De zaak hangt samen met zaak 16/05121 en zaak 17/00119, die betrekking hebben op medeverdachten. In beide zaken heeft de Hoge Raad op 28 november 2017 uitspraak gedaan.
HR, 20-03-2018, nr. 17/00072
ECLI:NL:HR:2018:396, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-03-2018
- Zaaknummer
17/00072
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:396, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑03‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:63
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2016:4242, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2018:63, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑01‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:396
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0128
NbSr 2018/243
Uitspraak 20‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. (Poging tot) gekwalificeerde diefstal. 1. Onjuiste kwalificatie. Art. 77gg.1 Sr. 2. Motivering bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden en uit te oefenen toezicht, art. 77za.1 Sr. Ad 1. Het Hof heeft bewezenverklaard feit ten onrechte gekwalificeerd als voltooide gekwalificeerde diefstal aangezien het bewezenverklaarde poging tot gekwalificeerde diefstal oplevert. HR leest de kwalificatie aldus verbeterd. Gelet op art. 77gg.1 Sr, de opgelegde straf en de motivering daarvan, heeft verdachte geen rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak. Ad 2. Bevel Hof dat de gestelde bijz. voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2015:531 inhoudende dat de rechter in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ervan dient blijk te geven zich ervan te hebben vergewist dat aan de in art. 77za Sr gestelde voorwaarden is voldaan. Het bestreden arrest voldoet niet aan deze motiveringsverplichting nu uit ’s Hofs strafmotivering niet volgt dat de bewezenverklaarde feiten waren gericht tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. HR doet de zaak zelf af en vernietigt het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid.
Partij(en)
20 maart 2018
Strafkamer
nr. S 17/00072 J
NA/SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 oktober 2016, nummer 22/000582-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot (i) vernietiging van het op grond van art. 77za Sr gegeven bevel dat de opgelegde bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, (ii) constatering dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden en (iii) verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het in de zaak met parketnummer 09/765013-15 onder 1 bewezenverklaarde feit ten onrechte heeft gekwalificeerd als een voltooid delict aangezien het bewezenverklaarde een poging betreft, en voorts dat daardoor de oplegging van de straf onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2.1.
Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak bij dagvaarding I onder 1 primair en 2 en het bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Dagvaarding II (de Hoge Raad begrijpt: I) (parketnummer 09-765013-15)
1. hij op 21 februari 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bedrijfspand aan de [b-straat 1] weg te nemen enig goed toebehorende aan een huurder van dat bedrijfspand, en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen door middel van braak met zijn mededaders heeft getracht een deur te forceren en een ruit heeft vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. hij op 25 december 2014 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning ([a-straat 1]) heeft weggenomen twee laptops, een ING-bankpas en een spaarpot met inhoud, toebehorende aan [betrokkene 1] of diens kinderen, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door een klapraam te forceren.
Dagvaarding II (parketnummer 09-819149-15)
1. hij op 05 september 2015 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, een raam heeft verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. hij op 01 september 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid sigaretten, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft door een schuifdeur te forceren."
2.2.2.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde als volgt gekwalificeerd:
"Het bij dagvaarding II onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het bij dagvaarding I onder 1 primair, 2 en het bij dagvaarding II onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak."
2.2.3.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van deze feiten veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie en tot jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het heeft omtrent de strafoplegging, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een drietal diefstallen met braak en 1 poging daartoe.
Door zich aldus te gedragen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Daarnaast heeft hij samen met zijn mededaders voor de betrokkenen overlast en financiële schade veroorzaakt. Een van de diefstallen met braak betrof bovendien een woning. Woninginbraken veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid voor de slachtoffers. Dit alles rekent het hof de verdachte aan.
(...)
Met de rechtbank stelt het hof vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal het hof ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het strafrecht voor jeugdigen toepassen."
2.2.4.
Art. 77gg, eerste lid, Sr luidt:
"1. De straffen en maatregelen als bedoeld in deze Titel, zijn voor poging, voorbereiding, deelneming en medeplichtigheid dezelfde als die voor het voltooide misdrijf."
2.3.
De kwalificatie vindt in zoverre niet haar grondslag in de bewezenverklaring, dat het bij dagvaarding I onder 1 (parketnummer 09/765013-15) bewezenverklaarde oplevert een poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak. De Hoge Raad leest de kwalificatie aldus verbeterd. Gelet op art. 77gg, eerste lid, Sr alsmede in aanmerking genomen de door het Hof opgelegde straf en de motivering daarvan, heeft de verdachte geen rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak.
