Hof Amsterdam, 08-10-2019, nr. 200.246.587/01
ECLI:NL:GHAMS:2019:3623
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-10-2019
- Zaaknummer
200.246.587/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:3623, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑10‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:530, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Geen hoger beroep bij claim € 600 wegens vertraging van 20 passagiers. Subjectieve cumulatie: de meerdere eisers hebben hun vorderingen niet overgedragen bij ‘power of attorney’. Volmacht, gekoppeld aan last.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.246.587/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 6077001/CV EXPL 17-5408
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 oktober 2019
inzake
de vennootschap naar vreemd recht
QATAR AIRWAYS (Q.C.S.C.)
gevestigd te Doha, Qatar,
appellante,
advocaat: mr. S.D. Arnold te Bussum,
tegen
1. [geïntimeerde sub 1]voor zich en als wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige A] en [minderjarige B],
allen wonend te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
3. [geïntimeerde sub 3],
wonend te [woonplaats] ,
4. [geïntimeerde sub 4],
wonend te [woonplaats] ,
5. [geïntimeerde sub 5],
wonend te [woonplaats] ,
6. [geïntimeerde sub 6],
wonend te [woonplaats] ,
7. [geïntimeerde sub 7],
wonend te [woonplaats] ,
8. [geïntimeerde sub 8],
wonend te [woonplaats] ,
9. [geïntimeerde sub 9],
wonend te [woonplaats] ,
10. [geïntimeerde sub 10],
wonend te [woonplaats] ,
11. [geïntimeerde sub 11],
wonend te [woonplaats] ,
12. [geïntimeerde sub 12],
wonend te [woonplaats] ,
13. [geïntimeerde sub 13],
wonend te [woonplaats] ,
14. [geïntimeerde sub 14]voor zich en als wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige C] en [minderjarige D],
allen wonend te [woonplaats] ,
15. [geïntimeerde sub 15],
wonend te [woonplaats] ,
16. [geïntimeerde sub 16],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. E.P.C. Duinkerke te Arnhem.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Qatar Airways en Passagiers genoemd.
Qatar Airways is bij dagvaarding van 13 september 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 13 juni 2018, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Passagiers als eisers en Qatar Airways als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 8 juli 2019 doen bepleiten door hun advocaten voornoemd. De pleitnotities zijn overgelegd en ten slotte is arrest gevraagd.
Qatar Airways heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Passagiers in de kosten van het geding in beide instanties.
Passagiers hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van Qatar Airways in dit hoger beroep, althans tot afwijzing van het hoger beroep en bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter, met veroordeling van Qatar Airways in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
2. Feiten
De kantonrechter heeft de feiten van de zaak in het bestreden vonnis vastgesteld. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt, met dien verstande dat de kantonrechter onder 2.6 van het vonnis heeft vastgesteld dat Passagiers de compensatie hebben gevorderd, maar Qatar Airways in hoger beroep aanvoert dat het in feite gaat om één aan EUclaim gecedeerde vordering.
3. De ontvankelijkheid in hoger beroep
3.1
Op grond van artikel 332 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) kunnen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering niet meer beloopt dan € 1.750,-.
3.2
In deze zaak gaat het om een twintigtal vorderingen tot betaling van compensatie op basis van Verordening (EG) 261/2004. De som van deze vorderingen beloopt weliswaar € 12.000,-, maar dat laat onverlet dat per passagier uiteindelijk slechts € 600,- wordt gevorderd. De vermelding van het totaalbedrag van € 12.000,- in het petitum van de dagvaarding maakt dit niet anders.
3.3
Dit betekent dat het hoger beroep strandt op het bepaalde in artikel 332 Rv. Het gaat hier immers niet om objectieve cumulatie (waarbij één eiser meerdere vorderingen instelt), maar juist om subjectieve cumulatie (waarbij meerdere eisers vorderingen instellen), en de verschillende vorderingen van de verschillende passagiers kunnen dan niet bij elkaar op worden opgeteld om zo boven de appellabiliteitsgrens van artikel 332 Rv te komen.
