In de samenhangende zaak [medeklager], met griffienummer 13/03099B, concludeer ik vandaag eveneens.
HR, 27-05-2014, nr. 13/03797
ECLI:NL:HR:2014:1245
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-05-2014
- Zaaknummer
13/03797
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1245, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑05‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:438, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:438, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑02‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1245, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0246
ERF-Updates.nl 2014-0070
Uitspraak 27‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 552a.1 Sv, belanghebbende. Rb verklaart klaagster, die een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave van de aan haar toebehorende goederen die op de voet van art. 94a Sv onder wijlen X in beslag zijn genomen, n-o in haar beklag. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2004:AN8586, NJ 2004/179. Het oordeel van de Rb dat klaagster niet (langer) ontvankelijk is in haar klaagschrift geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 552a.1 Sv.
Partij(en)
27 mei 2014
Strafkamer
nr. 12/03797 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 21 juni 2013, nummer RK 13/742, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze hebben mr. D. Moszkowicz en mr. J.W.E. Luiten, beiden advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank de klaagster ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar beklag.
2.2.
Het namens de klaagster ingediende klaagschrift strekt tot teruggave van de aan de klaagster toebehorende goederen die op de voet van art. 94a Sv onder wijlen [betrokkene] in beslag zijn genomen. Dit klaagschrift houdt het volgende in:
"Klaagster is belanghebbende (erfgenaam; waar nodig nog als wettelijk vertegenwoordiger van minderjarige kinderen; in voorkomend geval zelfs eigenaresse, zoals bij juwelen en auto's) bij opheffing van dit beslag c.q. teruggave van het inbeslaggenomene."
2.3.
De bestreden beschikking houdt onder het opschrift "beoordeling" het volgende in:
"De rechtbank is, gelet op het feit dat door de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juni 2013 een wezenlijke verandering in de positie van klaagster heeft plaatsgevonden, van oordeel dat het klaagschrift en dus ook de ontvankelijkheid van het klaagschrift beoordeeld dient te worden naar de huidige stand van zaken en niet naar de stand van zaken op het moment van indiening van het klaagschrift.
De rechtbank heeft op 20 juni 2013 mr. Dekker benoemd tot vereffenaar in de nalatenschap van [betrokkene]. Door deze beslissing vertegenwoordigt mr. Dekker vanaf dat moment de erfgenamen in en buiten rechte. Redelijke wetsuitleg van de verhouding tussen 552a Sv en (o.a.) art. 4:223 lid 3 BW leidt ertoe dat gelet op de plaats die de recent benoemde vereffenaar toebehoort te komen bij de afwikkeling van de nalatenschap een klaagschrift uitsluitend door die persoon kan worden ingediend en tevens dat een eerder ten tijde van de indiening (rechtsgeldig) ingediend, klaagschrift niet langer ontvankelijk is, want niet gedaan door een daartoe bevoegde persoon. Een andere uitleg zou het (beoogde) effect van een benoeming van een vereffenaar, te weten het afwikkelen van een nalatenschap op een wijze waarop de rechtens te respecteren rechten van derden tot gelding kunnen komen, teniet worden gedaan.
De rechtbank voegt hieraan nog toe dat de wettelijke regeling van de vereffenaar de erfgenamen waarborgen biedt, in de vorm van toezicht op de bijzondere vereffenaar door de rechter-commissaris. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank klaagster niet ontvankelijk verklaren in het klaagschrift."
2.4.
Art. 552a, eerste lid, Sv bepaalt dat een belanghebbende gerechtigd is tot het indienen van een klaagschrift als bedoeld in deze bepaling. Voor het antwoord op de vraag of een klager als belanghebbende in de zin van art. 552a Sv kan gelden en dientengevolge in het beklag kan worden ontvangen, is niet beslissend of hij als rechthebbende op het inbeslaggenomen goed kan worden aangemerkt, maar of hij heeft gesteld enig recht op dat goed te kunnen doen gelden (vgl. HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8586, NJ 2004/179).
2.5.
De klaagster heeft blijkens haar klaagschrift gesteld dat zij als erfgenaam van [betrokkene] en voorts als eigenaar van een aantal van de onder [betrokkene] inbeslaggenomen goederen, recht heeft op teruggave van het inbeslaggenomene. Gelet daarop en in aanmerking genomen hetgeen in 2.4 is overwogen, geeft het oordeel van de Rechtbank dat de klaagster niet (langer) ontvankelijk is in haar klaagschrift, blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 552a, eerste lid, Sv. Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2014.
Conclusie 18‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 552a.1 Sv, belanghebbende. Rb verklaart klaagster, die een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave van de aan haar toebehorende goederen die op de voet van art. 94a Sv onder wijlen X in beslag zijn genomen, n-o in haar beklag. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2004:AN8586, NJ 2004/179. Het oordeel van de Rb dat klaagster niet (langer) ontvankelijk is in haar klaagschrift geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 552a.1 Sv.
Nr. 13/03797 B
Mr. Harteveld
Zitting 18 februari 2014
Conclusie inzake:
[klaagster]1.
