HR, 15-03-2011, nr. 09/02190
ECLI:NL:HR:2011:BP2215
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-03-2011
- Zaaknummer
09/02190
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BP2215
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP2215, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP2215
ECLI:NL:PHR:2011:BP2215, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP2215
- Vindplaatsen
NJ 2011/227 met annotatie van N. Keijzer
Uitspraak 15‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Bedreiging met zware mishandeling. De HR stelt voorop dat voor een veroordeling t.z.v. bedreiging met zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letstel zou kunnen oplopen (HR LJN AT3659). ’s Hofs oordeel dat de bewezenverklaarde uitlatingen van de verdachte bedreiging met zware mishandeling opleveren is niet zonder meer begrijpelijk.
15 maart 2011
Strafkamer
Nr. 09/02190
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2009, nummer 23/005553-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover betrekking hebbend op het onder 1 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging, en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van feit 1 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 18 november 2005 te Middenbeemster, gemeente Beemster, [slachtoffer] en zijn gezin heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk [getuige 1], zijnde een collega van [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd : "[Slachtoffer] stopt in maart en is dan vogelvrij. Ik zal hem weten te vinden en hij persoonlijk betaalt die 80.000 euro. Dat incassobureau mag dan de helft houden en ik zal [slachtoffer] blijven volgen, desnoods zijn hele leven lang. [Slachtoffer] heeft ook een vrouw en kinderen, die weet ik ook wel te vinden, ik heb niets te verliezen," althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Vandaag, 18 november 2005 vond in het gemeentehuis te Middenbeemster een telefoongesprek plaats tussen de gemeentesecretaris [getuige 1] en eerst [betrokkene 1] en later [verdachte]. Bij dit gesprek in het gemeentehuis waren tevens aanwezig [getuige 2] en [getuige 3]. De luidspreker stond gedurende het hele gesprek aan. Ik hoorde dat [verdachte] zei: "[Slachtoffer] heeft mij een kunstje geflikt. Hij stopt in maart en dan is hij vogelvrij. Ik zal hem weten te vinden en hij persoonlijk betaalt die € 80.000,--. Dat incassobureau mag dan de helft houden". Ik hoorde dat [verdachte] ook iets zei over mijn vrouw en kinderen. Ik voelde mij ernstig bedreigd."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Ik ben gemeentesecretaris binnen de gemeente Beemster. Op 18 november 2005 zat ik samen met [slachtoffer], [getuige 2] en [getuige 3] in een overleg op het moment dat een telefoontje van [betrokkene 1] binnenkwam. Wij zijn met zijn vieren naar mijn werkkamer gegaan, omdat op deze kamer de telefoon op de luidspreker kan. Nadat ik met [betrokkene 1] had gesproken, kreeg ik vervolgens een man aan de telefoon die zich voorstelde als [verdachte]. Ik herkende [verdachte] aan zijn stem als [verdachte]. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij [slachtoffer] zou blijven volgen, desnoods zijn leven lang. Ik hoorde [verdachte] voorts zeggen: "[Slachtoffer] heeft ook nog een vrouw en kinderen en die weet ik ook wel te vinden, ik heb niets te verliezen"."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
"Op 18 november 2005 was ik getuige van een telefoongesprek tussen [getuige 1] en [verdachte]. Naast [getuige 1] waren [slachtoffer] en [getuige 2] getuige van dit gesprek. Het ging weer over die € 80.000,--. [Verdachte] vertelde dat de gemeente het geld niet hoefde te betalen, maar [slachtoffer]. Verder hoorde ik [verdachte] zeggen dat hij hem wist te vinden, al ging hij naar Frankrijk. Met hem bedoelde hij kennelijk [slachtoffer], die een woning in Frankrijk heeft. Verder hoorde ik [verdachte] vertellen dat [slachtoffer] kwetsbaar was met vrouw en kinderen en dat hij maar alleen was en dus niets te verliezen had. Hij vertelde dat hij [slachtoffer] moest hebben en niemand anders van de gemeente.
