Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht
Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/8.4.3:8.4.3 Trajectbenadering: voorlopige hechtenis, schorsing onder voorwaarden en straf
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/8.4.3
8.4.3 Trajectbenadering: voorlopige hechtenis, schorsing onder voorwaarden en straf
Documentgegevens:
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Als een rode draad door de bovenstaande subparagrafen loopt de bevinding dat de advisering van de Raad over de schorsing en de schorsingsvoorwaarden nauw samenhangt met de beoogde (of verwachte) straftoemeting op de eindzitting, waarvoor de Raad uiteindelijk een strafadvies uitbrengt. Zo kan de prominente rol die de ernst van het strafbare feit soms speelt in adviezen van de Raad om de voorlopige hechtenis (nog) niet te schorsen niet los worden gezien van de – onder de geïnterviewde raadsonderzoekers en gedragsdeskundigen van de Raad breed gedragen – opvatting dat het beter is voor de ontwikkeling van de minderjarige om, als een vrijheidsbenemende straf in de lijn der verwachting ligt, deze direct te ondergaan in het kader van de voorlopige hechtenis (vgl. par. 8.4.2.1). Een geïnterviewde raadsonderzoeker legt dit als volgt uit:
“Dat je denkt: als hij dit al bekent, het is zo’n heftig feit, daar gaat gewoon een detentie aankomen. Dan wil je niet dat hij eerst naar huis gaat of heengezonden wordt of geschorst wordt en vervolgens weer vastgezet wordt. Want dat is nog slechter, ben ik van overtuigd, en is men van overtuigd, dan dat je het aaneenschakelt. (…) Het [is] niet wenselijk, niet gezond ook voor jongeren om eerst weer naar huis te mogen om vervolgens weer opgepakt te worden. Dat is zó heftig. Dat moet je niet willen. Dat is denk ik meer schadelijk dan dat je iemand dan langer vastzet, als je toch al weet dat dat er aan zit te komen.”1
De ratio achter deze benadering is ook dat als het jeugdstrafrechtelijke traject dat de minderjarige doorloopt eenmaal via een schorsing van de voorlopige hechtenis onder bijzondere voorwaarden in de eigen omgeving van de minderjarige wordt voortgezet en allerlei ambulante hulpverlening is opgetuigd, een onderbreking van dit traject door een nieuwe vrijheidsbeneming – in de vorm van een tijdens de eindzitting opgelegde vrijheidsstraf – niet wenselijk wordt geacht.
De samenhang tussen het adviseren over de schorsing en het strafadvies komt ook sterk naar voren in de advisering van de Raad over de bijzondere voorwaarden die aan de schorsing van de voorlopige hechtenis zouden moeten worden verbonden. Zoals in het bovenstaande reeds is beschreven, adviseert de Raad soms uitdrukkelijk bepaalde schorsingsvoorwaarden met als doel om goed geïnformeerd een strafadvies te kunnen geven op de strafzitting. Hierbij kan het gaan om specifieke voorwaarden, zoals het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek, maar ook meer algemeen kan de wijze waarop de minderjarige omgaat met schorsingsvoorwaarden en het toezicht en de begeleiding van de jeugdreclassering waardevolle informatie opleveren voor het strafadvies. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de voorlopige hechtenis, de schorsing onder voorwaarden en de straf zoveel mogelijk één doorlopend traject vormen. Tegen deze achtergrond beoogt de Raad schorsingsvoorwaarden vaak ook te gebruiken om vroegtijdig begeleiding, behandeling en andere vormen van hulpverlening in gang te zetten die – als deze naar behoren verlopen – eventueel ook na veroordeling in het kader van een voorwaardelijke straf of maatregel kunnen worden voortgezet (vgl. par. 8.4.2.2).
De Raad geeft aldus in diens advies over de schorsing en schorsingsvoorwaarden een eerste richting aan het traject dat de Raad voor de minderjarige voor ogen heeft. In dit traject fungeert de strafzitting (lees: het vaststellen van het uiteindelijke strafadvies door de Raad ten behoeve van de zitting) als het ware als een “evaluatiemoment”: moet de koers van het traject, zoals die tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis met bijzondere voorwaarden is ingezet, met de strafoplegging na veroordeling worden voortgezet of behoeft deze koers aanpassing?
“Je maakt wel bij de zitting weer een soort update van: ‘hoe staat het er nu voor, hoe loopt het?’ en daarbij betrek je natuurlijk ook daarvoor het functioneren met die voorwaarden en dan kijken: ‘wat is er nu…?’ En dan kijk je wel: ‘wat is er nu nog nodig?’ De bedoeling is wel dat het één traject is, of dat het in ieder geval een moment is van evaluatie. (…) Of dat je het traject bij kan stellen. Dat kan natuurlijk ook. (…) Dit gaat goed, dus dit moet je vasthouden. Of dit heeft niet gewerkt. Of dit zou er nog bij moeten. Dus het is eigenlijk een moment van evaluatie.”2
Nu de Raad op basis van het raadonderzoek IVS-2B gehouden is om reeds in een zeer vroeg stadium een voorlopig strafadvies op te stellen (lees: binnen twee weken na de IVS-2A), kan het evaluatiemoment vlak voor de eindzitting – vaak maanden later – zonder meer reden zijn voor de Raad om op basis van informatie van de jeugdreclassering over het functioneren en de ontwikkeling van de minderjarige tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis te besluiten om het eerder opgestelde (voorlopige) strafadvies aan te passen (vgl. par. 8.4.1.4).
“Als dat traject goed loopt, dan kun je tot een heel ander advies komen dan dat je in het begin hebt gedacht. Als je in het begin kijkt: er is een zwaar delict gepleegd en er moet wel een behoorlijke straf komen om dat niet weer te laten gebeuren. Als ze in het tussentraject hele goede stappen ondernemen - zich houden aan de voorwaarden, goede cijfers gaan halen, andere vriendenkring die een betere invloed op hen heeft - dan kan dat best wel van invloed zijn op het uiteindelijke advies dat wordt gegeven.”3
Aldus kan op basis van het bovenstaande worden gesteld dat het schorsingsadvies en het strafadvies van de Raad nauw zijn verbonden en elkaar wederzijds kunnen beïnvloeden. De wijze waarop de Raad omgaat met diens adviesrol met betrekking tot de voorlopige hechtenis en de schorsing onder bijzondere voorwaarden vindt zijn basis in een trajectbenadering, waarin de voorlopige hechtenis, de schorsing onder voorwaarden en de bij veroordeling op te leggen straf of maatregel – waaronder de voorwaarden die worden verbonden aan een voorwaardelijke straf of maatregel – onderdeel uitmaken van één voortdurend traject. Dit traject moet uiteindelijk leiden tot het voorkomen van recidive en tot een positieve ontwikkeling van de minderjarige; de overkoepelende doelstellingen die ten grondslag lijken te liggen aan welhaast alle adviezen van de Raad in het kader van het jeugdstrafproces.