Einde inhoudsopgave
Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 [Nederlandse Antillen]
Artikel 16 [Aftrekbare persoonlijke lasten]
Geldend
Geldend vanaf 30-12-2006
- Redactionele toelichting
De tekst van dit artikel, zoals deze luidde op 01-01-2009 is overgenomen uit Vakstudie Belastingen van de Koninkrijksdelen buiten Europa.
- Bronpublicatie:
06-12-2006, Publicatieblad Nederlandse Antillen 2006, 99 (uitgifte: 06-12-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
30-12-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-12-2006, Publicatieblad Nederlandse Antillen 2006, 99 (uitgifte: 06-12-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Belastingen overzeese Koninkrijksdelen / Algemeen
1.
Persoonlijke lasten zijn:
- a.
lijfrenten en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 7, met dien verstande dat:
- 1°
indien zij de tegenwaarde van een prestatie vormen zij slechts aftrekbaar zijn voor zover zij, tezamen met de ter zake van de desbetreffende verplichting reeds betaalde uitkeringen, de waarde van de prestatie te boven gaan;
- 2°
in de niet onder 1° bedoelde gevallen geen aftrek is toegestaan ter zake van uitgaven gedaan aan bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn;
- b.
pensioenen;
- c.
de niet als kosten tot verwerving, inning, en behoud der opbrengst en op de opbrengst rustende lasten aan te merken renten van schulden en kosten van geldleningen tot een bedrag van f 2500;
- d.
premies ingevolge de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (P.B. 1960, no. 83) en de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering (P.B. 1965, no. 194), uitgezonderd het gedeelte van de premie, dat door de werkgever ter compensering van de door de werknemer verschuldigde premie als toeslag op het loon wordt betaald;
- e.
premies van levensverzekering, lijfrente of pensioenverzekering, met uitzondering van de premies als bedoeld onder d;
- f.
giften aan binnen de Nederlandse Antillen gevestigde kerkelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke en het algemeen nut beogende instellingen, mits deze giften met schriftelijke bewijsstukken worden aangetoond, indien en voorzover zij in totaal een ten honderd van het inkomen en tevens f 100 te boven gaan, met dien verstande dat het in mindering te brengen bedrag ten hoogste drie ten honderd van het inkomen beloopt;
- g.
premies als bedoeld in artikel 5 van de Regeling tegemoetkoming ziektekosten overheidsgepensioneerden (P.B. 1975, no. 249);
- h.
de volgende kosten welke verband houden met de eigen woning die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staat:
- 1°
rente van schulden en kosten van geldlening aangegaan ter verkrijging, onderhoud of verbetering van de eigen woning, alsmede de premies voor een aan die lening verbonden met de looptijd dalende overlijdensrisicoverzekering, tot ten hoogste een bedrag van f 27 500 alsmede het onbenut gebleven deel van het bedrag, genoemd in onderdeel c;
- 2°
kosten van onderhoud van de eigen woning tot een bedrag van 2% van de waarde van de woning voor de toepassing van de grondbelasting met een maximum van f 3000;
- 3°
kosten van onderhoud van de eigen woning die volgens een eilandelijke monumentenverordening is aangewezen tot beschermd monument;
- 4°
premies voor brand- en natuurrampenverzekeringen. Voor de toepassing van dit onderdeel wordt onder eigen woning, die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staat, mede begrepen andere eigen woningen, die de belastingplichtige ter beschikking staan.
2.
Voor de premien, bedoeld onder letter e van het vorige lid, kan niet meer dan vijf ten honderd van het inkomen en niet meer dan f 1000 worden afgetrokken. Voor hen op wie het bepaalde in artikel 9, zevende lid, van toepassing is, kunnen die premien slechts voor aftrek in aanmerking komen, indien en voor zover de volgens dat voorschrift toegelaten aftrek beneden evengenoemde grens blijft. Als giften worden voor de toepassing van het vorige lid onder f uitsluitend aangemerkt bevoordelingen uit vrijgevigheid en niet-verplichte bijdragen, indien en voorzover aan deze bevoordelingen en bijdragen geen op geld waardeerbare aanspraak wordt ontleend, alsmede kerkelijke belastingen.
3.
De maxima bedoeld in het eerste lid onder c en tweede lid van dit artikel en in het het[lees: derde en]zesde lid van artikel 9 gelden voor een aanslag over een vol jaar; indien er sprake is van een belastingtijdvak, worden deze maxima naar evenredigheid verminderd naar gelang het aantal dagen van het belastingtijdvak.
4.
In geval een woning aan twee of meer belastingplichtigen tegelijkertijd als hoofdverblijf ter beschikking staat, worden in afwijking van het eerste lid, onderdeel h, de aldaar genoemde maximale bedragen voor elk van hen naar evenredigheid toegepast.
5.
Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie de in artikel 20, tweede en derde lid, bedoelde bestanddelen van het inkomen van zijn echtgenoot worden toegerekend:
- 1°
wordt het bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, verhoogd tot f 5000;
- 2°
geldt voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, en het tweede lid, in plaats van het inkomen van de belastingplichtige het gezamenlijke bedrag van het inkomen van de belastingplichtige en dat van zijn echtgenoot.