2.4.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt erover dat het Hof toepassing heeft gegeven aan art. 77za, eerste lid, Sr en ten onrechte heeft bevolen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
3.2.1.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van de onder 2.2.2 vermelde feiten, verbeterd gelezen als onder 2.3 aangegeven, tot onder meer jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden als in het arrest omschreven. Het dictum van het bestreden arrest houdt dienaangaande het volgende in:
"Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 95 (vijfennegentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door Reclassering Nederland te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten behandelen bij het Palmhuis, althans een soortgelijke instelling, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden geven;
- zich gedurende de proeftijd een zinvolle en structurele dagbesteding (werk en/of onderwijs) heeft, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft deze instelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn."
3.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging, voor zover hier van belang, onder meer het volgende overwogen:
"Met de rechtbank stelt het hof vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal het hof ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het strafrecht voor jeugdigen toepassen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. In navolging van de adviezen van Reclassering Nederland zal het hof de na te vermelden bijzondere voorwaarden opleggen.
Gelet op het recidivegevaar dat is geconstateerd zal het hof de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren."
3.3.
Art. 77za, eerste lid, Sr luidt:
"De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden, en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen."
3.4.
Een rechterlijke uitspraak mag in de regel pas ten uitvoer worden gelegd nadat zij onherroepelijk is geworden. De in art. 77za Sr voorziene uitzondering op deze regel met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de op grond van art. 77z Sr gestelde bijzondere voorwaarden dan wel het op grond van art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht kan voor de veroordeelde verstrekkende gevolgen kan hebben. Mede gelet daarop zal de rechter in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ervan blijk dienen te geven zich ervan te hebben vergewist dat aan de in art. 77za Sr gestelde voorwaarden is voldaan. (Vgl. HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:531, NJ 2015/237.)
3.5.
Het bestreden arrest voldoet niet aan deze motiveringsverplichting nu uit hetgeen hiervoor onder 3.2.2 is weergegeven niet volgt dat de bewezenverklaarde feiten waren gericht tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
3.6.
Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen en voormeld bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid vernietigen.
4. Beoordeling van het derde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan 16 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie en het bevel dat de in de bestreden uitspraak vermelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
vermindert de opgelegde jeugddetentie in die zin dat deze 193 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2018.
Conclusie 30‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 77za Sr. Het bevel dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, steunt op daartoe niet toereikende gronden. Met vernietiging van het bevel kan worden volstaan.
Nr. 17/00072 Zitting: 30 januari 2018 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 13 oktober 2016 door het gerechtshof Den Haag wegens kort gezegd het medeplegen van een poging tot inbraak en drie voltooide inbraken veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren en tot jeugddetentie van 200 dagen waarvan 95 dagen voorwaardelijk, het een en ander zoals nader in het arrest is bepaald. Het hof heeft aan de verdachte tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.1.
3. Ik zal de middelen bespreken in de volgorde die overeenkomt met die van de vragen genoemd in art. 350 Sv.
4. Het derde middel
4.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het bij dagvaarding I (parketnummer 09-765013-15) onder 2 tenlastegelegde feit. Die bewezenverklaring zou steunen op bewijsmiddelen die innerlijk tegenstrijdig zijn.
4.2.
Het bedoelde feit betreft een samen met een ander op 25 december 2014 te Ridderkerk gepleegde woninginbraak. De bewezenverklaring van dit feit steunt op de bewijsmiddelen 4 t/m 10 zoals die zijn opgenomen in de aanvulling op het verkorte arrest. Aan de bewezenverklaring heeft het hof voorts in het verkorte arrest de navolgende nadere bewijsoverweging gewijd:
“Op 25 december 2014 doet [betrokkene 1] aangifte van een woninginbraak van zijn woning aan de [a-straat 1] te Ridderkerk. Onder de weggenomen goederen bevond zich ook een pinpas met bijbehorende code van zijn dochter. Met deze pinpas is diezelfde avond nog gepind. Medeverdachte [betrokkene 2] heeft op 25 december 2014 omstreeks 20:25 uur gepind met een pinpas die bij de inbraak is weggenomen. [betrokkene 2] heeft hierover bij de politie verklaard dat hij de betreffende pinpas waar de bijbehorende pincode achterop zat geplakt van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] omstreeks 21:20 uur heeft gekregen. [betrokkene 2] heeft tevens verklaard dat hij van de verdachte en [medeverdachte 1] heeft gehoord dat zij hadden ingebroken in Ridderkerk en zij daar met de Opel Astra van de vader van verdachte waren geweest en dat de pinpas van een klein meisje was (pag. 80).
