HR, 28-05-2019, nr. 17/00863
ECLI:NL:HR:2019:832
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-05-2019
- Zaaknummer
17/00863
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:832, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑05‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:564
ECLI:NL:PHR:2019:564, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑04‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:832
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Werven van minderjarige asielzoeker voor gewapende terroristische strijd, art. 205.1 Sr. 1. Schending van onschuldpresumptie, omdat verdachte door politie is aangeduid als “ronselaar”? 2. Bewijsklachten t.a.v. “werven” a.b.i. art. 205 Sr, strekking van uitingen van verdachte en herhaaldelijk teruggaan als onderdeel van werven. 3. Betrouwbaarheid van verklaringen van aangever. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
28 mei 2019
Strafkamer
nr. S 17/00863
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 februari 2017, nummer 20/000625-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze elf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2019.
Conclusie 02‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Werven van minderjarige asielzoeker voor gewapende terroristische strijd, art. 205.1 Sr. 1. Schending van onschuldpresumptie, omdat verdachte door politie is aangeduid als “ronselaar”? 2. Bewijsklachten t.a.v. “werven” a.b.i. art. 205 Sr, strekking van uitingen van verdachte en herhaaldelijk teruggaan als onderdeel van werven. 3. Betrouwbaarheid van verklaringen van aangever. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 17/00863 Zitting: 2 april 2019 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 17 februari 2017 heeft het hof ’s-Hertogenbosch – voor zover in het kader van het beroep in cassatie van belang – de verdachte wegens “zonder toestemming van de Koning, iemand voor gewapende strijd werven, terwijl de gewapende strijd waarvoor wordt geworven, het plegen van een terroristisch misdrijf inhoudt”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde als in het arrest vermeld, met aftrek van het voorarrest.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
Alvorens ik de middelen bespreek, geef ik hier eerst de bewezenverklaring, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen van het hof weer.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 20 februari 2015 tot en met 18 maart 2015 te Tilburg, zonder toestemming van de Koning, [getuige 1] heeft geworven voor de gewapende terroristische strijd, door hem (zakelijk weergegeven)
- te vertellen dat ISIS goed is en
- te vertellen dat ze zich aan moeten sluiten bij ISIS en
- te vertellen dat hij met hem mee moet gaan naar Syrië en/of Irak en
- te vertellen dat het niet goed voor hem in Nederland is en
- te vertellen dat ze Amerikanen zouden gaan vermoorden.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de aanvulling op het verkort arrest:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 maart 2015 (pg. 46-51 ), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Een medewerker van [A] (het hof begrijpt: te [plaats] ), [betrokkene 1] , gaf op 25 februari 2015 aan dat er op de opvang een voor hem onbekende Arabische man was geweest van rond de 30 jaar oud. Deze persoon was de opvang binnen komen lopen en had een paar jongens uit de opvang opgezocht. Volgens de melder zou de man tegen de jongens hebben gezegd dat hij vertegenwoordiger was van IS en dat hij terug wilde gaan om zich aan te sluiten bij IS. Hij had de jongens uit Syrië en Irak gevraagd mee te gaan naar Irak en Syrië. Deze man zou tweemaal zijn langs gekomen, op vrijdag 20 februari 2015 en op maandag 23 februari 2015.
Op vrijdag 27 februari 2015 belde men vanuit Stichting [A] , locatie [a-straat 1] te [plaats] , dat de mogelijke IS-ronselaar weer voor de deur had gestaan. Volgens de melder, [getuige 2] , had de man aangegeven dat hij nogmaals in contact wilde komen met de jongens die hij eerder had gesproken. Op zondag 1 maart 2015 kwam er wederom een melding vanuit [A] van [getuige 2] dat de mogelijke IS-ronselaar weer langs was geweest die dag.
2. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 maart 2015 (pg. 78-82), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van getuige [getuige 5] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
V: Wat is uw functie bij [A] ?
A: Ik ben daar mentor. Ik begeleid buitenlandse minderjarige alleenstaande jongeren. Het zijn asielzoekers.
V: Wat kan je ons vertellen over deze zaak waarbij een man minderjarige personen bij [A] aanspreekt over IS en Syrië?
A: Ik was aan het werk. Er kwam een jongen terug van het sporten en er kwam nog iemand anders mee naar binnen. Vervolgens rond 21.30 uur heb ik die (naar het hof begrijpt: andere) man verzocht om weg te gaan, omdat na dat tijdstip er geen bezoek meer mag zijn. Dat was op een maandag eind februari dit jaar.
V: Hoe lang is die man bij jullie geweest?
A: Ongeveer een half uurtje.
V : Hoe oud schat u hem?
A: Ouder dan de jongens die hier wonen.
V: Wie waren er bij toen dit gebeurde?
A: Om 21.30 uur liep ik het kantoor uit en toen zaten er nog 3 à 4 jongens. Dat waren [getuige 1] , [betrokkene 2] , [getuige 3] en [getuige 4] (het hof begrijpt: [getuige 1] [getuige 3] en [getuige 4] ).
V: Dus alleen die 4 zaten er nog met die man aan tafel?
A: Ja, dat klopt.
V: Waar hebben die jongens het over gehad met die man?
A: Ik heb dat later begrepen. Het was [getuige 1] die later tegen mij zei in het Engels: “That man is crazy”. Ik vroeg waarom hij dat dacht. Toen zei [getuige 1] dat hij (het hof begrijpt: die man) positief ten opzichte van IS stond en negatief ten opzichte van Amerika. [getuige 1] is degene die met die man in gesprek is geweest.
3. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 20 maart 2015 (pg. 83-90), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van getuige [getuige 1] (geboren [geboortedatum] 1999):
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
A: Ik kom uit Irak. Ik ben vertrokken vanwege de problemen daar en de angst die ik had. Ik woon nu vier of vijf maanden in [plaats] op het adres [a-straat 1] .
V: We hebben gehoord dat je bent benaderd door een man aan de [a-straat 1] te [plaats] en dat deze jou heeft gevraagd af te reizen naar Irak of Syrië. Wat kan jij hier over vertellen?
A: Die persoon heeft mij bang gemaakt. Het is bekend dat ISIS onze gebieden veroverd heeft.
V: Wanneer is die man geweest?
A: Ongeveer drie weken geleden.
