HR 28 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2124, NJ 2007/278; HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094, NJ 2006/473. Zie hierover ook F. Diepenmaat, De Nederlandse strafbaarstelling van witwassen, Deventer: Kluwer 2016, p. 85-86.
HR, 02-07-2019, nr. 18/03012
ECLI:NL:HR:2019:1068
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-07-2019
- Zaaknummer
18/03012
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1068, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑07‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:724
ECLI:NL:PHR:2019:724, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑05‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1068
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Aanwezig hebben hasjiesj en witwassen, art. 3.C jo. 11 Opiumwet en 420bis Sr. Verdachte is aangetroffen met ruim 300 gram hasjiesj op zak en een geldbedrag van € 4.224,65 in een plastic zak. Klacht dat uit de b.m. niet kan volgen dat het geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf omdat geen direct verband tussen het geld en een bepaald misdrijf volgt en verdachte steeds heeft verklaard dat het geldbedrag spaargeld is dat diende om zijn schulden af te lossen. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03012
Datum 2 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 oktober 2017, nummer 22/001778-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.T.C.M. Crepin, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2019.
Conclusie 21‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Aanwezig hebben hasjiesj en witwassen, art. 3.C jo. 11 Opiumwet en 420bis Sr. Verdachte is aangetroffen met ruim 300 gram hasjiesj op zak en een geldbedrag van € 4.224,65 in een plastic zak. Klacht dat uit de b.m. niet kan volgen dat het geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf omdat geen direct verband tussen het geld en een bepaald misdrijf volgt en verdachte steeds heeft verklaard dat het geldbedrag spaargeld is dat diende om zijn schulden af te lossen. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 18/03012 Zitting: 21 mei 2019 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 2 oktober 2017 door het gerechtshof Den Haag wegens “1. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” en “2. witwassen”, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof een geldbedrag van € 4.224,65 verbeurd verklaard.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J.T.C.M. Crepin, advocaat te Rotterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
4. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 10 februari 2017, te Rotterdam, een voorwerp, te weten een geldbedrag ter waarde van EUR 4.224,65,-, heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel afkomstig was uit enig misdrijf”.
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 april 2017 verklaard - zakelijk weergegeven -:
U vraagt mij of het klopt dat ik op 10 februari 2017 in Rotterdam 318,05 gram hennep in voorraad heb gehad.
Ik kan u vertellen dat dit klopt.
U vraagt mij of het klopt dat ik op die 10 februari 2017 ook een geldbedrag van € 4.224,64 voorhanden heb gehad.
Ik kan u vertellen dat dat ook klopt. Het gevonden geldbedrag is van mij.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017046089-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 19-21):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Er was op 10 februari 2017 van 14:30 uur tot 11 februari 2017, 02:30 uur, een bevel tot preventief fouilleren van kracht in het veiligheidsrisicogebied Rotterdam Feijenoord.
Op 10 februari 2017, om 20:55 uur, zijn wij binnen getreden in de horecagelegenheid “ [A] ” aan de [b-straat 1] te [woonplaats] .In het pand zijn alle aanwezige personen onderworpen aan een fouillering.
Ik fouilleerde op 10 februari 2017, om 21:13 uur een persoon die later volledig genaamd bleek te zijn:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] en wonende op de [a-straat 1] te [woonplaats] .
Ik trof in zijn binnenzak een blok hasj aan. In zijn linker broekzak trof ik wederom een groot blok hasj aan. In zijn rechter broekzak trof ik een derde blok hasj aan. In de binnenzak van de jas van [verdachte] trof ik twee ampullen aan met hasj en in zijn kontzak van zijn broek trof ik een plak aan met hasj. Na weging betrof het in totaal 318,05 gram aan hasj, benoemd in lijst II van de Opiumwet.De voornoemde verdovende middelen zijn door mij, verbalisant [verbalisant 3] , inbeslaggenomen onder BHV-registratienummer: 2017046089-8.
Nadat alle aanwezigen gefouilleerd waren zag ik, verbalisant [verbalisant 3] , dat [verdachte] op het puntje van zijn stoel zat en met zijn handen achter zijn rug zat. Ik zag dat hij iets uit zijn broek probeerde te halen. Ik liep terstond naar [verdachte] toe en zag dat er een plastic zak met een grote hoeveelheid geld achter [verdachte] lag op de stoel. Ik heb dit direct opgepakt en inbeslaggenomen. Dit betrof uit eindelijk Euro: 4224,65.
3. Een geschrift, te weten een afstandsverklaring in beslag genomen voorwerp ex art. 116 Sv, van de politie Eenheid Rotterdam, d.d. 11 februari 2017, met nr. PL1700-2017046089-10. Het houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 32):
Ondergetekende,
Achternaam: [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1975
verklaart ten aanzien van het hieronder vermelde bij hem in beslag genomen voorwerp:
Goednummer : PL1700-2017046089-5325387
Categorie omschrijving: Medicamenten/hulpmiddelen
Object : Verdovede mid (Opium)
Aantal/eenheid : 318,05 g
Merk/type : Hasjiesj
dat het hem toebehoort en afstand ervan te doen, zodat met dit voorwerp kan worden gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.
4. Een proces-verbaal van testen verdovende middelen d.d. 13 februari 2017 van de politie Eenheid Rotterdam, team Forensische Opsporing, met nr. PL1700 2017 046089. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 31):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 13 februari 2017 heb ik, [verbalisant 2] , brigadier van politie, behorende tot de Politie Eenheid Rotterdam, Divisie Recherche Expertise en Ondersteuning. Unit Forensische Opsporing, op verzoek van [verbalisant 1] , recherche Rotterdam Zuid, een onderzoek ingesteld naar aanleiding van de hierna genoemde ontvangen goederen: 2017 016089 5325387
4 blokken en 2 bolletjes bruin materiaal.