Uit het proces-verbaal van bevindingen (pag. 107 ev) volgt dat de Opel Astra van de vader van verdachte zich op 25 december 2014 omstreeks 19:17 uur op zeven minuten afstand bevond van het adres waarop is ingebroken en dat deze auto omstreeks 20:23 is geregistreerd in Den Haag. [betrokkene 2] heeft een voor zichzelf belastende verklaring afgelegd die steun vindt in de aangifte en genoemd proces-verbaal van bevindingen. Het hof acht de verklaring derhalve betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Nu de verklaring van [betrokkene 2] voorts daderkennis bevat is het hof, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, van oordeel dat hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding I onder 2 is ten laste gelegd wettig en overtuigend is bewezen.”
4.3.
De bewijsmiddelen 6 en 7 bevatten verklaringen van [betrokkene 2] , die tegenover de politie zijn afgelegd op resp. 18 juni 2015 en 10 november 2015. Deze bewijsmiddelen houden het volgende in:
“6. Een proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 18 juni 2015 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2015014146-7 (p. 78 t/m 81). Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als de op 18 juni 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
V: waar was jij op 25 december 2014
A: te Den Haag
V: Wat doe jij hier? (V laat een foto zien)
A: ik was aan het pinnen.
Hun waren naar Ridderkerk geweest. Hun vertelden dat ze naar Ridderkerk geweest waren in een Opel Astra. De broer van [verdachte] . Hij was weggegaan met [medeverdachte 1] . Ik kreeg een pinpas met een code achterop geplakt. Ik ben toen gaan pinnen voor hem. Ik ben met [medeverdachte 1] naar de pin automaat gegaan. De auto was van de vader van [verdachte] . Ik vroeg hoe ze aan de pas kwamen. Hij vertelde van een klein Nederlands meisje uit Ridderkerk. Ze kwamen om 21.20 uur op die dag naar mij toe. Ik moest van hem pinnen. [medeverdachte 1] en [verdachte] gaan nu vaak samen op pad. Ik ben gaan pinnen. Ik moest eerst voor 20 euro wat kopen en uiteindelijk kreeg ik een paar honderd euro van de Turk van de BioBio.
V: hoe kom je aan die bankpas?
A: Van [medeverdachte 1]
V: Van welke bank was die bankpas?
A: sowieso ING
7. Een proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 10 november 2015 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2015014146-35 (los proces-verbaal, ongenummerd). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven -:
als de op 10 november 2015 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Ik wil je nader horen over die zaak van de pinpas waarmee je gepind had. Je hebt verklaard dat [medeverdachte 1] samen met nog iemand naar Ridderkerk was geweest. Wie was dat die avond? Was het [verdachte] of [medeverdachte 2] ?
Dat was [verdachte] . [verdachte] was met [medeverdachte 1] naar mij toegekomen.”
4.4.
Het hof heeft in zijn nadere bewijsoverweging vastgesteld dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij de pinpas van de verdachte en [medeverdachte 1] heeft gekregen. Daaruit blijkt dat het hof heeft aangenomen dat de door [betrokkene 2] op 10 november 2015 afgelegde verklaring juist is en dus ook dat diens eerdere, op 18 juni 2015 afgelegde verklaring onjuist is voor zover daarin gelezen kan worden dat [medeverdachte 1] de inbraak samen met de broer van de verdachte heeft gepleegd. Dat het hof die eerdere verklaring in haar geheel onder de bewijsmiddelen heeft opgenomen, vindt zijn verklaring kennelijk hierin dat die verklaring de context vormt waarin de latere verklaring moet worden geplaatst en begrepen. Van een innerlijke tegenstrijdigheid die aan een behoorlijke bewijsmotivering in de weg staat, is dan ook geen sprake. Uit de nadere bewijsoverweging blijkt immers zonneklaar welke conclusie het hof uit de beide met elkaar in verband staande verklaringen heeft getrokken. Ik merk daarbij op dat door de verdediging niet is betwist dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat de verdachte bij de inbraak was betrokken, zodat het hof tot een nadere motivering niet was gehouden.
4.5.
Het middel faalt.
5. Het eerste middel
5.1.