V: Je zegt dat hij je heeft bang gemaakt. Hoe heeft hij dat gedaan?
A: Hij zei, je moet terugkeren naar Syrië of Irak. Hier is het niet goed voor jullie. Hij zei dat hij zelf ook terug ging daar naar toe en dat hij een vriend was van ISIS.
Hij zei dat hij terug ging naar ISIS en dat hij ISIS een goede zaak vond. Hij zei dat ISIS goed is en dat hij daar van houdt.
V: Vroeg de man jou om naar Irak of Syrië te gaan?
A: Ja, hij zei we gaan samen terug. Hij zei dat ik me moest gaan aansluiten bij ISIS. Ik moest samen met hem mee terug gaan. Hij zei ISIS is goed, jullie moeten ook helpen. Hij zei kom maar met mij mee, we gaan naar ISIS toe.
V: Wat heb je gedaan nadat de man was vertrokken?
A: Ik heb aan mijn contactpersoon [getuige 5] gemeld dat ik met hem had gesproken en dat ik erg bang was (het hof begrijpt: [getuige 5] ).
V: Wie waren er bij jouw gesprek met die man?
A: [getuige 3] en [getuige 4] (het hof begrijpt: [getuige 3] en [getuige 4] ).
V: Heeft die man tijdens zijn gesprek met jou aangegeven dat hij zou gaan vechten voor ISIS?
A: Ja.
V: Toen de man jou vroeg om mee te gaan om je aan te sluiten bij ISIS, was dat ook om mee te vechten?
A: Ja, hij zei dat we daar de Amerikanen zouden gaan vermoorden. Hij vroeg alleen mij.
Dit is wat hij verteld heeft. Wat ik aan u verteld heb, is wat hij tegen mij gezegd heeft.
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 januari 2016, proces-verbaalnummer PL2000-2015049722-63, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op verzoek van de officier van justitie werden twee passages van het verhoor van de getuige [getuige 1] wat op 20 maart 2015 is afgenomen woordelijk uitgewerkt.
V: zijn de vragen gesteld door de verbalisanten
M: is het antwoord gegeven door [getuige 1] vertaald door de tolk.
V: Vroeg de man jou om naar Irak of Syrië te gaan?
M: Ja, hij dee ehh we gaan samen terug
V: En bedoelde hij dan dat [getuige 1] zich ook moet aansluiten?
M: Ja, hij zei: “kom maar met mij mee we gaan samen terug”.
V: Heeft de man gezegd wat jij daar dan moet gaan doen?
M: Nee. Hij zei, (...): ISIS is goed en jullie moeten hen ook helpen”.
V: En toen hij [getuige 1] en [getuige 3] benaderde en hij hen vroeg om zich aan te sluiten bij ISIS was dat dan ook om daar te vechten?
M: Ja, hij zei: “Wij gaan Amerikanen vermoorden wij laten niemand daar leven”.
5. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 22 maart 2015 (pg. 94-97), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van getuige [getuige 3] (geboren [geboortedatum] 1998):
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
V: We hebben gehoord dat je bent benaderd door een man aan de [a-straat 1] te [plaats] . Wat kan jij hierover vertellen?
A: Er is hier een man geweest die zei dat hij van ISIS was. Die persoon heeft met [getuige 1] en [getuige 4] gesproken (het hof begrijpt: [getuige 1] en [getuige 4] ).
Die jongens vertelden dat hij van ISIS was.
6. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 22 maart 2015 (pg. 98-100), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van getuige [getuige 4] (geboren [geboortedatum] 1998):
V: Vraag verbalisant A: Antwoord getuige
V: Kan jij je nog herinneren dat er een man is geweest die hier over ISIS heeft gevraagd?
A: Ja, dat klopt. Er was wel iemand. Ik begreep van [getuige 1] dat hij het over ISIS had (het hof begrijpt: [getuige 1] ).
V: Hoe vaak is die man hier geweest?
A: Twee keer.
V: Je weet dat die man het over ISIS had?
A: Hij heeft verteld dat hij van ISIS was. Dat zei hij in het Arabisch. Hij heeft die naam genoemd van ISIS in het Arabisch.
7. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 7 april 2015 (pg. 63-68), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van getuige [getuige 2] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
V: Je bent werkzaam bij [A] aan de [a-straat 1] te [plaats] . Wat is uw functie?
A: Ik ben pedagogisch medewerker en ben gericht op de asielzoekers. Ik begeleid twee jongeren. Er kunnen 12 jongeren bij ons wonen.
V: Wie heeft de deur voor de man geopend toen jij er was?
A: Die man heb ik twee keer gezien. Beide keren dat ik hem zag was hij niet binnen geweest. De eerste keer was op 27 februari 2015. De tweede keer was op 1 maart 2015.
V: De eerste keer, wat is er toen gebeurd?
A: [betrokkene 3] (het hof begrijpt: één van de bewoners van de locatie [a-straat 1] ) was de laatste die nog binnen moest komen. Dat was rond 22.30 uur. Hij zei toen tegen mij dat een man van de IS buiten stond. Hij zei tegen mij dat die man vroeg of hij mee naar binnen mocht. Die man is al eerder bij ons huis geweest voor ik hem de eerste keer zag.
Ik heb naar buiten gekeken. Ik heb via het open raam met die man gesproken. Hij vroeg of de Arabische jongeren thuis waren. Hij vroeg specifiek om de jongeren waar hij eerder mee had gesproken. Ik heb gezegd: die zijn er niet. Hij is toen meteen gegaan.
V: Hoe vaak heeft u de ronselaar bij u op de groep gezien?
A: Ik heb hem zelf twee keer gezien. Hij is in totaal 4 keer bij ons geweest.
V: Hoe ging de tweede keer dat jij die man zag?
A: Ik heb toen naar zijn naam gevraagd maar hij gaf daar geen antwoord op. Hij vroeg of de jongeren die hij eerder sprak er waren. Ik vroeg de man waar hij voor kwam. Hij kwam voor de Arabische jongeren en vooral voor de Iraakse jongeren. Hij zei dat hij afscheid wilde nemen van een jongen die naar Syrië zou gaan. Hij zei letterlijk: de jongen die binnenkort vertrekt. Hij heeft Syrië niet genoemd. Ik vond het opvallend dat hij dat wist. Hij wilde zijn nummer niet geven. Hij kan refereren naar twee jongeren. Eén van hen gaat naar Syrië. Die jongen heet [getuige 3] (het hof begrijpt: [getuige 3] ).
