Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/9.3.3.2
9.3.3.2 Beslag, uitwinning en 'bijzondere' gemeenschap, art. 733
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS393300:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Wanneer het om een gemeenschapsschuld gaat ligt dat op grond van art. 3:192 eenvoudiger, omdat daarvoor verhaal op de afzonderlijke goederen wél mogelijk is.
Zie daarover H. Oudelaar in zijn hiervoor in noot 139 (t.a.p.) genoemde publicaties.
Zie daarvoor ParL Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1279, en p. 1305; Vademecum Executie en Beslag (Oudelaar), 2001, *1.21.3; Conclusie A-G Wesseling-van Gent (onder 2.7-2.10, met daarbij de in de noten 11 en 12 nog genoemde literatuur) voor HR 30 maart 2001, NJ 2002, 380 (LISV/Grifhorst), m.nt. HJS; zie ook A.S. Hartkamp/W. Snijders, 'Het nieuwe BW en de ongehuwd samenwonenden', in: Henriquez-bundel, 1983, p. 140; S. Perrick, Gemeenschap, schuldeisers en verdeling (diss. Nijmegen), 1986, nr. 37, p. 66 e.v.; W.H. van Hemel, Beschikken over een aandeel in een gemeenschap (diss. Groningen), 1998, p. 371-376.
Zie aldus Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 84-85; zie ook Asser/Mijnssen/De Haan, Goederenrecht, 2001, nr. 465.
In de MvT Inv. bij art. 733(Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 334) - maar het volgt ook uit de tekst van art. 733 ('hij die verdeling kan vorderen (...) om aan hem (...) te worden toegedeeld') - wordt ervan uitgegaan dat het betreffende goed echter óók aan de schuldeiser zélf kan worden toegedeeld. In welke gevallen daarvoor grond kan zijn - alleen bij dreigend verlies van eigen recht van die schuldeiser of eventueel ook tot verhaal - zal hier verder onbesproken worden gelaten.
Zie aldus Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 334; zie daarover ook S. Perrick, Gemeenschap, schuldeisers en verdeling (diss. Nijmegen), 1986, nr. 51, p. 90 e.v.
Ook op dit punt laat de wettelijke regeling ons in de steek. Nu het hier louter om een bewarend verdelingsbeslag gaat, lijkt het verstandig dit beslag ten laste van alle deelgenoten (de schuldenaar/deelgenoot daaronder dus begrepen) te leggen, te meer nu de verdelingsvordering door de schuldeiser ook tegen allen in rechte moet worden ingesteld; in deze zin ook H. Stein/H.A. Stein, Goed beslagen, 2002, § 84, p. 110-111.
In deze zin ook Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 4 bij art. 733; zie ook H. Stein/H.A. Stein, Goed beslagen, 2002, § 84, p. 111.
Zie aldus Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 4 bij art. 733.
Zie aldus Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 3 bij art. 733; mogelijk anders (maar dan ten onrechte): H.A. Stein, Beslag en executie, 2002, § 63, p. 103. Dit lijkt ook door W.H. van Hemel (Beschikken over een aandeel in een gemeenschap, diss. 1998, p. 331-333 (nt. 133) en p. 374-375 (nt. 243)) niet voldoende te worden onderkend, waar in dit kader opeens de analoge toepasselijkheid van de art. 455a en 507a wordt bepleit. Van enigerlei vorm van 'zaaksvervanging' is hier echter geen sprake (zie over deze bepalingen § 8.3.2.2 resp. § 8.33).
In dat geval zal echter wél de op de schuldenaar deelgenoot gepretendeerde vordering als 'eis in de hoofdzaak' (art. 700 lid 3) tegen hem moeten worden ingesteld.
Ten onrechte heeft de Rechtbank 's-Gravenhage dan ook in haar vonnis van 7 juni 2000 (V-N 2001, 1332, p. 1720 e.v.) aangenomen dat het gelegde conservatoir deelgenoten(derden)beslag, mede omdat de Ontvanger als beslaglegger reeds over een executoriale titel beschikte, kon 'overgaan in een executoriaal beslag op het aan gedaagde sub 1 toegedeelde gedeelte van de nalatenschap' (no. 6). Deze benadering is stellig praktisch, maar in strijd met het karakter van deelgenotenbeslag (zie ook hiervoor noot 172).