Ik vond het gesprek met [verdachte] zeer bedreigend. Ik denk dat [verdachte] wel driemaal gezegd heeft dat [slachtoffer] vogelvrij is, zodra hij geen wethouder meer is."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 18 november 2005 heb ik inderdaad een telefoongesprek gehad met [getuige 1], de gemeentesecretaris van de gemeente Beemster. Ik weet dat het om € 80.000,-- ging. Ik heb gezegd dat wij het schadebedrag bij niet betalen uit handen geven aan een incassobureau. Ik bedoelde hiermee dat het incassobureau een gedeelte van 50% zou krijgen."
2.3. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448).
2.4. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is het oordeel van het Hof dat de bewezenverklaarde uitlatingen van de verdachte bedreiging met zware mishandeling van [slachtoffer] en zijn gezin opleveren, niet zonder meer begrijpelijk. De uitspraak is dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5. Het middel is gegrond.
3. Beoordeling van het vierde en het vijfde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste en het derde middel geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 maart 2011.
Conclusie 18‑01‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 28 april 2009 verzoeker wegens (feit 1) bedreiging met zware mishandeling en (feit 2) medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden alsmede tot een geldboete van € 2000,00, subsidiair 30 dagen.
2.
Namens verzoeker heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur vijf middelen van cassatie voorgesteld. Deze zaak hangt samen met de zaak tegen [betrokkene 1], 09/02191, in welke zaak ik eveneens vandaag concludeer.
3.
In deze zaak speelt een jarenlang conflict tussen vader en zoon [verdachte en betrokkene 1] enerzijds en de gemeente Middenbeemster in de persoon van wethouder [slachtoffer] anderzijds. Daarbij lopen de gemoederen hoog op. Vader en zoon staan in deze zaak wegens bedreiging terecht, zoon voor twee bedreigingen, vader voor één.
4.
De middelen 1 tot en met 3 zien op het onder 1 bewezenverklaarde feit, een telefonische bedreiging geuit op 18 november 2009. Middel 4 heeft betrekking op het onder 2 bewezenverklaarde feit. Middel 5 gaat over het oproepen van een getuige.
5.
Ik begin met de bespreking van middel 4, omdat vanuit de behandeling hiervan de beantwoording van de middelen 1–3 ‘voor het opscheppen ligt.’
6.
Het vierde middel houdt in dat geen sprake is geweest van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Weliswaar zullen de gedane mededelingen intimiderend en bedreigend zijn overgekomen, ze houden geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht in, aldus de steller van het middel.
7.
Bewezen is verklaard dat:
‘hij op 24 december 2005 te Middenbeemster, gemeente Beemster, tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] en zijn gezin heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte of zijn mededader opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: ‘je hebt een hele lieve vrouw’ en ‘dat indien hij een hartinfarct zou hebben gehad, dat dan zijn vrouw en kinderen aan de beurt zouden zijn’ of ‘als je over een paar jaar een hartaanval krijgt en je dood bent, pakken we je kinderen’ en ‘dat ze hem altijd zouden weten te vinden’ en ‘ik huur mijn mensen in om je te pakken te nemen en niemand zal weten wie erachter zit. Ik ga lekker achterover zitten en niemand weet dat ik er iets mee te maken heb,’ althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.’
8.