V: Hebben die jongeren contact met de ronselaar gehad?
A: Ik heb begrepen dat [getuige 1] contact met hem heeft gehad (het hof begrijpt: [getuige 1] ). Dat is hij zelf komen melden, dat die man gek is, zoals hij dat zelf zei. Ik heb begrepen dat hij heeft zitten kletsen met [getuige 1] .
8. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 april 2015 (pg. 123-126), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7]:
Op 16 april 2016 hield ik een meervoudige fotobewijsconfrontatie met de getuige [getuige 2] . Bij deze confrontatie werden aan de getuige 11 foto’s van personen getoond, waaronder de foto van de verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] . Met de foto van de verdachte en de foto’s van de figuranten maakte ik in willekeurige volgorde een fotoselectie. De foto van de verdachte kwam op plaats 8.
9. Het proces-verbaal van tonen selectie bij fotobewijsconfrontatie d.d. 24 april 2015 (pg. 127-128), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 16 april 2016 confronteerde ik als getuigenbegeleider de getuige [getuige 2] met een fotoselectie van 11 personen. Toen ik verbalisant de fotoselectie startte zag ik dat de getuige naar het beeldscherm keek. Bij het zien van foto nummer 8 hoorde ik hem meteen “ja” zeggen. Ik hoorde hem zeggen: dat is de man die ik twee keer heb gezien, 100%.
10. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte in raadkamer d.d. 1 april 2015 (pg. 505- 506), voor zover inhoudende:
In raadkamer wordt verklaard:
OVJ: Met jongens gesproken bij [A] .
VERD: Was daar.
11. Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 22 maart 2015 (pg. 177-178), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 21 maart 2015 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden op het adres [b-straat 1] te [plaats] bij de kamer van de verdachte. Het pand en de kamer werden geopend met de sleutels van de verdachte.
Tijdens de doorzoeking werd het volgende in beslag genomen:
- 1 x mobiele telefoon Nokia
- 1 x mobiele telefoon Nokia
- 1 x tablet Samsung Galaxy
- 1 x simkaart Lyca
- 2 x simkaart Lyca
- 19 x simkaarten Lebara.
12. Een kennisgeving van inbeslagneming, registratienummer PL2000-2015049722-27, voor zover inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats: [b-straat 1] [plaats]
Datum: 21 maart 2015
Beslagene: [verdachte] , wonende [b-straat 1] te [plaats] .
Goednummer PL2000-2015049722-1319007 (volgnummer 1)
Computer, Samsung Galaxy tab, kleur zwart
13. Een kennisgeving van inbeslagneming, registratienummer PL2000-2015049722-22, voor zover inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats: Ringbaan-West 232 Tilburg (het hof begrijpt: het politiebureau)
Datum: 21 maart 2015
Beslagene: [verdachte] , wonende [b-straat 1] te [plaats] .
Goednummer PL2000-2015049722-1318812 (volgnummer 2)
Sleutelbos met diverse sleutels
Goednummer PL2000-2015049722-1318798 (volgnummer 6)
Computer, Samsung tablet, kleur wit
14. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2015 (pg. 225-226), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Naar aanleiding van een Islamitische Staat ronselaar zijn er verschillende goederen van de verdachte in beslag genomen voor onderzoek. De in beslag genomen goederen zijn door de afdeling digitale recherche onderzocht.
Op 24 maart 2015 heb ik de gegevens uit de tablet Samsung Galaxy tb 3 onderzocht. Op de tablet staan 41 video’s.
Op filmpje 2 was een buitenlands, vermoedelijk Arabisch, lied te horen. Ondertussen kreeg je beelden te zien van mannen en kinderen met bivakmutsen op. De mannen met bivakmutsen hadden allen wapens in hun handen. Tijdens het filmpje door kreeg je Arabisch teksten te zien. Ook kwamen er af en toe foto’s tussen door van overleden personen.
Op filmpje 8 was te zien dat 7 mannen op hun knieën op de grond zaten. Bij de mannen waren hun armen bij elkaar gebonden. Je hoorde een mannenstem een soort gebed opzeggen in een vermoedelijk Arabisch taal. Aan de schaduwen was te zien dat er achter de geknielde mannen personen stonden. Je hoorde de man tijdens het gebed meerdere keren “ALLAH” en “JIHAD” zeggen. Vervolgens kwamen er andere mannen in beeld met getrokken vuurwapens.
Zij richtten de vuurwapens op de hoofden van de geknielde mannen. Je hoorde de mannen met het vuurwapen in hun handen “ALLAH AKBAR” roepen. Vervolgens werd de trekker overgehaald en werden de geknielde mannen doodgeschoten.
Goed: PL2000-2015049722-1318798.
15. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 april 2015 (pg. 256), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Naar aanleiding van een Islamitische Staat ronselaar zijn er verschillende goederen van de verdachte in beslag genomen voor onderzoek. De in beslag genomen goederen zijn door de afdeling digitale recherche onderzocht. Op 15 april 2015 heb ik de afbeeldingen, video’s en audiofragmenten van de twee in beslag genomen Samsung tablets per tablet op een aparte DVD gebrand.
16. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2015 (pg. 264-266), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Op verzoek van het Districtelijk Team Opsporing te Tilburg heb ik inhoudelijke duiding gegeven van het aan mij aangeleverde digitale beslag. Het gaat hierbij om de inbeslagname nummers 15-4102-4 (uit de fouillering Ringbaan West 232, Tilburg) en 15-4102-5 (in beslag genomen bij de doorzoeking op de [b-straat 1] te [plaats] ).
Bevindingen IBN 15-4102-4:
Onder de aangetroffen videobestanden bevinden zich video’s uitgegeven door het aan de Islamitische Staat (IS) gelieerde mediabedrijf I’tisaam. Deze videoproducties worden via onder andere mainstream (video)kanalen als You Tube en LiveLeak verspreid maar ook via de officiële kanalen van de jihadistische mediaorganisatie. Een door Al-I’tisaam geproduceerde serie richt zich op activiteiten van IS in Syrië waarin foto’s van de Mujahideen en martelaren worden getoond, begeleid door strijdliederen. Een van de aangetroffen bestanden is een video uit deze serie.