Inleiding en algemeen
537. Uit hetgeen in § 933.1 is besproken inzake beslag en uitwinning bij een eenvoudige gemeenschap volgt, dat de problemen die zich reeds dáárbij voordoen, zich in nog versterkte mate zullen doen gelden bij beslag en uitwinning in geval van een bijzondere gemeenschap. Is het reeds niet eenvoudig voor een privé-schuldeiser van een deelgenoot zich te verhalen op diens
'aandeel in een gemeenschappelijk goed'
(art. 3:175 lid 3), nog veel moeilijker ligt dat voor zo'n schuldeiser bij een bijzondere gemeenschap. Behoudens toestemming van alle overige deelgenoten - die wel zelden zal worden verkregen - kunnen privé-schuldeisers van een deelgenoot1 immers uitsluitend diens
'aandeel in de gehele gemeenschap'
uitwinnen (art. 3:191 lid 1). Het zal in de praktijk echter vrijwel onmogelijk zijn een koper voor zo'n aandeel in de volledige algemeenheid van goederen te vinden2 (die bovendien kan bestaan in zeer uiteenlopende goederen als roerende en onroerende zaken, vorderingsrechten op naam, aandelen in vennootschappen, octrooi- en merkenrechten, enz.). Die koper wordt immers in plaats van de deelgenoot/schuldenaar zelf deelgenoot in de ontbonden (maar nog niet verdeelde) bijzondere gemeenschap (bijv. een nalatenschap, huwelijksgemeenschap of maatschap), hetgeen - óók voor de andere deelgenoten - in de meeste gevallen geen aanlokkelijk vooruitzicht is. Het heeft dan ook niet zo heel veel zin hier uitvoerig stil te staan bij de vraag op welke wijze de uitwinning van zo'n aandeel in een algemeenheid van goederen dient plaats te vinden. Bij gebreke van een bijzondere bepaling daarvoor, zal ook hier de vrij omslachtige weg van art. 474bb bewandeld moeten worden, waarbij echter bedacht dient te worden dat deze bepaling alléén ziet op de uiteindelijke executie van het aandeel. Dat betekent dat eerst voor elk goed afzonderlijk (executoriaal of conservatoir) beslag gelegd zal moeten worden op de wijze als voor dat goed specifiek in de wet is geregeld.3 Zoals in § 9.33.1 (nr. 534) reeds onder ogen is gezien is - in geval het aandeel mede gemeenschappelijke vorderingsrechten omvat - het leggen van derdenbeslag daartoe niet de geëigende figuur. Dat beslag leidt immers niet tot executie (= verkoop) van het aandeel in de gemeenschappelijke vorderingsrechten, maar alleen tot inning er van (zie nr. 534, tweede alinea, voor de verdere gang van zaken). Het voorgaande komt er dan ook op neer dat het voor een schuldeiser van een deelgenoot/schuldenaar in een bijzondere gemeenschap, veel aantrekkelijker is om eerst verdeling van die gemeenschap te vorderen, en zich daarna te verhalen op die goederen die in dat kader aan 'zijn' deelgenoot zullen worden toebedeeld. De schuldeiser kan in dat verband ook nog trachten (zie hierna nr. 538) zijn rechten zo mogelijk veilig te stellen door het leggen van conservatoir deelgenoten(derden)beslag.
Verdeling en het conservatoir deelgenoten(derden)beslag (art. 733)
538 Ingevolge art. 3:180 lid 1 (eerste volzin) kan een
'schuldeiser die een opeisbare vordering op een deelgenoot heeft, (...) verdeling van de gemeenschap vorderen, doch niet verder dan nodig is voor het verhaal van zijn vordering.'
Daarnaast kunnen uiteraard ook de deelgenoten zelf verdeling van de gemeenschap vorderen (art. 3:179 lid 1), terwijl zij, alsmede hij die een beperkt recht op een aandeel heeft - schuldeisers dus niet - óók alleen verdeling van één gemeenschappelijk goed kunnen vorderen (art. 3:178 lid 1). Aan schuldeisers is voormelde bevoegdheid met name toegekend opdat zij zich uiteindelijk, nadat gehele of gedeeltelijke verdeling heeft plaats gevonden (vgl. de art. 3:181 e.v.), op een gemakkelijker manier kunnen verhalen op de aan htín schuldenaar/deelgenoot toegedeelde goederen. Het wettelijk systeem komt er dan ook - aldus de MvA I lnv bij het Opschrift van Boek 24 -
'op neer dat hij toedeling kan vorderen van bepaalde goederen aan de deelgenoot die zijn schuldenaar is5, en dat hij zich dan op die goederen langs de gewone weg kan verhalen. Met het oog hierop kan de schuldeiser ook het conservatoir beslag van artikel 733 leggen.'
Het hier bedoelde conservatoir beslag - ook wel genoemd: deelgenotenbeslag of verdelingsbeslag - zal met name door een deelgenoot (kunnen) worden gelegd, omdat hij - aldus de MvT lnv bij art. 7336 -
'er meer in het bijzonder belang bij kan hebben dat een of meer bepaalde tot de gemeenschap behorende goederen aan hem worden toegedeeld, bijvoorbeeld omdat hij ze nodig heeft of goed kan gebruiken voor de uitoefening van zijn beroep of bedrijf of omdat hij een persoonlijke affectie tot het goed heeft.'