1. De Rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 21 juni 2013 klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag.
2. Namens klaagster is beroep in cassatie ingesteld. Mrs. D. Moszkowicz en J.W.E. Luiten, advocaten te Maastricht, hebben in deze zaak bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank een verkeerd toetsingscriterium heeft gehanteerd bij haar beslissing aangaande de ontvankelijkheid van het klaagschrift.
3.2. De Rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, overwogen:
“De beoordeling
De raadsman is met de officier van justitie van mening dat klaagster ontvankelijk verklaard dient te worden in het klaagschrift en dat het klaagschrift gegrond verklaard dient te worden. In de visie van openbaar ministerie en raadsman is het moment van indienen van het klaagschrift bepalend. Op dat moment was klaagster door beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap aan te merken als vereffenaar en in die hoedanigheid was zij gerechtigd tot het indienen van het klaagschrift. De raadsman verzoekt met de officier van justitie het klaagschrift gegrond te verklaren, het beslag op te heffen en teruggave te gelasten aan de vereffenaar.
De rechtbank is, gelet op het feit dat door de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juni 2013 een wezenlijke verandering in de positie van klaagster heeft plaats gevonden, van oordeel dat het klaagschrift en dus ook de ontvankelijkheid van het klaagschrift beoordeeld dient te worden naar de huidige stand van zaken en niet naar de stand van zaken op het moment van indiening van het klaagschrift. De rechtbank heeft op 20 juni 2013 mr. Dekker benoemd tot vereffenaar in de nalatenschap van [betrokkene]. Door deze beslissing vertegenwoordigt mr. Dekker vanaf dat moment de erfgenamen in en buiten rechte. Redelijke wetsuitleg van de verhouding tussen 552a Sv en (o.a.) art. 4:223 lid 3 BW leidt ertoe dat gelet op de plaats die de recent benoemde vereffenaar toe behoort te komen bij de afwikkeling van de nalatenschap een klaagschrift uitsluitend door die persoon kan worden ingediend en tevens dat een eerder ten tijde van de indiening (rechtsgeldig) ingediend, klaagschrift niet langer ontvankelijk is, want niet gedaan door een daartoe bevoegd persoon. Een andere uitleg zou het (beoogde) effect van een benoeming van een vereffenaar, te weten het afwikkelen van een nalatenschap op een wijze waarop de rechtens te respecteren rechten van derden tot gelding kunnen komen, teniet worden gedaan. De rechtbank voegt hieraan nog toe dat de wettelijke regeling van de vereffenaar de erfgenamen waarborgen biedt, in de vorm van toezicht op de bijzondere vereffenaar door de rechter-commissaris. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank klaagster niet ontvankelijk verklaren in het klaagschrift.
DE BESLISSING
De rechtbank verklaart klaagster niet ontvankelijk.”
3.3. Art. 552a, eerste lid, Sv luidt:
“De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over de vordering van gegevens, over de vordering medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van gegevens, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk, over de kennisneming of het gebruik van gegevens als bedoeld in de artikelen 100, 101 en 114, over de vordering gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede over de ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, bedoeld in artikel 125, de opheffing van de desbetreffende maatregelen of het uitblijven van een last tot zodanige opheffing.”
3.4. Belanghebbende in de zin van art. 552a Sv is degene wiens belang door de inbeslagneming of het gebruik van het inbeslaggenomen voorwerp in het geding is: degene onder wie het voorwerp in beslag is genomen, een ieder die enig recht op het inbeslaggenomen voorwerp kan doen gelden: de eigenaar, de bezitter te goeder trouw, de zakelijk gerechtigde of iemand die uit anderen hoofde enige aanspraak op beschikkingsmacht over het voorwerp kan doen gelden zoals degene die het voorwerp in bruikleen heeft gekregen.2.Voor de ontvankelijkheid van het beklag is beslissend de stelling van klager dat hij belanghebbende-rechthebbende is.3.
3.5. De Rechtbank heeft - kort gezegd - geoordeeld dat in de onderhavige zaak een klaagschrift uitsluitend door de vereffenaar, mr. Dekker, kan worden ingediend, aangezien deze persoon thans de erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigt, en dat het klaagschrift van klaagster niet langer ontvankelijk is, omdat zij daartoe niet bevoegd is. Daarmee heeft de Rechtbank het bepaalde in het eerste lid van artikel 552a Sv miskend. Voor de beantwoording van de vraag of klaagster kon worden ontvangen in haar beklag had de Rechtbank moeten toetsen of zij kon gelden als belanghebbende in de zin van artikel 552a Sv. Het oordeel van de Rechtbank dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar beklag geeft aldus blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
4.
Het middel is terecht voorgesteld.
5.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
6.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑02‑2014
Zie J. Wöretshofer in Melai/Groenhuijsen e.a., aant. 4.1 op art. 552a (juni 2003, suppl. 135).
Zie Hoge Raad, 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8586 en Hoge Raad, 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2962. Ook: Tekst & Commentaar Strafvordering, 10e druk, Deventer 2013, ad art. 552a Sv (Wöretshofer), aant. 3b.