Bevindingen IBN 15-4102-5:
Map audiobestanden. De audiobestanden zijn in meerdere categorieën onder te verdelen, waaronder strijdliederen. Deze liederen hebben onder andere betrekking op de jihad in de zin van de gewapende strijd, de martelaarsdood en het martelaarschap en enkele roepen op tot het voeren van de jihad.”
6. Voorts heeft het hof nog de volgende bewijsoverwegingen opgenomen in het bestreden arrest:
“De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
A.1
Door de verdediging is allereerst opgeworpen dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering omdat de verdachte door de politie steevast is aangeduid als “de ronselaar”, hetgeen een grove inbreuk maakt op de onschuldpresumptie. Dit onrechtmatig handelen van de politie in het opsporingsonderzoek levert een vormverzuim op. Met de vaststelling hiervan kan worden volstaan, aldus de raadsman.
A.2.
Met de verdediging stelt het hof vast dat de politie in het opsporingsonderzoek de verdachte tijdens de bevraging van getuigen dikwijls met term “ronselaar” heeft aangeduid. De raadsman van de verdachte stelt dat het gebruik van deze term in het opsporingsonderzoek strijd oplevert met het beginsel van de onschuldpresumptie, maar het hof deelt dat standpunt niet. De onschuldpresumptie beoogt ertoe aan te sporen de verdachte niet als een reeds veroordeelde aan te merken. Tevens houdt het onschuldvermoeden een regel van procesrecht in waarmee de rechtsbescherming van de verdachte en zijn verdedigingsrechten ten opzichte van de overheid worden gewaarborgd. Het is een normatief begrip: een juridisch vermoeden dat gedurende het gehele strafrechtelijk onderzoek richtsnoer is voor de autoriteiten, waaronder de politie. Het beginsel normeert het handelen en de uitoefening van bevoegdheden door rechter en opsporingsapparaat, waarbij een zekere mate van vaststelling van een verdenking is toegestaan, een zekere mate van vaststelling van schuld niet. Dit betekent dat vanaf de eerste opsporingsactiviteiten jegens de verdachte het strafproces dient te zijn gericht op het achterhalen van de materiële waarheid, waarbij voortdurend rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid dat een verdachte onschuldig is, totdat zijn schuld door een oordeel van de rechter is komen vast te staan.
Met het gebruik van de term “ronselaar” door de politie tijdens de verhoren van de getuigen wordt niet het beginsel van de onschuldpresumptie geschonden, omdat dit beginsel een rol speelt in de verhouding tussen de verdachte en de autoriteiten. De verdedigingsrechten van de verdachte worden hiermee niet beperkt of aangetast. Of de politie mogelijk de getuigen heeft beïnvloed met het gebruik van voornoemde term, is een vraagstuk van een andere orde, waarop het hof hierna zal terugkomen.
A.3
Alles overziende is het hof van oordeel dat zich geen vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering heeft voorgedaan. Het verweer wordt verworpen.
B.1
Voorts heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van het ten laste gelegde werven voor de gewapende (terroristische) strijd. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
B.1.1
Tijdens het verhoor van [getuige 1] is door de politie veelvuldig gebruik gemaakt van suggestieve en leidende vragen, in plaats van open vragen. Door deze wijze van vraagstelling is de getuige [getuige 1] beïnvloed. Bij de totstandkoming van diens verklaringen kunnen aldus vraagtekens worden geplaatst. Bovendien zijn de verklaringen inhoudelijk niet betrouwbaar, aldus de raadsman. Immers, de getuige [getuige 1] is een maand na dato gehoord en heeft zijn eigen interpretatie van het gesprek met de verdachte gegeven; een gesprek dat slechts 10 minuten heeft geduurd en in het Nederlands is gevoerd, terwijl [getuige 1] gebrekkig Nederlands spreekt. De getuige heeft door middel van een tolk tijdens het verhoor in zijn moedertaal verklaard wat de man tegen hem zou hebben gezegd. De raadsman stelt dat termen als “aansluiten” en “terugkeren” geen termen zijn die [getuige 1] heeft gebruikt, maar door de verhorende verbalisanten zijn geïntroduceerd. Ten slotte is van belang dat het dossier aanwijzingen bevat waaruit blijkt dat [getuige 1] tijdens het gesprek met de verdachte niet bang is geweest. De verklaringen van [getuige 1] zijn derhalve niet betrouwbaar en onbruikbaar voor het bewijs.
B.l.2
Zelfs indien het hof van oordeel is dat de verklaringen van [getuige 1] tot het bewijs kunnen worden gebezigd, dient de verdachte te worden vrijgesproken, aldus de verdediging, omdat de gedraging van de verdachte hooguit heeft bestaan uit het tegen [getuige 1] vertellen dat ISIS goed is en uit het aan [getuige 1] vragen om mee te gaan naar Syrië of Irak. Met het aansluiten bij ISIS en het vermoorden van Amerikanen, waarover de getuige [getuige 1] heeft verklaard, heeft de verdachte enkel op zichzelf gedoeld en niet ook op [getuige 1] . Nu geen andere feitelijke wervende gedragingen kunnen worden vastgesteld, is er onvoldoende bewijs om te komen tot vaststelling van werving voor de gewapende terroristische strijd. Het gesprek van 10 minuten is daarvoor te kort geweest en de boodschap van de verdachte bevat geen enkel raffinement of manipulatie. Het betreft veeleer het verdedigingen van ISIS tegenover een asielzoeker die voor deze organisatie is gevlucht, aldus de raadsman van de verdachte.
B.2
Het juridisch kader
Het hof zal allereerst de juridische kaders schetsen van het bepaalde in artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel stelt het werven voor de gewapende strijd strafbaar en luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
1. Hij die, zonder toestemming van de Koning, iemand voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd werft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
(...)
3. Indien de gewapende strijd waarvoor wordt geworven, het plegen van een terroristisch misdrijf inhoudt, wordt de gevangenisstraf, gesteld op het in het eerste lid omschreven feit, met een derde verhoogd.