Dit zijn volgens steller van het middel ‘onbeheerste uitingen van woede en onmacht’; een ‘laakbare woordkeuze’, maar geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
9.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Daarbij kan het zijn dat reeds de gebezigde uitlatingen ten volle — op zichzelf beschouwd dus — de bedreiging insluiten; als dit niet het geval is kunnen de omstandigheden waaronder de uitlatingen zijn gedaan aan deze niettemin het karakter van bedreiging verlenen (HR 18 januari 2005, LJN AR7062, NJ 2005, 145). De tegenover politieagenten gedane uitlating: ‘Die kankerwouten, die teringlijers moeten ze allemaal afmaken’ levert op zichzelf nog geen bedreiging in de zin van art. 285 Sr op, en als niets wordt vastgesteld over de omstandigheden waaronder die uitlating is gedaan, gaat de zaak in cassatie over de kop. Zo ook levert, zonder enige aanduiding van een voorgenomen gedraging tegen het leven van het slachtoffer de uitlating ‘Bedankt voor die 8 jaar en als ik vrij kom, dan ga ik jou als eerste pakken’ geen bedreiging met een misdrijf tegen het leven op. Van belang in deze zaak lijkt dat de bedreiger die acht jaar opgelegd heeft gekregen voor zedendelicten (HR 7 juni 2005, LJN AT3659NJ 2005, 448).
10.
Uitlatingen dienen in onderling verband te worden bezien. De bewezenverklaring begint in casu met de op zichzelf niets- resp. weinigzeggende woorden: ‘Je hebt een hele lieve vrouw’ en ‘Als je een hartinfarct zou hebben gehad, dan zijn je vrouw en kinderen aan de beurt’, maar (ook) deze krijgen een grimmig karakter door de daarna volgende teksten, inhoudende dat, als verzoeker dan dood is, zijn kinderen worden ‘gepakt’, dat ‘ze’ (lees: we) de bedreigde ‘altijd zouden weten te vinden’ en ‘ik huur mijn mensen in om je te pakken te nemen en niemand zal weten wie erachter zit.’ Dit, gevoegd bij de nauwelijks verholen wens dat het slachtoffer aan een hartinfarct zal overlijden kleurt het ‘te pakken nemen’ als een uitlating die kan worden beschouwd als tegen het leven van het slachtoffer en zijn vrouw en kinderen gericht.
11.
Daarbij komt dat het hof heeft vastgesteld dat er een conflict was tussen vader en zoon [verdachte en betrokkene 1] met de gemeente Beemster over een geldkwestie; dat het de privé-woning van de desbetreffende wethouder was waar deze door vader en zoon [verdachte en betrokkene 1] op kerstavond werd opgezocht; dat dezen hem wilden laten voelen wat het is om zoveel geld kwijt te zijn; en dat zij al schreeuwend en met gebalde vuist vlak bij het gezicht van het slachtoffer een bedreigende en intimiderende sfeer hebben gecreëerd. Intimidatie gaat ook uit van de suggestie van het inschakelen van een huurbende.
12.
Het onderhavige geval is naar mijn mening ernstiger dan dat van HR 14 september 2004, LJN AP2145, NJ 2005, 61, waar de Raad zich kon verenigen met het oordeel dat sprake is van bedreiging met zware mishandeling, indien opzettelijk dreigend naar het slachtoffer wordt gelopen, de vuisten worden gebald en boven haar hoofd gestoken en gehouden, en op korte afstand een slaande beweging wordt gemaakt in de richting van haar hoofd, waarbij de woorden worden geuit: ‘Donder op, vuil kolere wijf, ga eraf, ga eraf, rotwijf.’ Annotator Buruma vond dit overigens een te licht geval voor strafbaarheid.
13.
Mijns inziens geeft het oordeel van het hof geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting aangaande de eisen die de wet in art. 285 Sr stelt aan strafbare bedreiging.
14.
Aangezien de vrouw van de wethouder van het geschreeuw getuige is geweest, en niet alleen van haar man maar ook van getuige [getuige 4] (bewijsmiddel 3) kan of zal hebben gehoord dat (ook) tegen haar zelf een bedreiging werd geuit heb ik voorts geen moeite met de bewezenverklaring van de bedreiging van het gezin van het slachtoffer. Dat niet is vastgesteld dat de kinderen van het slachtoffer op de hoogte zijn gekomen van de bedreiging laat ik daarom zitten, te meer daar hierover niet wordt geklaagd.