Het middel klaagt dat het hof het bij dagvaarding I (parketnummer 09-765013-15) onder 1 primair ten laste gelegde feit ten onrechte heeft gekwalificeerd als een voltooid delict.
5.2.
Het middel legt de vinger bij een kennelijke misslag van het hof. Op p. 5 van het arrest wordt bij de weergave van de bewezenverklaringen zowel de dagvaarding met parketnummer 09-765013-15 (door het hof op p. 2 van het arrest aangeduid met “Dagvaarding I”) als de dagvaarding met parketnummer 09-819149-15 aangeduid met: “Dagvaarding II”. Het eerste feit van de eerst genoemde dagvaarding (parketnummer 09-765013-15) betreft een poging tot inbraak. De andere drie bewezenverklaarde feiten betreffen voltooide inbraken.
5.3.
Het hof heeft deze vier bewezenverklaarde feiten als volgt gekwalificeerd:
“Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bij dagvaarding II onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het bij dagvaarding I onder 1 primair, 2 en het bij dagvaarding II onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.”
5.4.
Ook bij de kwalificatie is bij de aanduiding van de feiten iets mis gegaan. Met “dagvaarding II onder 1” bedoelt het hof kennelijk “dagvaarding I onder 1 primair” en met “dagvaarding I onder 1 primair, 2 en het bij dagvaarding II onder 2” kennelijk “dagvaarding II onder 1, 2 en het bij dagvaarding I onder 2”. De Hoge Raad kan het arrest op dit punt verbeterd lezen, waardoor aan het middel de feitelijke grondslag ontvalt. Door die verbeterde lezing wordt de verdachte niet in een rechtens te respecteren belang geschaad. Anders dan de steller van het middel meent, is er geen grond om aan te nemen dat de misslag van het hof gevolgen heeft gehad voor de strafoplegging. Het door elkaar halen van de bewezenverklaarde feiten heeft er immers niet toe geleid dat het hof voor meer voltooide inbraken heeft veroordeeld dan gezien de bewezenverklaringen gerechtvaardigd was. Per saldo heeft het hof veroordeeld voor één poging en drie voltooide delicten, hetgeen geheel spoort met hetgeen bewezen is verklaard.
5.5.
Het middel faalt.
6. Het tweede middel
6.1.
Het middel klaagt dat het hof in het bijzonder art. 77za Sr heeft geschonden doordat het de bijzondere voorwaarden die het aan de deels voorwaardelijk opgelegde straf van jeugddetentie verbond en het daarop uit te oefenen toezicht, ten onrechte, althans op daartoe niet toereikende gronden, dadelijk uitvoerbaar heeft verklaard.
6.2.
Het hof heeft bij de toepassing van art. 77za Sr enkel “gelet op het recidivegevaar dat is geconstateerd”. Uit die motivering blijkt niet dat is voldaan aan de voorwaarde dat “er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen”. Daarbij verdient opmerking dat geen van de vier bewezenverklaarde feiten als een zodanig misdrijf kan worden aangemerkt, zodat van het “wederom” begaan van een dergelijk misdrijf geen sprake kan zijn.
6.3.
Het middel is gegrond. Dat betekent dat het arrest van het hof in zoverre niet in stand kan blijven. Daarbij kan met vernietiging van het door het hof gegeven bevel worden volstaan.2.
7. Het eerste en het derde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 ontleende motivering. Het tweede middel slaagt.
8. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
8.1.
Het cassatieberoep in de onderhavige zaak is ingesteld op 18 oktober 2016, terwijl het hof het strafrecht voor jeugdigen heeft toegepast. Naar het zich laat aanzien zal de Hoge Raad, mede doordat de stukken niet binnen zes maanden zijn ingezonden, niet vóór 18 februari 2018 uitspraak doen. Dat betekent dat de redelijke termijn in cassatie zal worden overschreden.
8.2.
Tot strafvermindering zal dit gelet op de door het hof opgelegde straffen niet hoeven te leiden. De Hoge Raad kan volstaan met de constatering dat inbreuk is gemaakt op art. 6 lid 1 EVRM en dat die inbreuk door die constatering voldoende is gecompenseerd.
8.3.
Ambtshalve heb ik geen andere gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad (1) het op grond van art. 77za Sr gegeven bevel dat de opgelegde bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, zal vernietigen; (2) zal constateren dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden en (3) het beroep voor het overige zal verwerpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑01‑2018
Zie o.m. HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:537.