Het werven voor de gewapende strijd is met de invoering van de Wet terroristische misdrijven (Stb. 2004, 290, iwtr 10 augustus 2004) aan dit wetsartikel toegevoegd, waarbij tevens de maximumstraf is verhoogd van één jaar naar vier jaar gevangenisstraf. De wijziging stond in de sleutel van het bevorderen van de mogelijkheden tot strafrechtelijk optreden tegen rekrutering ten behoeve van de Jihad. Beoogd werd ook die rekruteringsactiviteiten strafbaar te stellen die betrekking hebben op het werven van personen voor de rechtstreekse inzet ten behoeve van de (islamitische) gewapende en gewelddadige strijd, zonder dat daarbij aantoonbaar sprake is van deelname aan een groep of samenwerkingsverband. Een strijd is “gewapend” wanneer de (beoogde) toepassing van geweld vergelijkbaar is met het ingrijpende geweld dat wordt toegepast in een oorlogs- of guerrillasituatie. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat Jihad binnen het begrip gewapende strijd valt. De wetgever omschrijft de Jihad als een “islamitische strijd die de vorm aanneemt van het ontplooien van geweldsactiviteiten tegen gepercipieerde vijanden van de islam ter verwezenlijking van een wereld die een zo zuiver mogelijke afspiegeling is van hetgeen men meent dat in de eerste bronnen van het islamitische geloof - de koran en de soenna - staat vermeld”, een strijd waarvan het een feit van algemene bekendheid wordt geacht dat de Koning (lees: de regering) daar nimmer toestemming voor zal verlenen. De verhoging van de strafmaat hangt samen met de verscherpte afkeur voor werven voor de Jihad, een volgens de wetgever zeer kwalijke en bedreigende vorm van rekrutering die mogelijk desastreuze gevolgen heeft voor de betrokkene en de mogelijke slachtoffers. Voor de vaststelling of sprake is van het bestanddeel gewapende strijd speelt het geweldselement in een oorlogs- of guerrillasituatie een rol (zie: TK2003-2004, 28 463, nr. 10, pagina’s 9, 12 en 13).
De werving moet aldus de daadwerkelijke deelname aan dan wel de rechtstreekse inzet (zoals het verlenen van concrete hand- en spandiensten) bij de strijd beogen.
Voor het ontstaan van strafrechtelijke aansprakelijkheid ter zake van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht volstaat het enkele ronselen van personen voor - onder meer - de gewapende (terroristische) strijd, waarbij het - zoals hiervoor reeds overwogen - aankomt op de (feitelijke) gedragingen van degene die werft, zonder dat op zichzelf van belang is of het werven resultaat heeft of niet en hoe degene die wordt geworven op dat moment tegenover die strijd staat. Het delict is voltooid wanneer een handeling die ertoe strekt iemand tot aansluiting bij de gewapende strijd te bewegen, zich heeft geopenbaard.
Zoals hiervoor bij de partiële vrijspraak van het ten laste gelegde onder parketnummer 02-800190-15 reeds is overwogen, komt aan het bestanddeel “werven” een ruime betekenis toe en kan het op allerlei manieren plaatsvinden. Het werven zal over het algemeen geen eenmalige handeling betreffen, doch omvat veeleer een proces dat begint met het spotten van een mogelijke rekruut en via het wekken van vertrouwen eindigt met het daadwerkelijk bewegen van iemand tot deelname aan een gewelddadige strijd. Echter, het is niet uitgesloten dat het een eenmalige handeling betreft (ECLI:NL:RBDHA:2015:14365).
B.3
Uit de bewijsmiddelen komt het navolgende naar voren.
De verdachte is in de maand februari 2015 meermalen bij de woongroep van [A] , aan de [a-straat] te [plaats] , geweest. Dit is een woongroep voor jonge alleenstaande asielzoekers. Hoogstwaarschijnlijk op 23 februari 2015 heeft hij met drie minderjarige asielzoekers gesproken. Op 27 februari 2015 heeft hij aangegeven bij een medewerker van [A] dat hij met de jongens die hij eerder had gesproken in contact wilde komen. Hij is toen weggestuurd. Op 1 maart 2015 is hij opnieuw bij de woongroep geweest.
De verdachte ontkent niet dat hij aldaar is geweest, maar heeft in raadkamer op 1 april 2015 verklaard dat hij daar is geweest om te informeren naar woonruimte (p. 506). Het hof gaat aan deze verklaring van verdachte voorbij omdat deze op geen enkele wijze steun vindt in enig ander bewijsmiddel en voorts in strijd is met de verklaringen van de medewerkers van [A] .
Blijkens de getuige [getuige 5] , medewerker van [A] , heeft de verdachte bij [A] gesproken met [getuige 1] . [getuige 1] was degene die met de man in gesprek was. Dit gesprek vond plaats op een maandag eind februari 2015 (het hof begrijpt: maandag 23 februari 2015). [getuige 1] had na het gesprek tegen hem, [getuige 5] , gezegd dat de man “crazy” was omdat hij positief ten opzichte van IS was en negatief ten opzichte van Amerika. Blijkens de verklaring van de getuige [getuige 1] is de man (de verdachte) een keer bij [A] geweest en heeft hij toen met hem gesproken. De man had hem gezegd dat ISIS een goede zaak was, dat hij van ISIS houdt en dat hij naar ISIS gaat. De man had gezegd: “we gaan samen terug naar Syrië of Irak”. De man had gezegd dat hij zich ging aansluiten bij ISIS en de man had gezegd “kom maar met mij mee naar ISIS toe”. De man zei ook dat hij ging vechten en zei tegen hem “We gaan Amerikanen vermoorden. We laten niemand daar leven”.
[getuige 4] heeft verklaard dat de man twee keer bij hen bij [A] is geweest en dat de man had gezegd dat hij van IS was.
In de woning van de verdachte zijn diverse mobiele telefoons, diverse simkaarten en een tablet aangetroffen en in beslag genomen. Op de tablet stonden filmpjes waarop mannen te zien waren met bivakmutsen en wapens en foto’s van overleden mensen en waarop een executie van zeven mannen te zien was waarbij meerdere keren “Allah” en “Jihad” werd gezegd. Bij de fouillering van verdachte is ook een tablet aangetroffen waarop videobestanden stonden die zijn uitgegeven door het aan IS gelieerde mediabedrijf Itisaam.
B.4
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van dit ten laste gelegde feit wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen. In dat verband kent het hof doorslaggevende betekenis toe aan de verklaringen van [getuige 1] , welke verklaringen op essentiële onderdelen steun vinden in de andere bewijsmiddelen, zoals in de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] , alsook in de verklaring van [getuige 5] .