15.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.
16.
Het eerste middel en het tweede middel zien op de motivering van de bewezenverklaring van feit 1 en lenen zich voor gezamenlijke bespreking. De middelen houden in dat het hof ten aanzien van feit 1 een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het bestanddeel zware mishandeling dan wel dat de bewezenverklaring daarvan niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid omdat onder een bedreiging met zware mishandeling niet kan worden begrepen het dreigen met incassomaatregelen.
17.
De bewezenverklaring van feit 1, subsidiair houdt in dat:
‘hij op 18 november 2005 te Middenbeemster, gemeente Beemster, [slachtoffer] en zijn gezin heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk [getuige 1], zijnde een collega van [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: ‘[Slachtoffer] stopt in maart en is dan vogelvrij. Ik zal hem weten te vinden en hij persoonlijk betaalt die 80.000 euro. Dat incassobureau mag dan de helft houden en ik zal [slachtoffer] blijven volgen, desnoods zijn hele leven lang. [Slachtoffer] heeft ook een vrouw en kinderen, die weet ik ook wel te vinden, ik heb niets te verliezen,’ althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.’
18.
De tot het bewijs gebezigde verklaring van [slachtoffer] (bewijsmiddel 1) houdt onder meer in:
‘Ik hoorde dat [verdachte] zei: ‘[Slachtoffer] heeft mij een kunstje geflikt. Hij stopt in maart en dan is hij vogelvrij. Ik zal hem weten te vinden en hij persoonlijk betaalt die € 80.000,--. Dat incassobureau mag dan de helft houden.’
Ook uit de overige bewijsmiddelen volgt dat het verzoeker er in het bijzonder om te doen was dat het slachtoffer zou betalen en dat verzoeker hem, zijn vrouw en zijn kinderen overal en desnoods zijn leven lang zou weten te vinden, al ging het slachtoffer naar Frankrijk.
19.
Leveren deze uitingen een bedreiging met zware mishandeling op? Met de verwijzing naar een ‘incassobureau’ kan men fantaseren over in (Amerikaanse) films welbekende gewelddadige incassomethoden. Ook uit de onlangs behandelde zaak-Holleeder zal het Uw Raad bekend zijn dat daar tamelijk grote bedragen onder dwang werden ‘geïncasseerd’. De onderhavige uitlating sluit echter als zodanig en op zichzelf genomen niet noodzakelijkerwijs bedreiging met zware mishandeling in. Er moeten dus bijkomende omstandigheden zijn die aan de uitlating het bedreigende karakter verlenen. De bewijsmiddelen houden hierover niets in. Het gaat verzoeker om een pretense vordering van € 80.000 die hij hoe dan ook bij de wethouder privé geïncasseerd wil zien. Het bedreigende karakter zit naar het lijkt meer in de omstandigheid dat niet de gemeente wordt aangesproken, maar het conflict wordt gepersonaliseerd in de persoon van de wethouder en ook nog na diens defungeren als wethouder, wanneer hij dus niet meer de bescherming van het openbare gezag heeft en ‘vogelvrij’ is. Veeleer een bedreiging met financieel nadeel dus in plaats van met zware mishandeling. De zware mishandeling is niet gegeven met de gedane uitlating noch met de omstandigheden waaronder deze is gedaan zodat de bewezenverklaring in dit opzicht niet voldoende is gemotiveerd. De middelen 1 en 2 zijn naar mijn mening terecht voorgesteld.
20.
Het derde middel dat inhoudt dat het hof nader had moeten responderen op het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat niet iedere laakbare uiting van woede als bedreiging in de zin van art. 285 Sr moet worden aangemerkt, kan gelet op het voorgaande onbesproken blijven.
21.
Het vijfde middel houdt in dat het hof ten onrechte, althans op onbegrijpelijke gronden het verzoek om getuige [getuige 5] ter terechtzitting te horen heeft afgewezen.
