Vgl. Hof's Hertogenbosch van 15 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638.
HR, 15-05-2020, nr. 19/05834
ECLI:NL:HR:2020:866
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-05-2020
- Zaaknummer
19/05834
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑05‑2020
ECLI:NL:HR:2020:866, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑05‑2020; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2019:3715
- Vindplaatsen
NLF 2020/1172 met annotatie van Jits Berns
V-N 2020/24.19 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2020/267 met annotatie van L.J. Boone
FED 2020/87 met annotatie van E. THOMAS
USZ 2020/192 met annotatie van Bogaard, E. van den
NTFR 2020/1600 met annotatie van mr. I. van Wijk
Beroepschrift 15‑05‑2020
Betreft: cassatieschrift [X] te [Z]
Geachte heer, mevrouw,
Namens [X] te [Z], hierna: belanghebbende, stel ik hierbij beroep in cassatie in tegen de uitspraak op verzet van het Gerechtshof Den Haag van 17 december 2019 (zaaknr. BK SGR 18/01034) hier als bijlage overgelegd. Een afschrift van de volmacht van belanghebbende wordt eveneens overgelegd.
Cassatiegronden
[1] strijd met het bpb (r.o. 6.1 van 's hofs uitspraak)
Het Hof heeft beslist dat de heffingsambtenaar veroordeeld dient te worden in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Hierbij heeft het Hof ten onrechte geen punten toegekend voor de namens belanghebbende ingediende conclusie van repliek van 15 december 2018.
Volgens vaste rechtspraak wordt een stuk dat in reactie op het verweerschrift inkomt na het verweerschrift en vóór de uitnodiging voor de zitting, aanvaard als conclusie van repliek en doorgestuurd voor dupliek naar de wederpartij. Het stuk is door het Hof ook niet aan belanghebbende geretourneerd.
De kwalificatie van zo'n stuk als conclusie van repliek wordt niet anders indien (onverhoopt) geen gelegenheid is geboden tot het indienen van een conclusie van dupliek aan de wederpartij.1.
Bij het berekenen van de proceskostenvergoeding heeft het Hof het puntenstelsel opgenomen in de bijlage bij het Bpb toegepast. Daarbij is het Hof uitgegaan van één punt voor het hoger beroepschrift, een half punt voor de reactie na de tussenuitspraak.
Op grond van onderdeel A1, punt 3, van de bijlage bij het Bpb wordt voor de conclusie van repliek een half punt toegekend. Het Hof heeft daarom ten onrechte voor die handeling geen proceskostenvergoeding toegekend.
[2] ingebrekestelling en gesloten elektronische weg (r.o. 5.10 t/m 5.14 van 's hofs uitspraak)
Het Hof overweegt dat aan belanghebbende geen dwangsom toekomt omdat, kort gezegd, er eerst op 27 februari 2018 door de heffingsambtenaar een ingebrekestelling is ontvangen.
De ingebrekestelling in deze zaak is aan de heffingsambtenaar reeds toegezonden op 16 februari 2018. Naar oordeel van het Hof was sprake van een gesloten elektronische weg voor het indienen van ingebrekestellingen.
De uitspraak van het Hof is in strijd met het recht omwille van het navolgende.
Primair standpunt
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van een kennelijk opengestelde elektronische weg. Dit is impliciet af te leiden uit het feit dat de heffingsambtenaar andere geschriften die aan hetzelfde email-adres zijn verzonden en door de heffingsambtenaar zijn ontvangen, ook door hem verwerkt en behandeld zijn. In eerste aanleg en in hoger beroep heeft belanghebbende dit standpunt nadrukkelijk aangevoerd en ter onderbouwing daarvan de nodige stukken in het geding gebracht.
Van belang daarbij is ook nog op te merken dat de heffingsambtenaar in zijn brieven het door belanghebbende gebruikte email-adres in het briefhoofd onder de contactgegevens vermeld.
Het ontvangen, verwerken en in behandeling nemen van diverse geschriften afkomstig van belanghebbende (en andere cliënten van de gemachtigde van belanghebbende), en het dan vervolgens niet in behandeling nemen van een ingebrekestelling in het kader van diezelfde procedure(s) kan niet anders worden gezien dan als een kunstgreep zijdens de heffingsambtenaar.
Uw Raad overwoog over een vrijwel identieke cases reeds vergelijkbaar in de uitspraak van 19 oktober 2018.2.
Subsidiair standpunt
Slechts voor zover naar oordeel van uw Raad het Hof terecht geoordeeld heeft dat de elektronische weg van de heffingsambtenaar voor ingebrekestellingen gesloten was, heeft het volgende te gelden. Het Hof overweegt terecht dat alsdan een imperfecte ingebrekestelling voorlag. Voor een dergelijk stuk geldt dat een hersteltermijn geboden moet worden. Dit naar analogie van de bepalingen van artikel 2:15 jo. 6:6 van de Awb. De herstelgelegenheid die de heffingsambtenaar bood om dat gebrek te herstellen, i.c. het per reguliere post indienen van de ingebrekestelling, heeft dan slechts een opschortende werking voor zover de tijd die gebruikt wordt om het verzuim te herstellen. In de voorliggende zaak impliceert dit dat de termijn van twee weken als in artikel 4:17, derde lid, van de Awb vanaf 21 februari 2018 tot en met 26 februari 2018 werd opgeschort.
De overweging van het Hof dat voornoemde termijn van twee weken eerst op 27 februari 2018 inging getuigt hierom van een onjuiste rechtsopvatting.
Uit het voorgaande volgt dat aan belanghebbende een dwangsom toekomt.
Ter afronding
De uitspraak van het Hof is onjuist, althans in strijd met het recht en ontoereikend gemotiveerd. Ik verzoek uw Raad daarom om deze uitspraak, voor zover bestreden, te vernietigen, en zelf in de zaak te voorzien.
Tevens wordt verzocht om vergoeding van kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand.
Hoogachtend,
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 15‑05‑2020
Zie de uitspraak van uw Raad van 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1967.
Uitspraak 15‑05‑2020
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/05834
Datum 15 mei 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE ROTTERDAM
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 december 2019, nr. BK-18/01034, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 18/1549) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2. Beoordeling van de klachten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 13 januari 2016 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd. Het Hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende. In hoger beroep heeft belanghebbende, na ontvangst van het verweerschrift van de heffingsambtenaar, een stuk ingediend met het opschrift “conclusie van repliek”.
2.1.2
Het Hof heeft het bedrag van de door de heffingsambtenaar te vergoeden proceskosten vastgesteld met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarbij heeft het Hof geen punten toegekend voor het door belanghebbende als conclusie van repliek betitelde stuk.
2.2
De eerste klacht houdt in dat het Hof ten onrechte geen punten heeft toegekend voor de conclusie van repliek.
2.3
Artikel 8:43 Awb brengt mee dat de rechter kan besluiten de indiener van een beroepschrift in de gelegenheid te stellen schriftelijk te repliceren. Het procesdossier laat geen andere conclusie toe dan dat het Hof desgevraagd noch ambtshalve aan belanghebbende deze gelegenheid heeft verschaft. Dit vindt bevestiging in de omstandigheid dat het Hof de heffingsambtenaar niet in de gelegenheid heeft gesteld schriftelijk te dupliceren.
Het Hof heeft het door belanghebbende ingediende stuk met het opschrift “conclusie van repliek” daarom kennelijk niet aangemerkt als repliek als bedoeld in onderdeel A1, punt 3, van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en hoeft niet nader te worden gemotiveerd. De eerste klacht faalt.
2.4
De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2020.