Hoewel de politie, zoals het hof hiervoor heeft overwogen, tijdens de verhoren van de getuigen de eerder aangehaalde term “ronselaar” dikwijls en mogelijk enigszins ongenuanceerd heeft gebruikt, levert dit nog geen zodanige beïnvloeding van de getuigen op dat het de betrouwbaarheid van hun verklaringen raakt. Het hof acht de getuigenverklaringen betrouwbaar, nu deze in essentie op elkaar aansluiten en steun vinden in elkaar. Bovendien heeft het hof gelet op de inhoud van het verbatim uitgewerkte proces-verbaal van het verhoor van [getuige 1] , waaruit volgt dat de verdachte tijdens dat verhoor steevast is aangeduid als “de man”. Bovendien blijkt nergens uit dat de woorden “dat ze Amerikanen gaan vermoorden” door de politie [getuige 1] in de mond zijn gelegd. Juist op dit punt is de verklaring van [getuige 1] , naar het oordeel van het hof, zeer authentiek. Dat [getuige 1] door suggestieve en sturende vragen zou zijn beïnvloed, zoals de raadsman heeft gesteld, acht het hof niet aannemelijk.
Voorts overweegt het hof dat het vertellen dat ISIS goed is, dat ze zich aan moeten sluiten bij ISIS, dat hij ( [getuige 1] ) met hem (verdachte) mee moet gaan naar Syrië en/of Irak, dat het niet goed voor hem in Nederland is en het vertellen dat ze Amerikanen zouden gaan vermoorden een zakelijke en geen letterlijke weergave is van hetgeen verdachte aan [getuige 1] heeft verteld. Dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de bewoordingen als opgenomen in de bewezenverklaring letterlijk heeft gebezigd, onder meer gelet op de taal- en vertaalproblemen en de beleving van [getuige 1] , zoals door de raadsman naar voren is gebracht, doet derhalve niet ter zake.
Het aan de getuige [getuige 1] vertellen dat ze zich aan moeten sluiten bij ISIS, dat hij met hem mee moet gaan naar Syrië en/of Irak en dat ze Amerikanen gaan vermoorden, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, levert naar het oordeel van het hof het werven voor de gewapende terroristische strijd op. Dat de verdachte daarmee enkel op zichzelf heeft gedoeld en niet ook op [getuige 1] , zoals door de raadsman naar voren is gebracht, acht het hof niet aannemelijk. Het hof slaat in dat verband acht op het verbatim verslag van het verhoor van [getuige 1] , waaruit het volgende naar voren komt (deels vetgedrukt door hof): Verbalisant: vroeg de man jou om naar Irak of Syrië te gaan?
[getuige 1] : Ja, hij dee ehh we gaan samen terug
Verbalisant: en bedoelde hij dan dat [getuige 1] zich ook moet aansluiten?
[getuige 1] : Ja, hij zei: “kom maar met mij mee we gaan samen terug
Verbalisant: Heeft de man gezegd wat jij daar dan moet gaan doen?
[getuige 1] : Nee. Hij zei, (...): ISIS is goed en jullie moeten hen ook helpen
Verbalisant: En toen hij [getuige 1] en [getuige 3] benaderde en hij hen vroeg om zich aan te sluiten bij ISIS was dat dan ook om daar te vechten?
[getuige 1] : Ja, hij zei: “Wij gaan Amerikanen vermoorden wij laten niemand daar leven”.
Uit voornoemde context van vragen en de daarop gegeven antwoorden leidt het hof af dat de verdachte zich richtte tot (tenminste) zijn gesprekspartner [getuige 1] op dat moment, en tijdens het gesprek met [getuige 1] wel degelijk heeft gericht op het bewegen van [getuige 1] tot deelname aan de gewapende terroristische strijd.
Evenmin kan, gelet op voornoemd onderling verband, worden volgehouden dat het gesprek enkel bedoeld was om [getuige 1] te bewegen om ISIS te helpen met activiteiten die niets met de gewapende strijd te maken hebben.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte herhaaldelijk is teruggegaan naar de woonplek van de getuigen en heeft gepoogd de jongeren te spreken. Dat dat niet tot enig resultaat heeft geleid doet hier niet aan af. De verdachte heeft op 23 februari 2015 in ieder geval met een voor hem onbekende minderjarige asielzoeker ( [getuige 1] ) gesproken en heeft daarbij toespelingen gemaakt op de strijd van ISIS in Syrië en/of Irak en heeft hem willen bewegen om terug te gaan naar het gebied van ISIS voor de gewapende strijd. Verdachte heeft niet willen verklaren over zijn overtuigingen maar uit hetgeen bij huiszoeking in zijn woning en bij zijn fouillering is aangetroffen kan in redelijkheid worden opgemaakt dat hij destijds het salafistische gedachtengoed aanhing dan wel dat hij er niet afwijzend tegenover stond.
Dat [getuige 1] volgens de verdediging niet bang was tijdens het gesprek met de verdachte is niet een eis die artikel 205 Wetboek van Strafrecht stelt. Het is mogelijk dat [getuige 1] pas achteraf tot het besef is gekomen wat hem is overgekomen en dat hij toen pas bang is geworden, zoals door de raadsman naar voren is gebracht, maar dat maakt niet dat het hof niet tot een bewezenverklaring kan komen.
C.
De verweren worden verworpen.”
7. Voor de toepasselijke delictsomschrijving verwijs ik naar de overweging van het hof onder B.2 (zie randnummer 6 hierboven) en ik citeer alvorens de middelen te bespreken nog een enkele passage uit de wetsgeschiedenis waarop het hof het oog heeft:
“De voorgestelde wijziging van het begrip «aanwerven» in «werven» beoogt aan de strafbaar gestelde handeling een minder formele betekenis te geven. De eerdergenoemde voorwaarde van de totstandkoming van een overeenkomst komt te vervallen; voor het ontstaan van strafrechtelijke aansprakelijkheid volstaat het enkele ronselen van personen voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd. Of het werven tot een bepaald resultaat heeft geleid, zal voor de strafbaarheid niet meer relevant zijn. Het voorgestelde delict zal voltooid zijn wanneer een handeling die ertoe strekt om iemand tot aansluiting te bewegen, zich heeft geopenbaard. Een dergelijke handeling behoeft niet samen te gaan met of te bestaan uit het bieden van een tegenprestatie. Van «werven» kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer mensen vis-à-vis – te denken valt aan schoolpleinen, clubhuizen en uitgaansgelegenheden – worden benaderd teneinde hen te overreden
deel te nemen aan een gewapende strijdgroep. Ook zal het bespelen van personen met behulp van communicatiemiddelen, zoals bijvoorbeeld een internetsite, «werven» in de zin van artikel 205 Sr kunnen opleveren.”1.