22.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 april 2009 houdt het volgende in:
‘De voorzitter maakt melding van de inhoud van de appelschriftuur d.d. 24 september 2007 van de verdediging, inhoudende een verzoek tot het horen van [getuige 5] als getuige en de inhoud van de brief van de advocaat-generaal aan de raadsman van 2 april 2009, inhoudende dat dit verzoek wordt afgewezen om in die brief vermelde redenen. De inhoud van de appelschriftuur en de brief van de advocaat-generaal geldt hier als ingevoegd.
(…)
Na beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek wordt afgewezen, nu door de verdediging niet of onvoldoende is gemotiveerd waarom de verklaring van de getuige relevant is voor enige door het hof op grond van de artikelen 348/350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing. Door de afwijzing van genoemd verzoek wordt de verdachte derhalve redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad.’
23.
Het verzoek tot het horen van de getuige was in de appelschriftuur als volgt toegelicht:
‘Het verhoor van deze getuige dient ertoe de omstandigheden rond de aangifte van 24 december 2005 van aangever [slachtoffer] nader in kaart te brengen. Het betreft met name de vraag of de aangever onder invloed van alcohol of zelfs in kennelijke staat was bij die aangifte en hij om die reden eerst op 25 december 2005 de aangifte verder gestalte heeft gedaan.’
24.
De afwijzing van het verzoek door het hof is niet onbegrijpelijk. In de eerste plaats valt niet in te zien wat de beweerde dronkenschap van het slachtoffer, de wethouder, met de komst van vader en zoon [verdachte en betrokkene 1] naar de privé-woning van de wethouder en hun aldaar gedane uitlatingen te maken heeft. Zelfs als de wethouder starnakel zou zijn geweest verandert dat toch niets aan (de verwijtbaarheid van) hun gedrag? Door de verdediging is ook op geen enkel moment gesteld dat de beweerde dronkenschap van het slachtoffer een rol zou hebben gespeeld bij het gebeuren.
25.
In de tweede plaats was het verzoek enkel gemotiveerd met de stelling dat verzoeker te dronken was om een aangifte te doen en daarom op 25 december verder gestalte aan de aangifte heeft gegeven. Welnu: het is normale politiepraktijk om kort na een incident een summiere verklaring van het slachtoffer op te nemen, en enige tijd later het slachtoffer nader te ondervragen. Uit de verklaringen van aangever van 24 respectievelijk 25 december 2005 blijkt dat deze ten opzichte van elkaar consistent zijn. Bovendien heeft het hof in het proces-verbaal van verhoren bij de R-C kunnen lezen dat de gehoorde getuigen de beweerde dronkenschap van het slachtoffer hebben ontkend. De stelling van de verdediging lijkt dus op modder gooien. Verder worden de door het slachtoffer afgelegde verklaringen bevestigd door de verklaring van zijn vrouw (bewijsmiddel 6), van getuige [getuige 4] (bewijsmiddel 7), van dominee [getuige 6] (bewijsmiddel 11), van getuige [getuige 7] (bewijsmiddel 12) en bovendien ook enigermate door verzoeker zelf (bewijsmiddel 9), terwijl verzoekers vader heeft aangegeven dat het niet normaal was dat hij en zijn zoon naar de wethouder privé zijn gegaan (bewijsmiddelen 10.1 en 10.2).
26.
Het verzoek tot het oproepen van de getuige [getuige 5] is door het hof op basis van het juiste criterium en voldoende gemotiveerd afgewezen.
27.
De middelen 4 en 5 falen en kunnen met de in art. 81 RO genoemde overweging worden afgedaan. De middelen 1 en 2 slagen.
28.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
29.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het arrest voor zover betrekking hebbend op het onder 1 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging, en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's‑Gravenhage, met verwerping van het beroep voor het overige.