3.4
Dit is vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zie bijvoorbeeld HR 25 maart 1994, ECLI:NL:HR:ZC1315: “In een geval als het onderhavige, waarbij twee eisers bij één dagvaarding elk afzonderlijk een vordering hebben ingesteld tegen de gedaagde, mogen, voor de beoordeling of het vonnis waarbij de beide vorderingen zijn afgedaan vatbaar is voor hoger beroep, die vorderingen niet bij elkaar worden opgeteld.”
3.5
Dit zou wellicht anders zijn als Passagiers hun vorderingen (zoals Qatar Airways betoogt en Passagiers betwisten) inderdaad aan EUclaim zouden hebben overgedragen, maar het hof volgt dit betoog van Qatar Airways niet.
3.6
De relatie tussen de verschillende passagiers en EUclaim is telkens vastgelegd in een ‘power of attorney’ (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg). Blijkens de power of attorney stelt de desbetreffende passagier telkens EUclaim aan - en EUclaim verkrijgt daarmee alle benodigde rechten - om voor en namens hem/haar op te treden om zo compensatie voor de annulering of vertraging van de betrokken airline te verkrijgen. De power of attorney regelt verder dat de betaling van de compensatie op de rekening van EUclaim binnenkomt en dat EUclaim vervolgens 71% van het bedrag (minus € 25,- aan kosten) aan de passagier overmaakt.
3.7
Het hof leest in deze power of attorney geen overdracht van vorderingsrechten. Het gaat om een volmacht, gekoppeld aan een last, met het doel de vergoeding voor en namens de passagier van de airline te vorderen. Op deze wijze heeft EUclaim ook invulling aan de relatie gegeven. Zij heeft Qatar Airways immers namens Passagiers aangesproken, en niet in haar eigen naam. Aan Qatar Airways kan worden toegegeven dat EUclaim de rechten van passagiers wel aan zich had kunnen laten cederen (artikel 3.9 van de algemene voorwaarden), maar van een dergelijke overdracht en het bestaan van de daartoe benodigde akte blijkt in dit geval niets en Qatar Airways heeft haar stellingen op dit punt ook niet met verdere bewijsstukken onderbouwd.
3.8
Op het punt van de ontvankelijkheid heeft Qatar Airways ten slotte nog aangevoerd dat het bij vorderingen als de onderhavige aankomt op de uitleg van het EU-recht, en dat deze uitleg, bij gebreke van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen, geheel onder de verantwoordelijkheid van de kantonrechter zou vallen.
3.9
Qatar Airways miskent daarmee allereerst dat in gevallen waarin geen hoger beroep tegen een vonnis kan worden ingesteld, ook als de vordering onder de appellabiliteitsgrens van artikel 332 Rv blijft (zie HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1490), op de voet van artikel 80 Wet op de rechtelijke organisatie op limitatieve gronden - kort gezegd schending van fundamentele rechtsbeginselen - cassatieberoep openstaat. Daarnaast staat het de
kantonrechter vrij om, al dan niet op verzoek van een van partijen, de Hoge Raad of het Hof van Justitie van de EU een rechtsvraag voor te leggen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, hetgeen in gerelateerde zaken ook is gebeurd. Anders dan Qatar Airways betoogt bestaan derhalve wel degelijk mogelijkheden om, anders dan door middel van het hoger beroep, de uitleg en de toepassing van het EU‑recht ter toetsing aan de hogere rechter voor te leggen.
3.10
Bij deze stand van zaken ziet het hof geen aanleiding om - zo al mogelijk - af te wijken van het wettelijk stelsel. Qatar Airways is niet-ontvankelijk in dit hoger beroep en zij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding.
4. Beslissing
Het hof:
verklaart Qatar Airways niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt Qatar Airways in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Passagiers begroot op € 726,- aan verschotten en € 3.222,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, A.W.H. Vink en M. Spanjaart en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019.