(…)
“Bovenal moet uiteraard voor de toepasselijkheid van artikel 205 Sr sprake zijn van «werven» in de zin van beïnvloeden, het ideologisch rijp maken, bewegen of vergelijkbare handelingen.”2.
8. Aan het Piranha-arrest uit 2011 (r.o. 2.3)3.ontleen ik:
“Het middel berust kennelijk op de opvatting dat iemand die reeds voorafgaand aan de bewezenverklaarde wervingshandelingen in al dan niet sterke mate ‘de gewapende strijd is toegedaan’, niet meer kan worden geworven voor die gewapende strijd in de zin van art. 205 Sr. Die opvatting kan echter noch aan de tekst van art. 205 Sr noch aan de wetsgeschiedenis worden ontleend. Zoals expliciet is verwoord in de nota naar aanleiding van het verslag, volstaat voor het ontstaan van strafrechtelijke aansprakelijkheid ter zake van art. 205 Sr het enkele ronselen van personen voor - onder meer - de gewapende strijd. Daarbij komt het dus aan op de gedraging van degene die werft, zonder dat op zichzelf van belang is hoe degene die wordt geworven, op dat moment tegenover die strijd staat, en of het werven resultaat heeft of niet.”
9. Het eerste middel klaagt dat de verwerping van het verweer dat de onschuldpresumptie is geschonden niet begrijpelijk is gemotiveerd (zie randnummer 6 A.1 t/m A.3).
10. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de onschuldpresumptie met zich brengt dat de autoriteiten zich ook ten opzichte van anderen dan de verdachte dienen te onthouden van uitlatingen over de schuld van de verdachte. Die opvatting is op zichzelf juist.4.Anders dan de steller van het middel, meen ik dat het hof dit niet heeft miskend. Het standpunt van de steller van het middel berust op een te beperkte en daarmee onjuiste lezing van de overweging van het hof.
11. Het hof heeft kennelijk slechts het oog gehad op het beginsel van onschuld voor zover dat een rol speelt in de verhouding tussen de verdachte en de autoriteiten. Het is niet onbegrijpelijk dat het hof het verweer niet zo ruim heeft opgevat dat het eveneens zag op de verhouding tussen de autoriteiten en een ander dan de verdachte. Daarop is immers in feitelijke aanleg in het kader van het gevoerde verweer ook niet met zoveel woorden gewezen. Dat ook in die verhouding het beginsel inderdaad kan worden geschonden, staat buiten kijf. Denk aan het bewust en expliciet (vaker) noemen door een politiewoordvoerder in de media van de naam van de verdachte met daaraan verbonden de kwalificatie ronselaar, zodat voor het publiek duidelijk wordt om wie het gaat en die persoon daardoor (mogelijk) reputatieschade lijdt.5.
12. De slotsom is dat het oordeel van het hof niet onjuist of onbegrijpelijk is en het oordeel behoefde, mede gelet op hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, geen nadere motivering. Overigens wijs ik nog op het uiterst geringe belang van het middel. Indien de Hoge Raad al met het standpunt van de steller van middel mee zou gaan en zou oordelen dat de klacht gegrond is, behoeft dat nog niet tot cassatie te leiden. De raadsman heeft immers ter terechtzitting betoogd dat volstaan kan worden met de vaststelling dat een vormverzuim is begaan. Een rechtens te respecteren belang bij cassatie is er niet.
13. Het eerste middel faalt.
14. Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaring niet kan volgen uit de bewijsmiddelen, althans dat deze niet begrijpelijk is gemotiveerd. Het middel valt uiteen in drie deelklachten.
15. De eerste deelklacht houdt in dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat is voldaan aan het bestanddeel ‘werven’ als bedoeld in artikel 205 Sr, nu dat werven in het algemeen geen eenmalige handeling betreft, maar veeleer een geleidelijk proces, terwijl in onderhavige zaak slechts één kort gesprek heeft plaatsgevonden. Het oordeel van het hof dat een enkel gesprek wel voldoende is voor een bewezenverklaring, is onbegrijpelijk gemotiveerd, aldus de steller van het middel.
16. Het hof heeft in zijn nadere bewijsoverwegingen onder B.2 het tenlastegelegde werven kennelijk verstaan als werven in de zin van art. 205 Sr. Onder meer heeft het hof overwogen dat niet is uitgesloten dat sprake is van werven in de zin van art. 205 Sr wanneer dit een eenmalige handeling betreft. Uit de bewijsvoering van het hof blijkt dat het hof voor het bewezenverklaarde ‘werven’ meer omstandigheden redengevend heeft geacht, zoals het herhaaldelijk teruggaan van verdachte naar de opvang. De klacht faalt dus reeds nu het hof in de onderhavige zaak anders dan de steller van het middel kennelijk meent een eenmalige gebeurtenis niet beslissend heeft geacht voor het bewezenverklaarde werven.
17. Ik voeg ten overvloede nog toe dat aan het bestanddeel ‘werven’ als bedoeld in art. 205 Sr is voldaan indien sprake is van beïnvloeden, het ideologisch rijp maken, bewegen of vergelijkbare handelingen.6.Sinds de wetswijziging van artikel 205 Sr is de term ‘aanwerven’ vervangen door ‘werven’. Daarmee is de voorwaarde van de totstandkoming van een overeenkomst komen te vervallen. Dat brengt mee dat thans ook het enkele ronselen voor de gewapende strijd onder art. 205 Sr valt. Het delict is voltooid wanneer een handeling die ertoe strekt om iemand tot aansluiting te bewegen, zich heeft geopenbaard.7.
18. Voor zover de steller van het middel ervan uitgaat dat aan ‘werven’ in de zin van art. 205 Sr slechts is voldaan indien sprake is van een geleidelijk proces, vindt die opvatting geen steun in het recht.