De schuldeiser van de betreffende deelgenoot kan uiteraard wachten totdat zijn schuldenaar het betreffende goed - bijv. een vorderingsrecht - aldus toegedeeld heeft gekregen, teneinde daarop dan vervolgens onder de schuldenaar van die vordering derdenbeslag te leggen. Hij loopt op die manier echter ook het risico achter het net te vissen, bijv. omdat die deelgenoot het betreffende goed inmiddels met (stil) pandrecht heeft bezwaard of eventueel zelfs heeft vervreemd. Deze schuldeiser kan dus ook het heft in eigen hand nemen, en zélf - bijv. op voormeld vorderingsrecht conservatoir deelgenoten(derden)beslag leggen. Hij zal dit beslag dan, na ingevolge art. 700 lid 1 verkregen verlof van de voorzieningenrechter, in elk geval moeten leggen ten laste van de deelgenoot/schuldenaar - maar zekerheidshalve ook ten laste van de overige deelgenoten7 - en onder de schuldenaar van de vordering, en vervolgens vorderen dat het aldus beslagen gemeenschappelijk vorderingsrecht zal worden toegedeeld - in de woorden van art. 733 lid 1 'aan de deelgenoot voor wiens aandeel hij optreedt.'
Als 'eis in de hoofdzaak' (art. 700 lid 3) zal door de schuldeiser/beslaglegger tegen alle deelgenoten (waaronder dus ook de deelgenoot/beslagdebiteur) de verdelingsvordering moeten worden ingesteld.8 De derde-beslagene (als schuldenaar van het aan de gemeenschap toekomend vorderingsrecht) zal overeenkomstig art. 476a lid 1 (jo. art. 720 en 734 lid 1) schriftelijk aan de beslaglegger Verklaring moeten doen van hetgeen hij verschuldigd is en/of zal worden aan de gemeenschap. Voor het geval de beslagleggende schuldeiser nog geen executoriale titel jegens de deelgenoot/schuldenaar mocht hebben, zal hij - aldus terecht Stein/Van Mierlo9 -
'een vordering tegen de schuldenaar met de eis tot verdeling moeten combineren.'
Aangezien bij het conservatoir deelgenotenbeslag van art. 733 geen sprake is van een verhaalsbeslag - het kent immers ook geen tegenhanger in de regeling van het executoriaal beslag - behoeft de beslagleggende schuldeiser voor het instellen van voormelde betalingsvordering tegen de deelgenoot/schuldenaar ook geen afzonderlijk verlof van de voorzieningenrechter. Een en ander betekent tevens dat een gelegd conservatoir deelgenotenderdenbeslag niet zal overgaan in een executoriaal verhaalsbeslag, maar als 'zuiver reëel beslag'10 zal (moeten) uitmonden in verkrijging door de deelgenoot/schuldenaar van het in beslag genomen (gemeenschappelijk) vorderingsrecht. Ingevolge art. 735 blijft het deelgenotenderdenbeslag van art. 733 onder meer van kracht
'totdat (...) de levering (van het goed, Brv.) heeft plaatsgevonden.'
Aangezien het hier om levering (door de overige deelgenoten) van een vordering op naam (aan de deelgenoot/schuldenaar) gaat, zal een en ander volgens de regels van art. 3:94 lid 1 moeten geschieden (akte én mededeling daarvan aan de schuldenaar van de vordering). Pas zodra dit alles is geëffectueerd, is de deelgenoot/schuldenaar als enige eigenaar van de - oorspronkelijk gemeenschappelijke - vordering(en) geworden. Ook pas dán zal de schuldeiser van de deelgenoot - zie ook de eerder geciteerde passage uit de MvA I lnv - daadwerkelijk die vordering, door het leggen van (conservatoir11 of executoriaal) verhaalsderdenbeslag daarop, kunnen uitwinnen.
Daarbij is het in verband met het blokkeringseffect van belang dat beide beslagen conservatoir deelgenotenderdenbeslag en verhaalsderdenbeslag - indien mogelijk, op elkaar aansluitend worden gelegd. Een mogelijke betaling of andere rechtshandeling in weerwil van een der gelegde beslagen, zal dan minder eenvoudig aan de beslaglegger - in beide gevallen dezelfde schuldeiser - kunnen worden tegengeworpen (art. 475h lid 1). Om hier ieder mogelijk 'gat' te dichten, zou de schuldeiser van de deelgenoot/schuldenaar het te leggen conservatoir deelgenotenderdenbeslag kunnen 'versterken', door tegelijkertijd alvast - ervan uitgaande dat het vorderingsrecht uiteindelijk aan de deelgenoot/schuldenaar zal worden toegedeeld - te zijnen laste onder de derde óók conservatoir verhaalsbeslag te leggen. Op deze wijze zou dan bereikt worden dat het zuivere reële of leveringsbeslag van art. 733, feitelijk tóch 'over gaat' in een verhaalsbeslag. Van een overgang als bedoeld in art. 704 lid 1 is hier echter geen sprake.12