidelijk werd - ten nadele van de verdachte is afgeweken van het standpunt dat zijn raadsman over het beslag in eerste aanleg naar voren heeft gebracht. Voorts kon de beslissing over het beslag legaliter niet worden afgesplitst van de op 2 juli 2015 reeds gegeven beslissing op de hoofdzaak zoals de politierechter heeft gedaan, kennelijk om ter besparing van werk te voorkomen dat - de juiste weg - schriftelijk vonnis zou moeten worden gewezen.
16. Nu de beslissing op het beslag - anders dan de politierechter heeft gedaan - niet had kunnen worden afgesplitst van die in de hoofdzaak en de beslissing op het beslag, zou deze niet in strijd met de wet zijn afgesplitst van die in de hoofdzaak, gezien het bepaalde in art. 407 Sv niet buiten het hoger beroep had kunnen worden gehouden, ook niet wanneer de beslissing op het beslag bij het instellen van het hoger beroep - anders dan de verdachte kennelijk beoogde - uitdrukkelijk buiten het appel was gehouden4., ben ik van oordeel dat de beslissing op het beslag gerekend moet worden tot de op 2 juli 2015 gegeven beslissing op de hoofdzaak. Dit betekent dat het oordeel van het hof dat het hoger beroep zich niet uitstrekt tot de beslissingen op het beslag, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting c.q. onbegrijpelijk is en wel omdat het hof niet motiveert waarom het ondanks het bepaalde in art. 407 Sv de beslissingen op het beslag buiten het hoger beroep in de hoofdzaak houdt.
17. Daarbij teken ik aan dat ik de raadsman van de verdachte niet aanreken dat hij onduidelijkheid over de omvang van het appel had kunnen voorkomen door de machtiging tot het instellen van appel ook met zoveel woorden te doen uitstrekken tot het vonnis van 16 juli 2015. Deze onduidelijkheid is immers geschapen door de door de politierechter gekozen buitenwettelijke wijze van afsplitsing van de beslissingen op het beslag van die in de hoofdzaak.
18. Het middel slaagt.
19. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover inhoudende dat het hoger beroep zich niet uitstrekt tot de beslissingen op het beslag en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑03‑2018
Een andere grond zal zijn de veroordeling voor feit 2. Voor dat feit had verdachtes raadsman vrijspraak bepleit.
Vgl. HR 7 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2819, NJ 2018/61 m.nt. P.A.M. Mevis.
Beroepschrift 03‑02‑2017
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH 'S‑GRAVENHAGE
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDELEN VAN CASSATIE
Parketnummer: 21/004193-15
Namens verzoeker, de heer [verzoeker], geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum] 1944,
draag ik het volgende middel voor tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem — Leeuwarden, locatie Leeuwarden uitgesproken op 1 april 2016 onder parketnummer 21/004193-15
waarbij verzoeker onder feit 1 terzake diefstal door twee of meer verenigde personen en onder feit 2 terzake mishandeling tegen levensgezel is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 uur, subsidiair 5 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Als bijzondere voorwaarden is opgelegd een verbod om contact te leggen of laten leggen met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ten tijde van de proeftijd van 2 jaar.
Middel 1
Er is sprake van schending van recht en/ of verzuim van vormen zoals bedoeld in art. 79 RO. Het gerechtshof heeft ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, het hoger beroep tegen de beslissing ten aanzien van het beslag d.d. 16 juli 2015 niet ontvankelijk verklaard.
Toelichting
Namens verzoeker is hoger beroep ingesteld tegen de feiten 1, 2 en 3 van het vonnis d.d. 2 juli 2016. De raadsman van verzoeker heeft in hoger beroep toegelicht dat het hoger beroep zich ook richt tegen de beslissing op beslag. Deze beslissing is genomen d.d. 16 juli 2015.
Het Gerechtshof heeft het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van het beslag d.d. 16 juli 2015 niet ontvankelijk verklaard.
Volgens art. 407 lid 1 Sv kan hoger beroep enkel tegen het vonnis in zijn geheel worden ingesteld. Uit uw arrest van 29 maart 1988, NJ 1988, 878 blijkt dat het ontoelaatbaar is dat een last tot teruggave van inbeslaggenomen goederen buiten het appel werden gehouden. Bij het instellen van hoger beroep tegen een vonnis kan de bij dat vonnis gegeven beslissing tot teruggave van inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen daarvan niet worden uitgezonderd.
Verzoeker heeft het beroep beperkt tot de feiten waarvoor hij is veroordeeld daar hij geen enkel belang heeft bij beroep jegens de feiten waarvoor hij is vrijgesproken. De goederen zijn in beslag genomen naar aanleiding van de verdenking voor feit 1, waartegen verzoeker hoger beroep heeft ingesteld.
Dat de politierechter in eerste aanleg besloot de beslissing omtrent het beslag op 16 juli 2015 uit te spreken en dit apart op schrift te zetten doet niet af aan het feit dat de in beslag genomen goederen en de beslissing daarop deel uitmaken van de hoofdzaak, in het bijzonder feit 1. De wet voorziet namelijk niet in een afzonderlijke procedure omtrent beslag, behalve art. 552a WvSv, maar daar was in het onderhavige geval geen sprake van.
Art. 407 WvSv wordt streng toegepast nu niet kan worden gesteld dat ‘de teruggave van de inbeslaggenomen goederen de zaak zelve niet raakt’.
De beslissing van het Gerechtshof om de beslissing op beslag buiten het hoger beroep te houden is in strijd met de wet, in het bijzonder artikel 407 WvSv en daarmee is de beslissing van het Gerechtshof onjuist, althans onvoldoende onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
Belang: Het Gerechtshof heeft ten onrechte het beslag buiten het hoger beroep gehouden. Dit terwijl één van de gronden van het hoger beroep de beslissing op beslag was. Het Gerechtshof heeft de wet onjuist toegepast. Wanneer artikel 407 WvSv niet wordt nageleefd en er bij het instellen van hoger beroep ongeoorloofde beperkingen zijn aangebracht dient niet ontvankelijkheid van het hoger beroep te volgen.
Op grond van voorgaand middel is verzoeker van mening dat het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, voor vernietiging en verwijzing danwel terugwijzing in aanmerking komt.
Deze schriftuur wordt ondertekend door mr D.L.A.M Pluijmakers, advocaat te Almere, kantoorhoudende te (1315 CC) Almere, aan de Flevostraat 6, die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Almere, 3 februari 2017
D.L.A.M. Pluijmakers