19. De tweede deelklacht is dat het hof niet begrijpelijk heeft gemotiveerd dat de bewezenverklaarde uitingen kunnen worden aangemerkt als werven voor de gewapende strijd. De motivering is onbegrijpelijk, mede in het licht van de omstandigheid dat als verweer naar voren is gebracht dat de uitingen geen serieus karakter hebben.
20. Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte getuige [getuige 1] heeft geworven voor de gewapende strijd door hem te vertellen dat ISIS goed is, dat ze zich moeten aansluiten bij ISIS, dat hij met hem mee moet gaan naar Syrië en/of Irak, dat het niet goed voor hem in Nederland is en dat ze Amerikanen zouden gaan vermoorden. Het is niet onbegrijpelijk dat het hof de uitingen van de verdachte in onderlinge samenhang bezien en daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte meerdere keren langs de opvang is geweest om dezelfde jongeren te spreken kennelijk mede in het licht van gebruikte bewoordingen heeft aangemerkt als serieus te nemen uitingen die ertoe strekken om iemand tot aansluiting bij de gewapende strijd te bewegen. Dat de uitingen zijn gedaan tijdens een gesprek van korte duur, doet daar niet aan af. Het oordeel van het hof is derhalve niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
21. De derde deelklacht houdt in dat het niet begrijpelijk is dat het hof het herhaaldelijk teruggaan van verdachte naar de woonplek redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring, zonder dit nader te motiveren. Zonder nadere motivering zou niet vaststaan dat verdachte herhaaldelijk is teruggegaan met de bedoeling om te werven.
22. Dat verdachte herhaaldelijk is teruggegaan, wordt in cassatie niet betwist.8.Het hof heeft dat kennelijk en niet onbegrijpelijk aangemerkt als een onderdeel van het werven. Dat is in hoofdzaak een feitelijke waardering van het hof die bezien moet worden in de context van de omstandigheden van het geval en daartoe zijn te rekenen: de inhoud van het door verdachte op 23 februari 2015 gevoerde gesprek; de weigering van verdachte om te spreken over zijn overtuigingen; de aan de resultaten van doorzoeking en fouillering verbonden redelijke conclusie dat verdachte het salafistische gedachtengoed aanhangt (bewijsmiddelen 11 t/m 16); de omstandigheid dat de verklaring van verdachte dat hij woonruimte zocht (geen steun vindt in enig bewijsmiddel en) in strijd is met de verklaringen van de medewerkers van [A] . Zie voor die strijdigheid in het bijzonder bewijsmiddel 7 waaruit overigens ook naar voren komt wie hij bij terugkomst wilde spreken. Mede in het licht van deze omstandigheden acht ik het niet onbegrijpelijk dat het hof het herhaaldelijk teruggaan heeft aangemerkt als een onderdeel van het werven.
23. Het middel faalt in alle onderdelen.
24. Het derde middel klaagt over de begrijpelijkheid van de motivering van de verwerping van het verweer dat de verklaringen van [getuige 1] onbetrouwbaar zijn.
25. In het arrest onder B.4 (zie randnummer 6 hierboven) heeft het hof nadere overwegingen gewijd aan het gebruik van de verklaring van de getuige [getuige 1] . Gelet op de toelichting op het middel richt de klacht zich met name tegen het volgende zinsdeel uit de overweging van het hof: “de verklaringen van [getuige 1] , welke verklaringen op essentiële onderdelen steun vinden in de andere bewijsmiddelen, zoals in de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] , alsook in de verklaring van [getuige 5] .” Volgens de steller van het middel wordt de verklaring van [getuige 1] niet op essentiële punten ondersteund door de verklaringen van de zo-even genoemde drie getuigen.
26. Voor wat betreft de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] wordt geklaagd dat deze geen steun kunnen bieden aan de verklaring van [getuige 1] nu beide getuigen eigenlijk niets van de inhoud van het gesprek meegekregen hebben. De voor het bewijs gebruikte verklaring van [getuige 3] houdt in dat er een man is geweest die zei dat hij van ISIS was, dat deze man met [getuige 1] en [getuige 4] heeft gesproken en dat die beiden vertelden dat de man van ISIS was. De voor het bewijs gebezigde verklaring van [getuige 4] (bewijsmiddel 6) bevestigt niet alleen dat hij van [getuige 1] heeft gehoord dat de man het over ISIS had en dat de man in het Arabisch heeft verteld dat hij van ISIS was, maar tevens dat die man een gesprek met [getuige 1] heeft gehad en twee keer is geweest. Hiermee wordt dus allereerst bevestigd dat er een man met [getuige 1] heeft gesproken en dat hij twee keer is geweest. Voorts wordt bevestigd dat hij van ISIS was en over ISIS sprak.
27. De verklaring van [getuige 5] (bewijsmiddel 2) bevestigt de aanwezigheid van verdachte en het gesprek met drie bewoners alsmede de mededelingen over het gesprek tussen [getuige 1] en verdachte: “that man is crazy”, de man stond positief ten opzichte van IS en negatief ten opzichte van Amerika.
28. In het licht van het voorgaande is het niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat de verklaringen van [getuige 1] op essentiële punten steun vinden in onder meer de verklaringen van de drie hier bedoelde getuigen.
29. Ook het derde middel faalt.
30. Het vierde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM in de cassatiefase is overschreden.
31. Het cassatieberoep is ingesteld op 20 februari 2017. Op 2 mei 2018 zijn de stukken bij de Hoge Raad ontvangen. Een en ander brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden en daarmee de redelijke termijn is overschreden, hetgeen dient te leiden tot strafvermindering. Ambtshalve merk ik voorts op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, zodat de redelijke termijn ook in zoverre is overschreden.
32. Het middel slaagt.
33. De eerste drie middelen kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
34. Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
35. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑04‑2019
HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP7585, NJ 2012/35 m.nt. Schalken. Zie verder ook Machielse in Noyon/Langemeijer/Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, aantek. 2 bij art. 205 Sr (bijgewerkt tot 26 maart 2018).
J.H.B. Bemelmans, Totdat het tegendeel is bewezen, dissertatie, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 288.
Bemelmans 2018, p. 291.
Zie voor de feitelijke aanleg bewijsmiddel 9. Zie voor het bewijs van herhaaldelijk (in totaal vier keer) de bewijsmiddelen 1, 7 en 8.