GEHANTEERDE METHODEN
Van ieder stuk van overtuiging werd monstermateriaal genomen wat aan een aantal microchemische testen onderworpen werd. De testen betreffen kleurreacties waarmee de eventuele aanwezigheid van opiaten, (waaronder heroïne), alkaloïden (waaronder cocaïne), (meth) amfetaminen, GHB, GBL en Cannabis vast te stellen.
Deze testen, uitgevoerd door verbalisant, geven een indicatief resultaat.
RESULTATEN
BHVgoednr: Resultaat/lijst:
1 2017 046089 5325387 Hasjiesj lijst 2
6. Het hof heeft ten aanzien van het bewezenverklaarde feit voorts het volgende overwogen:
7. “Nadere bewijsoverweging
8. De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu niet vaststaat dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
9. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
10. Naar het oordeel van het hof voldoet de verdachte blijkens de bewijsmiddelen aan de typologie “bij fysiek vervoer van grote bedragen in contanten: het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich”, zoals ontwikkeld door de Financial Action Task Force (FATF) en in de rechtspraak gangbaar.
11. Het daaraan te ontlenen vermoeden van witwassen acht het hof bevestigd doordat verdachte, zoals eveneens uit de bewijsmiddelen blijkt, zich met een groot bedrag in contanten in een horecagelegenheid bevond.
12. Het hof is van oordeel dat gelet op het vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen omstandigheden van verdachte een verklaring over de herkomst van dit geld mag worden verlangd.
13. De verdachte heeft dit ook gedaan, zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep.
14. Het hof acht deze verklaringen niet aannemelijk nu de gegeven verklaringen niet consistent zijn aangezien er sprake is van verscheidene achtereenvolgende versies. Het hof is op voorgaande gronden van oordeel dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde berust op de gebezigde bewijsmiddelen.”
7. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat het bij de verdachte aangetroffen en inbeslaggenomen geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Uit de bewijsmiddelen volgt namelijk geen direct verband tussen het geld en een bepaald misdrijf en de verdachte heeft in de kern steeds verklaard dat het geldbedrag spaargeld is dat diende om zijn schulden af te lossen. Een en ander brengt mee dat het tenlastegelegde ten onrechte is bewezenverklaard, althans onvoldoende is gemotiveerd, aldus de steller van het middel.
8. Het witwassen van een voorwerp veronderstelt een daaraan voorafgegaan misdrijf als resultaat waarvan het betreffende voorwerp is verkregen. Voor een veroordeling ter zake van artikel 420bis Sr is namelijk vereist dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Uit de bewijsmiddelen behoeft evenwel niet te kunnen worden afgeleid uit welk, nauwkeurig aangeduid, misdrijf het desbetreffende voorwerp afkomstig is.1.Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf kan niettemin worden bewezen dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het uit enig misdrijf afkomstig is.2.
9. Witwassen is gericht op het verhullen van de werkelijke herkomst van een voorwerp. Juist dit verhullende element maakt het bewijs van witwassen nogal eens moeilijk. Voor het bewijs van witwassen kan daarom gebruik worden gemaakt van zogeheten ‘witwastypologieën’. Het gaat hierbij om min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring leert, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven.3.Aan deze kenmerken kan een vermoeden van witwassen worden ontleend. In dergelijke gevallen mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.4.Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp, ligt het op de weg van het openbaar ministerie onderzoek te doen naar de door de verdachte aangegeven herkomst van het voorwerp.5.Doet het openbaar ministerie dit niet, dan kan dat leiden tot het oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp een legale herkomst heeft en een criminele herkomst niet als enige aanvaardbare verklaring van de waargenomen feiten en omstandigheden kan gelden.6.Overigens gaat de omstandigheid dat bij een vermoeden van witwassen een verklaring van de verdachte mag worden verlangd niet zo ver dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.7.
10. Ik keer terug naar de voorliggende zaak. De verdachte is volgens de bewijsmiddelen in een horecagelegenheid aangetroffen met 318,05 gram hennep op zak alsmede een geldbedrag van € 4.224,64 in een plastic zak. Een dergelijke hoeveelheid contant geld fysiek vervoeren levert een vermoeden van witwassen op.8.Het hof ziet dit vermoeden bevestigd in het feit dat de verdachte zich met dit grote geldbedrag in een horecagelegenheid bevond. Van de verdachte mag derhalve worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, hetgeen hij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep ook heeft gedaan. Het hof acht de afgelegde verklaringen echter niet aannemelijk, omdat deze niet consistent zijn. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de verdachte weliswaar beide keren heeft verklaard dat het geldbedrag spaargeld betrof dat diende om achterstallige betalingen te voldoen, maar belangrijke details, zoals wiens spaargeld het nu precies was, hoeveel maanden huurachterstand de verdachte had en welke schulden de verdachte daarnaast nog had, verschilden. Het oordeel is tevens toereikend gemotiveerd. Voor zover de steller van het middel nog meent dat sprake moet zijn van een gespecificeerd misdrijf, miskent het hetgeen onder randnummer 8 is vooropgesteld.
11. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering.
12. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑05‑2019
Vgl. HR 28 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2124, NJ 2007/278; HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094, NJ 2006/473; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456; HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2628, NJ 2011/159; HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.
Kamerstukken II 1999/20, 27 159, nr. 3, blz. 8-10.
HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2628, NJ 2011/159.
HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456.
Vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456.
HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.
Op de website van het Anti Money Laundering Centre is onder ‘Producten/Hand-outs’ een overzicht geplaatst van witwastypologieën. “Bij fysiek vervoer van grote bedragen in contanten: het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich” is als witwastypologie onder nummer 7 vermeld.